HELDERSCHE
COURANT.
1870
Jlteuras- en
Zaturdag
<flÖuertentte--6faD.
5 Maart.
M 915.
Tiende Jaargang.
Nationaliteit.
Verschijnt DINGSDAG- en VRIJDAG-AVOND
Abonnementsprijs voor 3 maanden 1.00
Franco per post n 1.25
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post
directeuren. Brieven franco.
De prijs der Advehtentien van 14 regels ia 60
Centen; voor eiken regel meer 15 Centen.
Vóór des Dingsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve
men de Adverteuticn intezenden.
Ingezonden stukken minstens één dag vroeger.
GILT J ES.
n.
In ons vorig artikel hebben wij als ons gevoelen uitgespro
ken, dat het gebruik der systematische namen bij de maten
en gewigten meer vodr dan nadeelig isen in elk geval onze
nationaliteit niet zal schaden. Het zal onze taal niet verbas
teren en dus ook niet de voorbode zijn van het verval onzer
nationaliteit.
Een tweede bewijs van gebrek aan nationalen zin ziet de
Schager Ct. iu de onbekendheid met de Nederlandsche schrij
vers van vroegeren en lateren tijd. Zij zegt: «Men blijft ge
heel vreemd aan den nationalen geest als men geen ge-
meenzamen omgang onderhoudt met de groote geesten, die in
de nederlandsche taal hunne gevoelens en gedachten hebben
geopenbaard."
Wij beamen de bovenstaande stelling, voor zoo verre een
beschaafd Nederlander niet onverschillig mag zijn voor de
werken van een Huijgens, Hooft, Vondel, Bilderdijk, Tollens
en anderen. Het verleden is de sleutel van het tegenwoor
dige, en uit de geschriften van beroemde mannen leert men
den geest van hunnen tijd kennen. Maar heerscht die onver
schilligheid dan zoo algemeen
De Schager Ct. zegt«Onze toongevers offeren alles op aan
eene ellendige vergoding van Göte. Met Göthe en Shakspeare
dweept men, maar onze vaderlandsche dichters blijven in de
kast staan. Van Göthe moet men alles tot in de kleinste bij
zonderheden wetenonbekendheid met Bilderdijk behoort daar
entegen bij eene zekere soort van schrijvers tot den goeden
smaak. Waar de lezing onzer beste dichters zoo geheel ver
waarloosd wordt, mag men daar niet vreezen, dat de natio
nale zin spoedig bij ons zal kwijnen. nAVetranger il itouslivrera."
Wat een overdrijving! De redenering komt hierop neder:
men moet gemeenzamen omgang hebben met de geschriften
der groote geesten; (ook met de erotische stukken van Bilder
dijk^ Boddaert Fockenbrocq en andere men mag vreemde
schrijvers niet vergoden; (ook niet als zij hooger staan dan de
nederlandsche als wij onze dichters verwaarloozen zijn wy
in gevaar van door Pruissen of Frankrijk verzwolgen te wor
den. Het is zeker verschrikkelijk, en wanneer een en ander
niet zoo blijkbaar getuigde van overdrijving en van eenzij
digheid, zouden wij sidderen. Het invoeren der systematische
namen bij het gebruik van maten en gewigten, en het ver
waarloozen der hollandsche dichters, bewijzen een anti-natio-
nalen zin, welke het vaderland op den rand des verderfs voert.
Wij hebben reeds het eerste behandeld en zijn tot de con
clusie gekomen, dat het gevaar niet bijzonder groot is. Laat
ons nu het tweede nagaan.
Wij hebben reeds toegegeven dat den beschaafden Neder
lander geene onbekendheid met onze beste schrijvers en dich
ters betaamt. Maar is die onbekendheid werkelijk zoo alge
meen Wanneer die stelling vddr 1857 ware verkondigd,
zouden wij den schrijver minder kunnen tegenspreken, doch
nu nemen wij de vrijheid hem te herinneren, dat de wet op
het lager onderwijs van 1857, van den onderwijzer letterkun
dige kennis vordert, dat het beoefenen van nederlandsche taai
en letterkunde sedert dien tijd zeer is toegenomen, dat vele
rederijkerskamers daarop een gunstigen invloed uitoefenen,
dat het op de burgerscholen een verpligt vak van onderwijs
is, en dat een en ander reeds een aantal geschriften in het
leven heeft geroepen, welke die kennis verspreiden. Wij ge-
looven dus, dat de nederl. taal- en letterkunde veel min
der verwaarloosd wordt dan vroeger, en hare beoefening zeer
vooruit gaat. Zij moge nog niet zdó algemeen zijn, als de
Schager Ct. wenscht, dat verontrust ons niet.
