ELDERSCHE GODRANT.
.Iticuras-- en
Woensdag
<flDoertentte--6faÖ.
15 Februarij.
Elfde Jaargang.
1871.
<Ö>ffidM gedeelte.
dDirt-ofjriciccl gedeelte.
De Alkm. Ct. over onze defensie.
M 1015.
Verschijnt DINGSDAG- en VRIJDAG-AVOND.
Abonnementsprijs voor 3 maanden. 1.00
Franco per post 1.25
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren [en Post
directeuren. Brieven franco.
De prijs der Advertentien van 1-—4 regels is GO
Centen; voor eiken regel meer 15 Centen.
Vóór des Dingsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve
men de Advertentien intezenden.
Ingezonden stukken minstens een dag vroeger.
Uitgever S. GILTJES.
POLITIE.
Gevonden op de openbare straat een BOA.
Helder, 14Februarij 1871. A. C. BOONZAJER,
Commissaris van Politie.
ii.
Wij hebben ons vorig artikel geëindigd met de woorden
van den heerv.d. K. »Is onze verdediging geheel onvoldoende,
wat baat zij ons dan Daarin ligt niet bepaald opgesloten,
dat zij werkelijk onvoldoende is, maar dat daaraan getwijfeld
loordt. De woorden echter, die later volgen uWat de 38
millioen Franschen Diet hebben kunnen verhinderen, zullen
dat 3è millioen Nederlanders kunnen beletten bewijzen vrij
duidelijk, dat de schrijver in onze verdedigingsmiddelen zeer
weinig vertrouwen stelt. Nu ontstaat echter de vraag, of
die vergelijking opgaat, en dan komt het ons voor, dat zij den
heer v. d.K. eenigzins onbedacht ontsnapt moeten zijn. Het is
bijna onmogelijk hier in eene vergelijking te treden, want de
aard der beide volken, de ligging en hulpmiddelen der beide
rijken, beider verhouding tot Duitschland, (want Frankrijk
heeft niet enkel tegen Pruisen te strijden) en nog zoovele
andere omstandigheden, maken eene vergelijking bijna onmo
gelijk. De eene vergelijking is echter de andere waard, en
dan wijzen wij den heer v. d. K.welke zijne lezers vermaant
een open, onbevangen oog te hebben voor de lessen der
geschiedenis, op den strijd onzer voorouders tegen Spanje, op
den oorlog van 1672 en andere oorlogen. Waren toen onze
verdedigingsmiddelen beter Waren onze legers sterker
Waren onze vijanden naar evenredigheid minder geducht
Men kan ons tegenwerpen, dat ook deze vergelijking niet in
alles opgaat, en wij willen het niet ontkennen; maar indien
wij de Nederlanders niet ais geheel ontaard of verbasterd
mogen beschouwen, gelooven wij toch, dat de vergelijking
minder ongelukkig, en althans meer vaderlandsch is. Maar
waartoe dergelijke vergelijkingen, die wel eenigzins op effect
kunnen werken, doch geen nut stichten Het is de vraag,
wat Nederland kan doenniet, wat Frankrijk heeft doen vallen
het laatste is volstrekt geen maatstaf, waarnaar het eerste
kan afgemeten worden. Daarom moeten wij ook de volgende
woorden van den schrijver opentlijk afkeuren, wanneer hij zegt
»De Franschen hebben alles opgeofferd, geld, goed en bloed.
Hun land ligt verwoest, enz. Wat heeft het hun gebaat
Zij zullen moeten eindigen met de eischen van den over
winnaar toe te staan. Laat ons toch niet den bespotte-
lijken eigenwaan voeden, dat onze dapperheid, onze kracht
en onze opoffering meer zouden vermogen." Ziet, die taal
hadden wij van den heer v. d. K. niet verwacht. Men zou
bijna daaruit moeten afleiden, dat wij, wanneer Pruisen de
hand naar Nederland mogt uitsteken, maar met het laatste
moeten beginnen, namelijk, de eischen van Pruisen toe te staan,
ten einde ons bloed, en, wat welligt nog meer zegt, ons geld
en goed niet op te offeren. Wij hebben dan immers geone
dapperheid en kracht noodig Wij willen echter niet geloo
ven, dat de schrijver bedoeld heeft, een zoo weinig mannelijken
raad te gevennog minder willen wij hopen dat een waar
Nederlander daarnaar zou kunnen handelen. Wanneer wer
kelijk die gevoelens den geest van ons volk uitdrukten, zou
het niet anders verdienen dan door Pruisen met alles wat
het heeft, onze Indien daaronder begrepen, te worden inge
lijfd het had dan toch geen regt van bestaan meer.
