HELDERSCHE COURANT. M 909. 1870. Jtteums- en Zaturdag <ftÖoertentte--6faÖ. 12 Februarij. Tiende Jaargang. Zitting van den Gemeenteraad, Verschijnt DINGSDAG- ca VRIJDAG-AVOND Abonnementsprijs voor 3 maanden 1.00 Franco per post 1.25 Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post directeuren. Brieven franco. Do prijs der Ad verten tien van 1—4 regels is 60 Centen; voor eiken regel meer 15 Centen. Vóór des Dingsdag en Vrijdags middags 12 uur gelievé men de Advertentiën intezenden. Ingezonden stukken minstens één dag vroeger. Uitgever S. GILTJES. Dingsdag 8 February 1870. Voorzitter de heer mr. K. J. C. Stakman Bosse. Secretaris de heer L. Verhey. Tegenwoordig al de leden. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en goed gekeurd. 1). Antwoord van den Minister, omtrent de voorstellen tot heffing van verbruiksbelastingen. J)e Voorzitter deelt mede, dat ingevolge ontvangen missive, van Gedep. Staten, van 26 Januarij jl., door den Minister van Bionenlandsche Zaken afwijzend is beschikt op het bekende verzoek van den Raad; en verzoekt den Secretaris bedoelde missive aan den Raad voor te lezen, alsmede een bijgevoegd afschrift van het antwoord van den Minister, waarin Z. Esc. o. a. liet volgende te kennen geeft .- „Wat het niet heffen van schoolgelden betreft, deel ik het gevoelen dat het gemeentebeszuur volkomen vrij is, maar ik wensch toch gevraagd te hebben of het opgaat, plaatselijke belastingen, door de wet in beginsel verboden, te blijven heffen, en andere door de wet gewilde niet te heffen." En voorts: „Een termijn van bijna 6 jaren is aaD enkele gemeenten gegeven, om de nieuwe orde van zaken in te voeren. Mag men aannemen dat de wetgever een nieuwen termijn zou willen toestaan, als niet blijkt dat de gemeente alles gedaan heeft wat in haar vermogen was, om aan de wet te voldoen. Op deze gronden meen ik te moeten blijven volharden bij mijn in den brief van 26 Nov. medegedeeld gevoelen. Bestaan er vooralsnog te groote bezwaren om eenige verbruiksbelasting geheel wèg te nemen, dan moeten die op het geslagt en die op het gemaal verminderd worden." De heer de Breuk verzoekt en bekomt het woord; dat lid zegtMijn ge voelen over de zaak aan de orde is bekend. Steeds heb ik geijverd tegen de afschaffing der verbruiksbelastingen in onze gemeente, omdat de daardoor te verliezen inkomsten door hoofdelijken omslag zou moeten worden gedekt, en dat die aanzienlijke verhooging niet door onze ingezeteuen kan worden gedragen. Spreker kan niet toegeven dat de prijzen der consumptie-artikelen zullen verminderen en daarom de lasten ligter zullen ziju te dragen hij haalt tot voorbeeld aan de afschaffiing van den accijns op het varkens- en schapen vleesch enden turf, welke artikelen niet goedkooper en de eerstgenoemden zelfs duurder ziju geworden niet de ingezetenen in het algemeen, maar de handelareu in die artikelen genieten het voordeel van de afschaffing. Spreker vraagt zijne mederaadsleden of zij, met de hand op het hart, de ingezetenen durven bezwaren, met den thans geheven wordende hoofdelijken omslag min stens zeven malen te verhoogen. Hij zal er niet toe medewerken en wil het verdriet niet oudervinden, om maatregelen te helpen beramen, waarvan de uitvoering zou zijn ten koste van het zweet en de tranen van een groot deel der ingezetenen. Herinnerende aan de adressen door omstreeks 1500 inge zetenen onderteekend, aan den Minister ingediend, waarin te kennen wordt ge geven die aanzienlijke verhooging van den hoofdelijken omslag niet te kunnen dragen, raadt spreker zijne medeleden aan, vast aan-een-gesloten den Minister te verzoeken, om verlenging van den gestelden termijn, en doet daartoe het na volgende voorstel, gerigt tot den Minister van Biunenlandsche Zaken „De Raad van de gemeente Helder heeft met leedwezen van Uwe Excellentie een weigerend antwoord ontvangen op zijn jongste adres, in zake de gemeente belastingen. Hij is evenwel, om de U bekende re denen niet bij magte om van zijn verzoek af te gaan en komt daar nog eenmaal en wel voor h6t laatst op terug. Dat verzoek is tweeledig. 