IELDERSCHE
COURANT.
Jiieums- en
Woensdag
<flÖoerteiitte--6faÖ.
25 Mei.
M 958.
Tiende Jaargang.
1870.
<®jfiriëii geörelte.
Bekendmaking.
JDiet-officiëel gcbcelte.
Wettelijke School(leer)pligtigheid.
Verschijnt DINGSDAG- en VRIJDAG-AVOND
Abonnementsprijs voor 3 maanden 1.00
Franco per post 1.25
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post
directeuren. Brieven franco.
De prijs der Advertenties van 1—4 regels is 60
Centen; voor eiken regel meer 15 Centen.
Vóór des Dingsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve
men de Adverteutiën intezenden.
Ingezonden stukkeu minstens één dag vroeger.
Uitgever S. GILTJES.
Het GEMEENTEBESTUUR van den HELDER, vestigt de bijzondere
aandacht der ingezetenen op de wijzigingen welke in de twee eerste paragra-
phen, van artikel 27, der wet van 29 Maart 1833 (Staatsblad No. 4), bij
artikel 7 der wet van 9 April 1869 (Staatsblad No. 59), betreffende de
personele belasting zijn gebragt, luidende aldus
1. Die na den Ion Mei een perceel in gebruik neemt, is voor dit
„perceel de belasting naar de vier eerste grondslagen voor den tijd des
„dienstjaars, die dan nog over is verschuldigd."
„6 2. Aan den belastingpligtige, die in den loop des dienstjaars een
„perceel verlaat, zonder daarin eenige roerende goederen of iemand in
„zijne dienst achter te laten, wordt onthefliDg verleend van zijn aan-
„slag naar de vier eerste grondslagen voor den tijd des dienstjaars, die
„dan nog over is, indien daarvan door hem, binnen den tijd van eene
„maand, volgende op die waarin hij het perceel verliet, tegen bewijs,
„schriftelijk aangifte is gedaan ten kantore des ontvangers, op een
„aldaar kosteloos verkrijgbaar biljet.
„De ontheffing wordt ook verleend over het drie maandelijkscli tijcl-
„vak waarin het perceel wordt verlaten, indien de belastingschuldige
„daarna, doch in den loop van datzelfde tijdvak, een ander perceel,
„waarvoor hij belastingpligtig is, in gebruik neemt.
„Bij overlijden van den belastingpligtige treden zijne erfgenamen in
„dezelfde regten en verpligtingen
„De aangiften, volgens het eerste en derde lid ingediend, worden
„als gewone bezwaarschriften aangemerkt en behandeld."
Helder, Het Gemeenstebestuur voornoemd
den 21 Mei 1870. STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
L. "VERHEY, Secretaris.
ÏE
Dat leerpligtigheid niet enkel voor de fabriekskinderen,
maar voor de maatschappij in het algemeen, nuttig, noodig
en geoorloofd is, meenen wij, in ons vorig artikel, op voldoende
wijze te hebben aangetoond voor ieder, die het goede wil
zonder bijoogmerken; of, laat ons liever zeggen, zonder par
tijbelang. Zij daarentegen, die nu eenmaal besloten hebben,
daarvan tegenstanders te blijven, betzij door een overblijfsel
van middeleeuwsche begrippen aangaande eene te algemeene
verlichting, hetzij, omdat zij eene partij dienen, wier streven
daardoor belemmerd wordt, zij zullen zekerlijk niet door
ons overtuigd zijn, en, ai waren zij het, toch zouden zij het
niet erkennen. Hoogstens zullen zij welligt toegeven, dat
leerpligt welligt nuttig zou kunnen werken, doch glimlag-
chende daarbij voegen, dat de. zaak toch onuitvoerbaar is.
Ook onder de voorstanders van den leerpligt worden er
velen gevonden, die de uitvoerbaarheid betwijfelen, boe vurig
zij het overigens ook zouden wenschen. Het komt ons echter
bepaald voor, dat allen de zwarigheden daaraan verbonden
zeer overdrijven, zoo als wij hopen aan te toonen.
Dat in sommige rijken schoolpligtigheid bestaat, weten wij,
en wij denken daarbij vooral aan Pruissen. Wij hebben tot
beden nog nimmer gehoord of gelezen, dat zij onuitvoerbaar
was of verkeerd wei'kte. Wel kunnen er gevallen voorkomen,
waarin zij lastig wordt, maar dat is nog verre van onuitvoer
baar. Wij begrijpen nu wel, wat men ons zal tegenwerpen,
namelijk, dat eene vergelijking van ons vaderland met Pruis
sen niet opgaat: dat daar bet krijgswezen den boventoon
voertdat dwang daar aan de orde van den dag isdat wij
daarentegen bewoners zijn van het land der vrijheid bij uit
nemendheid en een nationalen afkeer hebben van een staats
man als Bismarck, en wat niet meer.
