HELDERSCHE
COURA
Zaturdag
17 December.
M 997.
Tiende Jaargang.
1870.
Mcutos- en
<flÖoerteiitie=öfaÖ.
Overdrijving?
Verschijnt DINGSDAG- en VRIJDAG-AVOND.
Abonnementsprijs voor 3 maanden 1.00
Franco per post 1.25
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post
directeuren. Brieven franco.
De prijs der Adyertejstien van 1—4 reuels is 60
Centen; voor eiken regel meer 15 Centen.
Vóór des Dingsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve
men de Adverteuticn intezenden.
Ingezonden stukken minstens één dag vroeger.
Uitaever S. GILT J ES.
Die zich met 1 JANUARIJ a. s. op
dit blad abonnerenontvangen gedu
rende deze maand een exempl. gratis.
Op 1 J au u ar ij a. s. zal een EXTRA
NOMMER van dit blad verschijnenwaarin
o. a. zal worden opgenomen een NAAMLIJST
van allen die hunnen Nieuwjaarsgroet wenschen uit te
brengen aan Familie, Vrienden, Bekenden, Begunstigers, enz.
Voorde plaatsing van iederen naam betaalt men 50 Centen,
ten voordeele der Armen in deze gemeente; na aftrek van
5 Centen, ter gedeeltelijke goedmaking der onkostenwaar
onder is begrepen de uitreiking van een exemplaar van dat
nommer, aan elk wiens naam op die lijst voorkomt.
Men wordt beleefd verzocht zich vroegtijdig en franco te
adresseren aan den uitgever van dit blad
S. GILTJES.
Men heeft ons van overdrijving beschuldigd in onze laatste
beschouwingen. Niets zal ons aangenamer zijn, dan dat het
geen wij voor Europa de grootste ramp hebben genoemd, en
waarvoor wij niet zonder reden beducht waren, niet plaats
hebbe. Wij hebben zelfs den wensch uitgesproken, dat wij
ons mogten vergist hebben. Maar dat wij de zaken hebben
overdreven, gelooven wij niet.
Wij hebben betoogd, dat er allerwaarschijnlijkst een ge
heime overeenkomst bestaat tusschen Pruisen en Rusland.
Verder dat wij het plan vermoedden dat koning Wilhelm een
vrede zou willen sluiten met Napoleon, waarmede eene res
tauratie van den laatsten zou gepaard gaan. Wij hebben op
voor ons voldoende gronden aangetoond, dat het eerste bijna
zeker, en het tweede allezins waarschijnlijk en mogelijk was.
Daarbij hebben wij op de gevolgen gewezen, welke het een
en ander zou kunnen hebben, ook voor ons vaderlanden
wij hebben geëindigd met de Nederlanders te wijzen op de
spreuk: Acta non verbaopdat de zelfstandigheid en vrijheid
van ons vaderland niet door zorgeloosheid in gevaar mogt
worden gebragt. Wil men ons nu van overdrijving beschul
digen, dan beginne men met de gronden te wederleggen,
waarop wij hebben voortgeredeneerd, want die moeten dan
toch valsch zijn.
Wij verwachten echter, dat men een gemakkelijker weg zal
kiezen. Ongetwijfeld kan een zamenloop van omstandigheden
de uitvoering van eenig plan wijzigen of beletten. In een tijd
vol van verrassingen, zoo als wij thans beleven, verwondert
men zich daarover naauwelijks meer. Indien dit nu ook hier
het geval ware: werd bv. de graaf van Parijs op den Fran-
schen troon geplaatst, in plaats van Napoleon daarop te her
stellen, dan zal men zeggen; »ziet gij wel hoe gij de zaken
overdreven hebt In het tegenovergestelde geval kan men
voortgaan te zwijgen. Die methode echter is niet zeer eervol,
en bewijst in ieder geval volstrekt niet, dat het plan niet
bestond, dat welligt enkel is opgegeven door den drang der
omstandigheden, welke de volvoering verhinderden.
Doch genoeg hierover. Wij meenen te mogen staande hou
den, dat, hetgeen wij in de laatste dagen vernemen, ten volle
bewijst, dat wij in onze beschouwingen de zaken niet over
dreven hebben voorgesteld, en dat Nederland meer dan ooit
geroepen wordt waakzaam te zijn en het gevaar niet gering
te achten.
Sommigen hebben, even als de Alhm. Cthet bestaan eener
geheime overeenkomst tusschen Pruissen en Rusland als eene
chimère beschouwd. Wanneer wij nu in verschillende bladen
lezen, »dat er een innig bondgenootschap bestaat tusschen
Pruissen en Rusland," dan schijnen onze beschouwingen toch
niet zoo uit de lucht gegrepen te zijn, als men heeft beweerd.
xoen wij het plan eener restauratie van Napoleon behan
delden, noemden wij het waarschijnlijk en uitvoerbaar, tenzij
het Fransche volk en het leger zich daartegen verzetten.
