HELDERSCHE Jïicutüs- en Zaturdag flDoertentte-6fttÖ. 21 Januarij, M 1008. Elfde Jaargang. 1871. <0jfictëcl gcöcelti*. KOEPOKINENTING. Annexatie-vrees. Verschijnt DINGSDAG- en VRIJDAG-AVOND. Abonnementsprijs voor 3 maanden 1.00 Franco per post 1.25 Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post directeuren. Brieven franco. De prijs der Ad verten tien van 1—4 regels is 60 Centen; voor eiken regel meer 15 Centen. Vóór des Dingsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve men de Advcrtentiën intezenden. Ingezonden stukken minstens één dag vroeger. GILTJES. Do BURGEMEESTER der gemeente HELDER, In aaumerking nemende, dat in verschillende gemeenten van ons land do besmettelijke pokziekte is ontstaan, en het hoogst wenschelijk is om de verdere verspreiding dier ziekte te stuiten door de KOEPOKINENTING van al de genen die nog niet zijn ingeënt, en door herinenting van degenen die vóór gcruimen tijd werden ingeënt; Brengt ter kennisse van de ingezetenen dat, te beginnen op MAANDAG den 23n dezer maand, des middags ten 2 ure, in de WERKINRIGTÏNG op de Kerkgracht, door den Plaatselijken Heelmeester, den Heer II. BITTER, eene zitting zal worden gehouden tot het kosteloos inenten eu heriueuten van onvermogenden, die daarvan voor zich zelf of hnnue kinderen gebruik verlangen te maken. De dngeu der volgende zittingen worden door den Heer BITTER bij elke zitting bekend gemaakt. Dc ondergeteckende meent met bijzonderen aandrang de aandacht op deze gelegenheid tot inenting te mogen wijzen. Helder, den De Burgemeester, 20 Januarij 1871. STAKMAN BOSSE. P O L I T I ÏT~ Gevonden op de publieke straatle. Een SLEUTEL RING; 2e. Een HALSKETTING. Helder, 20 Januarij 1871. A. C. BOONZAJER, Commissaris van Politie. Jgiet-offidëd pöcclte. i. Vertrouw op het regt, maar houd uw kruit droog. (Ckomwell.) Men zou de Nederlanders, voor zooverre zij met eenigen ernst nadenken over hetgeen ons vaderland is, en wat het te wachten of te vreezen heeft, in twee klassen kunnen ver- deelen. In de eerste zou men dan kunnen plaatsen, diegenen, die zich overtuigd houden, dat er voor onze onaf hankelïjkheid niets te vreezen is, evenmin van de zijde van Pruisen, als nu van die van Frankrijk, en die dus die vrees als hersenschimmig beschouwen. De gronden zijn zeer verschillend: sommigen meenen, dat daartoe, vooral bij de regering van Pruisen, te veel eerbied voor het volkenregt woont; anderen, dat En geland en ook de andere mogendheden het nimmer zouden gedoogen; nog anderen, dat wij zeiven sterk genoeg zouden zyn, om elke aanranding af te slaan. Zij, die tot de tweede klasse kunnen gerekend worden beweren daarentegen, dat er maar al te veel gronden bestaan om vrees te koesteren. Ook onder dezen is echter groot verschil, want terwijl de eendoor die vrees toch den moed niet verliest, maar zich aangewakkerd gevoelt, gaat de ander soms zooverre van te voorspellen, dat Nederland, het moge na korter of langer tijd zijn, ontwijfel baar zal geannexeerd worden, waaruit bijna zou volgen, dat al onze inspanning eigenlijk bij slot van rekening zou blijken, slechts uitstel van executie te zijn; ja, wie weet,vof het ons niet meer schaden dan baten zou? Dat in beider zienswijzen overdrijving heerscht, is duide lijk; maar, de laatstgenoemde pessimisten niet medegerekend, dan gelooven wij, dat zij die tot de tweede klasse behooren, nader aan de waarheid en nuttiger voor het vaderland zijn, dan die der eerste. Daarom haalden wij de woorden aan van Cromwell «Vertrouw op het regt maar houd uw kruit droog," dewijl wij overtuigd zijn, dat zij de leus uitdrukken, die Nederland in zijn vaandel moet voeren, in de bedenkelijke tijden, die wij thans beleven. Geen vrees, geen moedeloosheid, "ook geen blind vertrouwen, maar waakzaamheid, en Ne derland kan en zal zijne onafhankelijkheid behouden. Er bestaat werkelijk gevaar, groot gevaar voor de onaf hankelijkheid der kleinere rijken en dus ook voor Nederland; misschien, zelfs waarschijnlijk, niet onmiddelijk, maar zeer zeker voor eene toekomst, die verwijderd, maar ook zeer nabij kan zijn. Het