1. Aan den Helder de heffing zijner belasting op voorwerpen van verbruik toe te staan, gedurende het jaar 1870 en het vooruitzigt te ope nen, dat ons gelijke gunst zal worden toegestaan voor bet dienstjaar 1871. 2. Id dien tusschentijd een wet in het leven te roepen, waarin aan den Helder, bij wijze van uitzondering, de vergunning worde verleend, om met de heffing zijner verbruiksbelastingen op den thans bestaanden voet te mogen voortgaan, en dat wel gedurende een tijdvak van tien achtereenvolgende jaren." De heer Graat zegt, dat na de voorgaande sierlijke en welbetrachte rede, hetgeen bij te zeggen heeft, bij een groot deel dezer vergadering en ook daar buiten niet de door hem gewensebte sympathie zal wekken toch meent hij voor zijne overtuiging te moeten uitkomen. Spreker herinnert dat de Minister het onvermijdelijk beschouwt, om do eene of andere concessie te doen, mits de gemeente van hare zijde het mo gelijke doet, en ziet niet in, dat de Raad inconsequent zou zijn, door eenig- zins aan het verlangen van den Minister toe te geven. Ware er sprake om alle verbruiksbelastingen af te schaffen, dat zou voor het tegenwoordige tot het onmogelijke behooren, nu slechts heeft men te beslissen of er iets ge daan kan worden. Spreker zou het hoogst onvoorzigtig achten, om nietstoe te geven, daar men door halstarrig te weigeren, zich wel eens geheel en al van de gunst van het hooger bestuur zou kunnen berooven. De Minister schrijft niet voor tot welk cijfer, en zegt aan het slot van het daareven gele zen antwoord „Mag men aannemen dat de wetgever een nieuwen termijn zou willen toe staan, als niet blijkt dat de gemeente alles gedaan heeft wat in haar ver mogen was om aan de wet to voldoen." De heer Hidde Bok heeft met genoegen beide voorgaande spiekers gehoord; in vele opzigten deelt hij hetzelfde gevoelen van den heer de Breuk, en beaamt hij ook de rede van den heer Graat, om niet halstarrig alles te weigeren en wanneer de geachte spreker door iets toe te geveD, het heffen van school gelden op het oog heeft, kan hij zich daarmede vereenigen spreker erkent dat er geeu wet bestaat die daartoe noodzaakt, maar het schijnt dat die heffing de sympathie van den Minister wegdraagt. En dat goed onderwijs betaald wordt door degenen die er gebruik van maken, voor zoo verre men betalen kan, is immers zeer billijk. Dit het gevoelen van spreker zijnde, doet hij het volgende voorstel „De Raad der gemeente Helder In overweging nemende het hoogst bezwarende voor de ingezetenen, de afschaffing voor te dragen van eenige der verbruiksbelastingen, tot heden toe in de gemeente Helder geheven wordende, aan de betaling van welke verbruiksbelasting zóóvele aldaar tijdelijk verblijvende per sonen deelnemen, alvorens voor de gemeente Helder eene uitzonde ringswet in het jaar 1872 worde voorgedragen. Besluit Om aan Heeren Gedeputeerde Staten der provincie Noordholland te verzoeken, dat althans voor het dienstjaar 1870, bereids aangevangen, tot het heffen dier verbruiksbelastingen de vereischte goedkeuring op de gemeentebegrooting moge worden verkregen, onder bereidverklaring harerzijds, onmiddelijk tot het heffen van schoolgelden binnen deze ge meente te zullen overgaan, tot delging van bestaande schuld, of zoodanig ander doel, als later zal worden aangegeven." De heer de Breuk zegt daarom het heffen van schoolgelden onaangeroerd te hebben gelaten, omdat hij wel kon veronderstellen, dat dit punt door een ander lid zou worden besproken, en nu als zijn gevoelen in het midden te moeten brengen, wel te weten dat de heffing van schoolgelden bij de gemeente wet geoorloofd, maar niet verpligtend is. Spreker verklaart zich er geen voor stander van te zijn en gelooft ook niet dat de Minister van