Dat het plan werkelijk besproken is, blijkt naar ons oordeel
ten duidelijkste uit het protesteren van zulk een groot aantal
Fransche officieren. Sommigen spreken reeds van 420, waar
onder generaals, kolonels, bataillons-kommandanten, enz.
Wanneer enkel in eenige dagbladen van een dergelijk plan
gerept ware geweest, zou een zoo nadrukkelijk protest
waarschijnlijk niet zijn geschied. Wij houden ons dus meer
dan ooit overtuigd, dat er wel degelijk sprake van is geweest
en het verheugt ons dat de officieren zoo openlijk en krachtig
hebben getoond geen sympathie meer te gevoelen voor den
man, die niet alleen hen, maar geheel Frankrijk als een
werktuig heeft gebruiktom zijn eigen grootheid te bevor
deren, en daaraan gewetenloos alles heeft opgeofferd.
Dat alles moge ons nu de toekomst eenigzins gunstiger
doen verwachten, het stelt ons geenszins gerust. Wij zijn
niet anti-Pruisisch gezind, maar wij schromen niet, rondborstig
te betuigen, dat ons vertrouwen op die mogendheid zeer ge
schokt is. Zeker schrijver (Mr. Philipson) vraagtAls Prui
sen ons had willen hebben, waarom dan niet in 1866, toen
Limburg en Luxemburg genoegzame aanleiding gaven Wij
zouden magtig veel tegen die bewering kunnen inbrengen,
maar dat zou ons veel te verre voeren, en te uitgebreid doen
worden. Wij willen niet uitweiden over de waarschijnlijk
heid of onwaai'schijnlijkheid van kwade bedoelingen bij Prui
sen maar wij willen alle Nederlanders met den grootsten
nadruk afvragen zou het niet vernederend zyn, onze gerust
heid te gronden op het denkbeeld, dat Pruisen ons vaderland
met wil hebbenZou het niet verstandiger, zou het niet
mannelijker zijn, zich op de mogelijkheid van het tegenover
gestelde, zóódanig voor te bereiden, dat Pruisen Nederland
niet kan hijgen Dat dit laatste mogelijk is, daarvan hou
den wij ons ten volle overtuigd, en juist daarom betreuren
wij het te meer, dat de toestand onzer regering thans zoo
weinig geschikt is, de burgers op hunne eigene krachten te
leeren vertrouwen.
Toch is er veel, dat ons bedenkelijk moet voorkomen. De
toon, waarin de üuitsche bladen zich over Nederland uitla
ten, is verre van vriendelijk. Reeds vroeger hebben wij ge
wezen op de hatelijkheden van sommige bladen. Later lazen
wij weder insinuatiën over de Nederlandsche regtspleging
tegenover Duitsche onderdanen. Een en ander bewijst toch
genoegzaam, dat de sympathie van Pruisen jegens Nederland,
dat aan zoovele van diens zonen binnen zijne grenzen de
zelfde regten verleent als aan de Nederlanders, niet bijzonder
groot is.
Voegen wij daarbij de wijze, waarop die mogendheid thans
handelt tegenover Luxemburg. Met nog grootere onbeschaamd
heid dan Rusland verscheurd zij de bestaande tractaten, zoo
dat een Engelsch blad Pruisen openlijk ten laste legt, »zich
ten koste van een zwakken nabuur, te willen vergrooteu,
zonder andere opoffering dan zijne eigene eer." Pruisen be
schuldigt en straft onverhoord eene kleine regering, die het
in vereeniging met andere mogendheden plegtig heeft beloofd
te beschermen. Zoo iets geeft toch stof tot nadenken. Het
is waar, geen Nederlander zou het betreuren, dat zelfs de
geringste band, die nog tusschen Nederland en Luxemburg
bestaat verbroken wierde maar waar gesloten overeenkomsten
zoo willekeurig geschonden worden, daar kan men zich naauwe
lijks weerhouden te vragen, of wij weder tot de eeuw zijn
teruggekeerd, waarin de magt van den sterksten op den
voorgrond treedt
Wanneer wij daarbij bedenken, dat mede als aanleiding
van die stap wordt voorgewend, »dat ontsnapte Fransche
krijgsgevangenen, zonder letsel het Luxemburgsche grondge
bied hebben kunnen doortrekken", dan denken wij terstond
aan de Fransche deserteurs van Eindhoven en Helmond, en
wij gevoelen ons minder aangenaam gestemd. Wij willen thans
niet verder over die zaak uitweidenwij maken alleen
de opmerking, dat het naar onze overtuiging van een vrij
volk niet mag gevorderd worden, onmenschelijk te zijn jegens
ongelukkigen, om de vriendschap van een magtigen nabuur