HELDERSC
COURANT.
Jïieutos- en
Zaturdag
<dOoertentie--öfaö.
7 Mei.
Tiende Jaargang.
De Steenovens.
NIEUWSTIJDINGEN.
M 955.
«870.
Verschijnt DINGSDAG- en VRIJDAG-AVOND
Abonnementsprijs voor 3 maanden 1.00
Franco per post nu 1.25
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post
directeuren. Brieven franco.
De prijs der Advertentikn van 1—4 regels is GO
Centen; voor eiken regel meer 15 Centen.
Vóór des Dingsdag eu Vrijdags middags 12 uur gelieve
men de Advertenticn intczenden.
Ingezonden stukken minstens één dag vroeger.
Uitgever S. GILT J ES.
n.
"Wij eindigden ons vorig artikel met de treurige opmerking
dat in de eerste en voornaamste plaats de ouders de oorzaak
zijn van het ongeluk der kinderen, welke aan de steenbak
kerijen werkzaam zijn, en wij houden ons overtuigd, dat dit
wel op de meeste fabrieken van toepassing zal zijn.
In de eerste plaats toch zouden de kinderen minstens de
helft van het jaar getrouw de school kunnen bezoeken, en
waar dat gebeurde, zouden zij althans niet van de hoogst noo-
dige kennis behoeven verstoken te blijven. De voorbeelden
bewijzen zelfs, dat sommigen het daarmede vaak vrij verre
zouden kunnen brengen. Het is verre van ons, te beweren
dat dit voldoende zou zijn, en dat het belang der kinderen niet
zou vorderen tot een bepaalden leeftijd de school voortdurend
te kunnen bezoeken. Maar is het dan niet dubbel onverant
woordelijk, dat velen door onverschilligheid hun ook dat nog
onthouden Natuurlijk moet de oorzaak daarin worden ge-
gezocht, dat de ouders of zeiven geen voldoend onderwijs
hebben genoten, of althans de waarde van het onderwijs niet
gevoelen doch dat blijft intusschen diep te betreuren, want
zoo lang dat blijft voortduren zal de treurige toestand door
voortplanting van ouders op kinderen worden bestendigd. Een
eerste vereischte zal dus wel zijn, het middel te vinden dat
misbruik te doen ophoudenmaar bestaat het
Een ander verschijnsel bij vele ouders, dat doorgaans met
het vorige gepaard gaat, is de zucht om zich voor den een-
toonigen arbeid van den dag of van de week zoo vaak mo
gelijk schadeloos te stellen door snoeperij en sterken drank.
Wie de gelegenheid heeft gehad met sommige gezinnen dier
arbeiders bekend te worden, zal het volkomen beamen. Wij
hebben voorbeelden gezien, dat een werkman twee of drie
kinderen had, die allen mede arbeidden, zoodat hij met eenig
overleg ruimschoots in staat was in de behoeften van zijn
gezin te voorzien. Toch leed hij met de zijnen gebrek en
moest gedureode den winter door de armenkas ondersteund
worden, dewijl de ontvangst der week voor een goed deel
besteed werd om zich eens goed te doen aan allerlei lekker
nijen, gepaard met brandewijn of jenever. Ruwe gesprekkeD,
vloeken, zedelooze taal, en wat daarmede doorgaans gepaard
gaat, ziedaar de voorbeelden, die de kinderen telkens voor
oogen hadden. Dat daarbij het onderwijs niet op prijs werd
gesteld, is zeer natuurlijk. Wat moet nu van zulke kinderen
worden Zou men het niet als eene zeldzaamheid mogen
beschouwen dat een kind van zulk een gezin tot een degelijk
mensch in de maatschappij opgroeit Wat zal de moeder
zijn die hare meisjesjaren op die wijze heeft moeten door
brengen
Ongetwijfeld is dat alles niet toepasselijk op alle arbeiders
gezinnen eene statistiek kunnen wij niet aanvoeren, maar
dat de voorbeelden maar al te menigvuldig zijn, kunnen wij
verzekeren, en wij vreezen dat ook dit wederom van andere
fabriekarbeiders met grond kan worden gezegd, en elk mid
del, dat dit gebrek koude doen ophouden, zou ongetwijfeld
de grootste toejuiching verdienen.
Wij gelooven dus niet te veel te hebben gezegd, toen wij
beweerden dat de kinderen vaak geene grootere vijanden heb
ben dan hunne ouders. Wij willen niet ontkennen, dat som
mige fabriekanten mede daaran eenige schuld hebben, doch
wij hebben ook met genoegen een aantal voorbeelden gezien,
dat de fabriekanten de kinderen als het ware tegen
hunne ouders in bescherming nemen, hen noodzaakten de
school te bezoeken en met betrekking tot de werkuren ten
hunnen behoeve vrij milde bepalingen in het leven riepen.