gevaar kan voorgekomen, althans met goed ge volg bestreden worden wanneer men niet te laat tot het gebruik van afdoende middelen zijn toevlugt neemt, en men het oog niet gesloten houdt voor de dreigende wolken, die, al is het nog in de verte, aan den hemel verschijnen. Wan neer de ervaren zeeman het wolkje aan de lucht ontdekt, dat hem storm voorspelt, dan wacht hij immers niet met het ver-r minderen der zeilen tot do stormwind door het want loeit Dan is het waarschijnlijk te laat. Wij willen eerst op eenige zaken wijzen, waarop wij onze vrees gronden, alvorens wij onze aandacht op de verpligtingen der kleinere staten vestigen. In 1866 schreef de Fransche minister La Valette aan de Fransche vertegenwoordigers in het buitenland nagenoeg het volgende: «Een onweerstaanbare magt drijft de volken aan, om zich tot groote ligchamen te vereenigen, door de kleinere staten te doen wegvallen. Moet men dat betreuren? Die strekking vindt haren oorsprong in de zucht om de algemeene belangen krachtiger te waarborgen. Misschien bewijst zij een providentiëel voorgevoel van de bestemming der wereld." Dit werd geschreven, om de Duitsche wapenfeiten van dat jaar te verheerlijken, dewijl Frankrijk redenen had, die toen niet af te keuren, welligt in de hoop daarvoor op andere wijze schadeloos te worden gesteld. Wij zien nu de gevolgen van dat stelsel, maar het is ons nog niet gebleken, dat Prui sen een ander gevoelen aankleeft. Denemarken, Hacover en andere kleinere staten zouden ons eerder doen denken, dat het zich ten volle met die stellingen vereenigt. In ieder geval bewijst La Valette1. dat bij de Fransche regering de eerbied voor het regt van bestaan der kleinere staten zeer gering waf; 2. dat zij haar gevoelen daarover met de grootste gerustheid durfde uitspreken, zonder ernstige tegenspraak van de andere regeringen te vreezen te hebben. Nog duidelijker blijkt het uit de nota, die de heer Drouijn de Lhuis in 1869 aan den kiezers rigtte, toen, vooral naar aanleiding der spoorwegkwestie zoovele dreigende woor den tegen Belgie werden uitgesproken. Wij willen eenige beschouwingen daaruit aanhalen. «WaDneer de onderhandelingen, welke tengevolge van het Fransch-Belgische incident geopend worden, heimelijke denk beelden van annexatie verbergen, dan moet men zich geen illussie maken omtrent depositie, die er voor Frankrijk tegen over de vreemde kabinetten uit zal voortvloeijen." De geheele aanhef bewijst duidelijk, dat Dr. d.L.iets, dat hij volstrekt niet betwijfelt, met diplomatische voorzigtigheid bij wijze van veronderstelling uitspreekt. Wij lezen daaruit eenvoudig dit: «er bestonden heimelijke denkbeelden van an nexatie met betrekking tot Belgie," en het vervolg der nota versterkt ons in de overtuiging dat dez-e de juiste opvatting is. Hij treedt verder in bijzonderheden, wat Frankrijk van de andere mogendheden zou te wachten hebben, indien het Bel gie annexeerde. Van Eugeland verwacht hij protest, omdat het gehecht is aan de kleine Belgische nationaliteit, en het als een ramp zou beschouwen, dat Frankrijk in bezit geraakte van de haven van Antwerpen. Dus hoofdzakelyk uit eigenbelang; minder, om het regt te handhaven en ziju woord niet te verbreken. Oostenrijk zou ontevreden zijn, omdat Belgie vroeger een provincie was van het oude Duitsche keizerrijk, en de sou- verein gehuwd is met de dochter van aartshertog Joseph. Alzoo uit een dynastiek belang; niet, omdat het Belgie's onzijdigheid mede heeft gewaarborgd. Rusland zou eveneens niet tevreden zijn, omdat, zoo als de heer Dr. de L. ironisch zegtde Prinsen van het goddelijk regt aan dat Hof. de annexatie zouden beschouwen als een gevaarlijke inbreuk op de nationale verdragen. Hij schijnt dus van die zyde nog de meeste eerlijkheid te verwachten. Men verlieze daarbij echter niet uit het oog dat Rusland bij de zaak geen zoo onmiddelijk belang heeft als Engeland en Oostenrijk, en dan is het altijd veel gemakkelijker eerlijk te blijven. Wat echter ook bij Rusland de internationale trac-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1871 | | pagina 1