Men houde het ons ten goede, dat wij in al die hooge
woorden vrij wat overdrijving meenen te zien. Wij zijn verre
van pruissisch-gezindwij zouden onder de pruissische staats
regeling zeer ongaarne leven wij gelooven ook dat men Pruis
moet zijn en geen Nederlander, om zich zonder morren daar
aan te onderwerpen; maar wij vermeenen daarom nog geen
regt te hebben, om met minachting neder te zien op eeDe
instelling, die, naar ons oordeel, meer heeft toegebragt om
Pruissen te maken tot wat het nu is, dan de geoefende legers
en de dapperheid der soldaten. Het is hier enkel de kwestie
of de zaak uitvoerbaar is, en dan geeft ons niet alleen Pruis
sen, maar ook Baden en Wurtemberg daarvan de duidelijkste
bewijzen. Bovendien is bij ons niet eens sprake van school-
dwangmaar van leerpligtde eerste zou, dat willen we gaarne
erkennen, voor ons land eene ramp zijn, terwijl wij niet
schromen de tweede eene weldaad te noemen.
Dat de invoering van wettelijke leerpligtigheid met vele
moeijelijkbeden zal gepaard gaan, zal niemand ontkennen,
maar welke wet is daarvan bevrijd F Mag eene regering zich
laten afschrikken door het lastige eener zaak, zoodra het een
overwegend belang des volks betreft F Dat kunnen wij niet
aannemenalléén dan, wanneer de wet in baar geheel on
uitvoerbaar is en door eene gebrekkige toepassing kwaad zou
stichten, mag de regering zich daaraan onttrekken doet zij
het eerder, dan handelt zij in strijd met bare roeping.
Maar op welke gronden noemt men leerpligtigheid in Ne
derland onuitvoerbaar F
Wij zullen niet spreken over hen, die geen onderscheid
maken tusschen schooldwang en leerpligt die opzettelijk ver
keerde opvattiug behoeft geen antwoord meer. Ook bet denk
beeld van ondragelijken dwang vervalt, zoo als wij in ons
vorig artikel hebben aangetoond. Doch wat blijft er dan
nog over F
Als men de redeneringen der tegenstanders, vooral van de
conservatieven, nagaat, dan zal men bezwaarlijk een enkel argu
ment vinden, dat niet van zwakheid of gezochtheid getuigt.
Zij schijnen dat zeiven te begrijpen, en nu wordt het stelsel
van verdachtmaking aangewend "leerpligt moet, volgens hen,
schooldwang tengevolge hebben." Maar wij vragen in ge-
moede, of die stelling eenigen grond heeft F Schooldwang
vindt in ons land weinig aanhangers waarom zou het dan
te vreezen zijn, dat leerpligt daarin zou ontaarden F Wij kun
nen niet anders dan tot het gevolg komen, dat de ware oor
zaak der afkeerigheid in iets ligt" dat verzwegen wordtzou
het ook kunnen zijn, omdat zij weten dat leerpligt tot volks
beschaving leidt, en dat kennis de groote steun is van het
liberalisme F Het zou wel wat middeleeuwsch schijnen, maar
zien wij daarvan tegenwoordig niet meer bewijzen F Als de
eene mensch den ander vervloekt, omdat hij andere denk
beelden koestert over godsdienstige onderwerpen, is dat wel
iets anders dan een terugkeer tot de middeleeuwen F
Wanneer wij eene brochure schreven, zou men met regt
een zoo volledig mogelijk program van ons kunnen ver
wachten, met beschouwingen over de middelen van uitvoe
ring. Doch, vooreerst laat ons de plaatsruimte niet toe zéé
uitvoerig te zijn; bovendien hebben wij ons alleen ten taak
gesteld te bewijzen, dat leerpligtigheid in ons vaderland noo
dig en uitvoerbaar iswordt dit eenmaal als waarheid aan
genomen, dan zijn de middelen ook wel te vinden. Wij mo
gen echter niet geheel daarvan zwijgen en willen met enkele
woorden onze hoofdeischen formuleren.
De oorzaken van het schoolverzuim zijn zeer verschillend
wij gelooven echter, dat eene hoofdoorzaak daarin gelegen is,
dat de kinderen, hetzij uit winzucht, hetzij uit armoede, te
vroeg met andere dingen worden bezig gehouden, öf in fa
brieken, of op het land, of in het gezin. Wij voor ons hou
den ons overtuigd, dat die verkeerdheid, bijna hadden wij
gezegd, die misdaad, niet voorkomen kan worden, dan door
eene wet, die regtstreeks verbiedt, de kinderen véór een be
paalden leeftijd, bv. 11, of liever 12 jaren, aan dergelijke
inrigtingen te gebruiken.
Wij weten, welk een aantal zwarigheden ons daarbij zullen
tegengeworpen worden. Men zal zeggen de fabrieken zullen
niet meer met het buitenland kunnen concurreren. Men zal
ons wijzen op de armoede, die daardoor zal toenemen, dewijl
zoo als bij de steenovens, sommige gezinnen gebrek zouden
lijden, indien ook de kinderen niet wat verdienden. Men zal
ons vragen, of de regering middelen bezit te verhinderen, dat
de kinderen in het gezin aan het werk worden gezet. Men zal
bezwaren opperen Over het daarop uit te oefenen toezigt, enz.
Deze en nog vele andere bezwaren zijn voorzeker niet on
gegrond, maar, met het oog op het welzijn van de maat-