Het schijnt echter dat de heer v. d. K. zelf gevoelt, dat op
zijne redenering wel wat af te dingen is, want dat ons land
met zijn rivieren, dammen, dijken en onderwaterzettingen,
volgens velen, bij uitstek verdedigbaar is, zegt hij gaarne te
willen gelooven. Hoe dat geloof echter te rijmen is met de
magere vergelijking met het verdodigings-terrein van de Vo
gezen, verklaren wij niet te begrijpen. Ook wij hebben een
geloofwij willen zelfs wel gelooven, dat de schrijver, even
als wij, niets vuriger wenscht, dan de onafhankelijkheid vah
ons vaderland tegen eiken aanval te verdedigen; maar dan
geven wij hem toch in bedenking, of men een volk niet ver
zwakt, wanneer men het aan zijne kracht leert wanhopen,
en of eene redenering als de bovenstaande, die op zulke
zwanke gronden steunt, de moedeloosheid niet blijkbaar in
de hand werkt.
De vraag zou ons nu met regt kunnen gedaan worden, of
wij dan betere gronden hebben voor onze overtuiging, dat
onze verdedigingsmiddelen geenszins zoo gering, maar aller
waarschijnlijkst voldoende zijn, om onze onafhankelijkheid te
beschermen, mits zij niet verwaarloosd, maar tijdig en doel
matig worden aangewend.
Wij antwoorden daarop volmondigjaMen verwachte
echter geene bijzondere beschouwingen over die middelen
zeiven daartoe ontbreekt ons de noodige kennis. Even als
de heer v. d. K. bespreken wij de zaak als leek, niet als des
kundige, en dan beroepen wij ons, in de eerste plaats, hoe
vreemd het ook moge schijnen, op de woorden van den heer
v. d. K. zeiven. De heer v. d. K. verlangt, dat de vraag, of
ons land verdedigbaar is, tot onze geruststelling door des
kundigen zal worden onderzocht. Daaruit volgt, dat indien
zij daarvan overtuigd zijn, ook de heer v. d. K. zich gerust
zal gevoelen, in weerwil van alles wat gezegd is geworden,
om de zaak ongeloofelijk te doen schijnen. Welnu, dat on
derzoek is immers geschied De heer v. d. K.voorzitter der
centrale kiesvereeniging, is waarschijnlijk bekend met de wer
ken van den heer Knoop, tweemalen de candidaat dier
vereeniging bij de verkiezing van een lid voor de Tweede
Kamer. Het is welligt aan zijn geheugen ontglipt, welke
prachtige, weldoordachte stukken door dien schrijver zijn
geschreven over de weerbaarheid van ons vaderland, de lioiën
van defensie als anderzins. Voor zooverre ons bekend is, zijn
ze nimmer wederlegd, althans niet door deskundigen. Inte
gendeel hebben wij in de Tweede Kamer van andere des
kundigen veel gehoord, dat tot bevestiging strekt. Wij be
roepen ons dus niet op ons gevoelen, dat zeker weinig af
doende zou zijn, maar op dat van den heer Knoop, den
krijgskundige, dien wij, met de Alkm. Ct.aan onze lezers
hebben leeren kennen, als den man van eer; wiens vroegere
benoeming tot lid der Tweede Kamer wij hebben toegejuicht
wiens in werkelijke diensttreding wij daarna als nuttig voor
het vaderland hebben beschouwd wiens houding tegenover
den heer v.Foreest wij later hebben gerespecteerd. Op
hem beroepen wij ons en zullen het blijven doen, zoo lang
zijne echt vaderlandsche beschouwingen niet worden weder
legd. Van hem althans houden wij ons verzekerd dat hij de
hand op het hart heeftwanneer hij eene zaak behandelt, die
voor Nederland welligt het to le or not to ie kan worden;
anders te denken zou eene grove beleediging zijn.
De woorden, waarmede de heer v.d. K. besluit, doen ons
veronderstellen, dat de schrijver door overhaasting ofander-
zins aan het bovenstaande niet heeft gedacht. »In eene zoo
ernstige zaak mag het Nederlandsche volk niet misleid worden."
Waar iemand, als de heer Knoop spreekt, kan niet aan
misleidiüg worden gedacht. De uitdrukking zelve is echter
eenigzins scherp, en zou doen denken, dat er toch eenige
redenen bestaan, om van misleiding te gewagen. Wij willen
gaarne bekennen, dat wij in dergelijke zaak onmogelijk aan
zoo iets kunnen denken, zonder hem, die ons zou trachten te
misleiden, van weinig doorzigt te beschuldigen, daar hij wel
ligt wel den heer v. d. K. en ons zou kunnen medeslepen,
doch niet zoovele andere deskundigen in ons vaderland, terwijl
de regering toch wel niet zóó onbedachtzaam zal zijn, om over
eene levenskwestie voor ons vaderland ligtzinnig heen te
stappen. Wij denken dus tot nog toe volstrekt niet aan mis
leiding, doch wenschen ten slotte den heer v. d. K. in be
denking te geven, of de bewering: dat het gevaar niet groot is,
niet oneindig geschikter is, om het Nederlandsche volk te
misleiden, dewijl zij zoo ligtelijk kan voeren tot zorgeloosheid,
of tot het denkbeeld, dat eene annexatie aan Pruisen voor
ons vaderland welligt weuschelijk zou zijn.