Bovendien vergete men niet, dat één enkel fabriekant veel
ongedaan moet laten, wat hij anders welligt gaarne zou doen,
om de konkurrentie tegen anderen te kunnen volhouden, die
het niet doen. Wij durven ons echter vleijen, dat de tegen
stand tegen eene radikale verbetering van den toestand der
kinderen minder sterk zou zijn bij de fabriekanten dan bij de
ouders. In ieder geval is het bij de laatsten minder ver-
schoonlijk dan bij de eerste.
Doch is die toestand werkelijk te verbeteren Ziedaar eene
vraag, die, zoo als wij vroeger zeiden, tegenwoordig aan de
orde is, en waarover ieder, die belang stelt in het lot zijner
broederen, met vrijmoedigheid zijn gevoelen mag uiten. De
kinderen worden volwassenen en nemen later de plaats in
hunner ouders. Het belang der maatschappij is dus voor een
goed deel afhankelijk van de wijze, hoe zij die plaats zullen
vervullen, en deze staat in verband met het lot, dat hun in
hunne jeugd te beurt is gevallen. Laat ons zien, hoe de
vroeger genoemde commissie van onderzoek over de middelen
oordeelt.
Na den toestand der kinderen in verschillende fabrieken te
hebben nagegaan en de oorzaken te hebben opgespoord, komt
de commissie tot het besluit, dat alleen wettelijke schoolpligtig-
heid de beste voorbehoeding is tegen onredelijke exploitatie
van het kind. De voorzitter der commissie daarentegen had
gewenscht, dat men den kinder-arbeid aan regels moest bin
den en de werkuren beperken in verband met schoolonder
wijs. Alvorens verder over die middelen te spreken, éénn
aanmerking op een argument tegen het laatste middel.
Eene wettelijke regeling van de werkuren in de fabrieken
kan het doel niet bereiken, zegt men, want het kwaad ligt
in allen handarbeid, in de diensten, werkzaamheden en ver-
rigtingen van allerlei aard, die van het kind worden geëischt.
Het laatste is ongetwijfeld waar, maar als eene wet niet
koude worden tot stand gebragt, tenzij alle misbruiken daar
door wierden opgeheven, dan zouden zeker weinig wetten
worden goedgekeurd. Wanneer eene wet kon worden gege
ven, die het overgroot getal fabriekkinderen kon baten, en
hun lot dragelijk maken, moet die dan enkel worden afge
keurd, omdat zij niet kan beletten dat enkele ouders mis
bruik maken van hun regt, om hunne kinderen op andere
wijzen te exploiteren Dat kunnen wij niet gelooven. Geene
wet zal ooit alle misbruiken doen ophouden, zoo lang de
menschen niet allen het belang der zaak regt inzien, maar
dan ware er immers geene wet meer noodig.
Toch, wij erkennen het, ook wij dweepen niet met eene
wettelijke regeling van den fabriek-arbeid, en beschouwen
die althans met betrekking tot de steenovens als onuitvoer
baar. Zij zou ten gevolge hebben, dat de vervaardiging van
steenen, die afhankelijk is van het jaargetijde, van den stand
der rivieren, van het weder en van den tijd van den dag,
niet meer zou kunnen plaats hebben op de gewone wijze. De
ondernemer zou zijne toevlugt moeten nemen öf tot machines,
die het werk der kinderen zouden moeten verrigten, óf tot
het gebruiken van volwassenen, die zich onmogelijk met een
zoo klein daggeld zouden kunnen vergenoegen, te meer, daar
dan hunne kinderen spoedig in het geheel niet meer zouden
worden gebruikt en dus het gezin welligt gebrek zou lijden.
De kinderen zouden dan nog meer gebrek krijgen aan een
behoorlijke huisvesting en voeding, dat zekerlijk hun physieken
toestand niet zou verbeteren.
Letten wij verder op den aard der verschillende fabrieken,
dan zou hetzelfde op een aantal andere van toepassing zijn.
Eene dergelijke regeling zou dus met zoovele zwarigheden
gepaard gaan, en hare toepassing zoo moeijelijk worden, dat
wij, zelfs in het gunstigste geval, het nut voor de fabrieks
kinderen in het algemeen als zeer gering beschouwen.
Wel is waar is eene wettelijke schoolpligtigheid ook in de
toepassing verre van gemakkelijk, doch wij meenen ons van
haar betere gevolgen te mogen voorstellen dan van de eerste.
De ruimte veroorlooft ons echter niet thans verder daarover
uit te weiden.
Helder, Nieuwediep, Willemsoord, enz. 6 Mei 1870.
Meermalen hebben wij gewezen op de deugdelijkheid onzer
zeegaten en op den steeds stationairen, voor schepen van
het grootste charter voldoende, diepte.
De bevestiging daarvan blijkt ons thans weder uit de voor
ons liggende officiële lijst van binnengekomen schepen met