Maar is die gemeenzamen omgang met de geschriften der
groote mannen niet wat veel gevorderd? Zou zij ook scha
delijk kunnen worden
De letterkunde is een uitgebreid veld. Wil men zich bij alle
schrijvers te huis gevoelen, zal men over hen kunnen oor-
deelen, dan wordt daartoe niet weinig tijds gevorderd. Het
komt ons dus voor, dat bekendheid met die geschriften hoogst
nuttig mag worden genoemd, maar dat het eenigzins gevaar
lijk is, een gemeenzamen omgang te vorderen, daar dit ons ligt
zou vervoeren tot het verzuimen van andere vakken, als ma
thesis en dergelijke, die toch in de maatschappij vrij wat
minder kunnen worden gemist dan de letterkunde. Hier heeft
dus blijkbaar eene overdrijving plaats, die wij voor rekening
der Schager Ct. laten doch meer heeft ons de toon gehinderd
dien de schrijver aanslaat, wanneer hij over groote mannen
als Göthe en Shakspeare spreekt. Daarbij kwam het denk
beeld van eenzijdigheid bij ons op.
Het beoefenen van beroemde buitenlandsche schrijvers be
hoeft immers niet gepaard te gaan met het miskennen der
nederlandsche, en bij den waarlijk beschaafden man is dit
ook geenszins het geval. Men moge dat vinden bij die half
geleerden, die eene vreemde taai beoefenen, enkel om te toonen
dat zij eene zekere educatie hebben ontvangen, of om een
roman daarin te kunnen lezen; zij zullen in de vreemde talen
wel even oppervlakkig blijven als in hunne eigene. Maar de
schrijver heeft blijkbaar die klasse van menschen niet op het
oog gehad, en daarom protesteren wij tegen zijne bewering.
Nog onlangs trad de heer ten Kate te Delft op en behandelde
Schillers poësieechter niet dan nadat hij eerst had uitge
weid over Bilderdijk, Da Costa en Tollens, waarvan wij ge
makkelijk meerdere voorbeelden zouden kunnen aanhalen.
Of moeten wij Bilderdijk b. v. hooger stellen, dan Göthe
of Shakspeare; enkel omdat de eerste de eer had Nederlander
te zijn en de beide andere niet Wanneer dat door de na
tionaliteit wordt geëischt begrijpen wij ze nietwij houden
ons overtuigd, dat men zeer goed nationaal kan zijn, zonder
met minachting op de groote schrijvers van het buitenland
neder te zien en hunne waardeering eene ellendige vergoding
te noemen. Staan zij beneden de onzen, dan zullen wij de
laatsten des te meer op prijs leeren stellen; staan zij hooger,
dan zal hunne beoefening ons behoeden voor eene vergoding
die wel dubbel ellendig mag worden genoemd, wanneer zij
tot voorwerp heeft iemand, die daarop mindeg regt heeft.
Men kan niet zeggen eene taal te verstaan zonder met ha
re letterkunde bekend te zijn daarom verheugt het ons, dat
tegenwoordig van den onderwijzer letterkundige kennis wordt
gevorderd, waarvan vroeger weinig sprake was. En is het
met vreemde talen niet evenzoo gesteld? Ook bij die examens
was daarvan vroeger geen spraketerwijl het tegenwoordig
wel degelijk een vereischte is. En wanneer nu een beoefe
naar geschriften leert kennendie hem in verrukking bren
gen, zou hij daarmede niet mogen d weepen Mag hij niet
trachten met den schrijver naauwkeurig bekend te worden
zonder zich aan afgoderij schuldig te maken? Heeft het niet
den sch\jn van jalousie daarin eene miskenning te zien van
onze eigen sshrijvers
De schrijver in de Schager öt. houde het ons dus ten goe
de dat wij ons volstrekt niet met zijne beschouwingen kun
nen vereenigen. Wanneer onze nationaliteit zoo wankelend
staat, dat zij een dergelijke ondersteuning behoeft, dan ver
dient zij geene bescherming meer, want dan valt zij toch.
Wij koesteren echter die vrees niet. Juist het beoefenen
ook van vreemde schrijvers, zal ons in staat stellen een ge
zond oordeel te vellen over onze eigene, en dat zal ons va
derland meer nut aanbrengen, dan het bekrompen zweren
bij de geschriften onzer landgenooten en het minachten dei-
vreemde schrijvers. Wat waarlijk goedschoon en waar is
bij ons is het niet minder bij den vreemdeling. De taal
waarin het geschreven of gesproken wordtoefent daarop
slechts een ondergeschikten invloed uit.
Wij willen thans niet treden in vergelijkingen der verschil
lende schrijvers; dat zou ons te verre voeren. Wij hebben
alleen willen aantoonen dat het ongetwijfeld noodig en nut
tig is de nederlandsche schrijvers te beoefenen maar dat de
nationaliteit van den echten stempel volstrekt niet verbiedt
het schoone het groote ook bij den vreemdeling op hoogen
prijs te stellen. Door het eene te doen en het andere niet
te verzuimen zal men de meeste vruchten plukken.
Ware dit niet onze overtuiging dan zouden wij ook bijna
genegen zijn de stelling te onderschrijvendie wij onlangs
lazen «Nationaliteit is voor ons wereldburgers een bekrom
pen begrip" hetgeen op de nationaliteit, gelijk de vorige schry-
ver die beschouwtgeheel van toepassing is.