Binnenlandsche Zaken er veel aan hecht; en het kan ook wel niet anders, Z. Exc. is een verklaarde voorstander van de neutrale school, die tot grondslag heeft het kosteloos onderwijs. Spreker ziet ook in het doen heffeu van schoolgelden een eerste stap op de baan die tot het oprigten van secte-scholen leiden moet. Hij kan daartoe niet medewerken, omdat hij er geen lust in heeft te hooreu dat kinderen van hetzelfde vaderland elkander zouden verguizen, om des ge- loofswille. Zijn oordeel is dat op dé secte-school te weinig godsdienst en to veel kerkleer wordt onderwezen, verre verwijderd van het liefde ademend woord van den wijze vanNazareth: „Eeu is uw meester en gij zijtallen broeders." Spreker meent dat sommige menschen in deze niet regt op de hoogte zijn, en niet zelden ter goeder trouw door anderen worden medegesleept, de zoo- danigen raad hij aan om het leadingsartikel te lezen in de courant, uitgege ven bij den heer A. A. Bakker Cz.. van Zondag 23 januarij 11. Naar zijne wijze van zien behoort het kerkelijk onderwijs in de kerk, maar niet in de scholen te huis. De heer Hidde Bok is het regt aangenaam, dat de vorige spreker kon verwach ten dat door een ander lid, het punt betreffende de heffing van schoolgelden, zou worden aangeroerd; met verbazing heeft hij echter vernomen, dat dit aanleiding zou kunnen geven om de secte-scholen in de hand te werken. Het heffen van schoolgelden is eene leidende gedachte van dit ministerie, dat toch waarlijk geeu voorstander van secte-scholen genoemd kan worden. Spreker apprccieerd' het betalen van schoolonderwijs en kan niet toegeven dat daardoor het schoolverzuim zou bevorderd worden, daar toch de lagere standen van de betaling worden vrijgesteld. De heer de Breuk repliceert dat dit punt hier thans niet aan de orde is, doch liet slechts van ter zijde te hebben besproken. Hij eerbiedigd het gevoelen van den heer Bok, maar verzoekt tevens respect voor zijne overtuiging. De heer Boomsma zegt niets nieuws te hebben mede te deelcn, maar het woord te hebben gevraagd om zijn stem tc motiveren. Spr. is het met den heer de Breuk eens; zou echter wel iets willen toegeven, als de gemeente er mede gebaat was, doch ziet dit niet in. Hij verklaart zieh tegen het heffen van schoolgelden, op grond, dat het onderwijs en schoolwezen, thans in de gemeente goed geregeld is en door het heffeu van schoolgelden, juist die klassen zouden worden ge troffen, die ook in den hoofdelijken omslag bijdragen en daardoor alreeds te veel worden gedrukt. Het geraamde cijfer der opbrengst: f 1800.a 2000 is ook te gering dat het van geuoegzamen invloed kan zijn. De heer Bakker verklaart het eens te ziju met den lieer Boomsma en dan alleen te willen toegeven, wanneer men de zekerheid had tot zoo ver en niet verder. Hij zegt dat de afschaffing vau de belasting op het gemaal en geslagt, oppervlakkig mooi is, wanneer men 5 cent op het kilo vleesch kan uitwinnen, maar dat vier vijfde van de ingezetenen geen vleesch eten, dus voor de minder gegoeden geen vrucht draagt. Hij verzet zich sterk er tegeu en zegt: „wanneer de wet vermoord, dan accepteer ik de wet niet." Hy juicht het toe, dat verleden jaar de belasting op de turf is afgeschaft, daarmede is genoeg blijk gegeven, dat de gemeente iets wil doen. Voorts betoont spreker zich zeer ontevredcu over de onhcusclie wijze van den Mi nister, die, den aan ZExe. gezonden brief niet eens beantwoord heeft en van ons adres geeu notitie heeft genomen. De heer Wercndlijn Smit verklaart zich tegen verdere afschaffing van ge- bruiksbelastingen; zal er nimmer zijn stem aangeven; daar eene bijzondere wet alleen deze gemeente kan helpen. Spreker doet het navolgende voorstel „De begrooting 1870 weder terug te zenden, met de beleefde aanmerking, dat er onzerzijds geene wijzigingen of verauderingen in kunnen gebragt worden."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1870 | | pagina 1