HELDERSGHE COURANT. Jlieums- en Zaturdag <Rööertenüe--6fai). 25 Maart. M 1026. Elfde Jaargang. 1871. (©fftdërt ijeüedte. I>e eigenaren jBict-ojficiccI gebedte. De arbeider is zijn loon waardig. Verschijnt DINGSDAG- ea VRIJDAG-AVOND. Abonnementsprijs voor 3 maanden. 1.00 Franco per post 1.25 Men abonneert zich bij allo Boekhandelaren en Post directeuren. Brieven franco. Dc prijs der Advektentien van 1—4 regels is 60 Cente®; voor eiken regel meer 15 Centen. Vóór des Dingsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve men de Advertenticn intezenden. Ingezonden stukken minstens een dag vroeger. Uitgever S agvffTffSEgngssg van huizen in het LAND, die zich voor het maken van riooltjes nog niet bij den Gemeente-Bouwmeester hebben aangemeld, worden dringend aangemaand dit alsnog voor 31 Maart a. s. te doen; wordt van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt, zullen de eigenaren zich later voor het maken van behoorlijke afwateringen, aanmerkelijk grootere kosten moeten getroosten. Helder, De Burgemeester der gemeente Helder, 23 Maart 1871. STAKMAN BOSSE. ii. Het zou weinig moeite kosten een aantal woorden en schoone phrasen te gebruiken, om aan te toonen, hoe gewigtig debe trekking is van den onderwijzer der jeugd. Maar voor zoo verre onze lezers eenïg belangstellen in het welzijn der jeugd, is het noodeloosvoor ben die er onverschillig onder zijn, is het verloren moeite. De tijden zijn voorbij, dat het voldoende werd geacht, een hoop knapen en meisjes in een vaak on gezond vertrek eenige uren daags bijeen te breDgen, om hun wat lezen, schrijven en rekenen te leeren. Men vertrouwt zijne kinderen niet meer toe aan den een of anderen afge- dankten koetsier of heerenknecht, die door ligchaamsgebreken, zoo niet door berispelijke daden voor zijn werk ongeschikt was geworden. Men heeft leeren inzien, dat het welzijn van de maatschappij en hare burgers grootendeels afhankelijk is van de opvoeding der jeugd, en dat bij die opvoeding het onderwijs een hoogst gewigtige rol vervult. Ieder nadenkend mensch begrijpt tegenwoordig, dat het ouderwijs minder be staat in het dresseren der kinderen, dan in het ontwikkelen hunner vermogensen dat het laatste vooral de roeping is van den onderwijzer, aan wien men ze toevertrouwt. Geen wonder dan ook, dat in vele beschaafde landen de zaak van het onderwijs op aller lippen zweeft. Het moge niet vrij van overdrijving zijn, te zeggen dat de Pruisen hunne overwinningen vooral te danken hebben aan de schoolmeesterstoch zal niemand erkennen dat de in dat rijk vrij algemeen heerschende inrigting van het on derwijs, oneindig veel daaraan toegebragt heeft. Die overtuiging is zelfs zóó algemeen, dat in een aantal andere rijken, dat stelsel met meerdere of mindere wijzigingen, wordt ingevoerd, of althans door regering en burgers in beraadslaging wordt genomen. Uit het oogpunt van godsdienst en zedelijkheid is de be trekking van onderwijzer niet minder gewigtig. Van godsdienst sprekende bedoelen wij Datuurlijk geene byzondere godsdienstgezindheden of stellingen. Ons gevoelen daaromtrent hebben wij meermalen medegedeeld. Zulke dingen komen op de lagere school niet te pasdat weten zelfs zij wel, die in de Tweede Kamer, of bij verkiezingen die zaak vernederen tot een middel, om hunnen zin te krijgen. Er is eene godsdienst, die voor allen bestaat, welke het denkbeeld van het bestaan van een liefderijk God nog niet hebben be graven onder het verstijvend kleed eener koude redenering; eene godsdienstdie het hart reinigt en het met ware liefde voor de naasten vervulteene godsdienst, die deug den aankweekt en den mensch vatbaar maakt voor goede, edele en groote daden. En wat is nu natuurlijker, dan dat de onderwijzer onver mijdelijk daarop een magtigen invloed uitoefent? Wij weten het immers, hoe zelfs op volwassenen leeftijd de indrukken der jeugd nog levendig blijven, en stellen wij ons nu voor, hoe jeugdige kinderen gedurende verscheidene jaren dagelijks verkeeren met een onderwijzer, die hen door zijne lessen, en niet minder door zijn voorbeeld, opleidt en geschikt maakt, om later de maatschappij in te treden, dan zal het wel niet te veel zijn gezegd, dat zijne taak hoogst gewigtig is, en dat er op hem eene verantwoordelijkheid rust, des te grooter, dewijl de harten der kinderen evenzeer vatbaar zijn, het verkeerde als het goede optenemen. Voegen wij nu nog daarbij, dal het althans niet tot do zeldzaamheden behoort, dat de ouders hem tegenwerken door vaak aftebreken, wat hij heeft opgebouwddat hij niet zelden verpligt is, reeds gevestigde verkeerde plooijen in het karakter der kinderen uittewisschen; dat godsdienstige, soms zelfs staatkundige partijen hem vaak belemmeren; dat eindelijk zijne superieuren niet zelden de eersten zijn, die hem bet leven onaangenaam maken; dan moeten wij erkennen, dat wij eerbied gevoelen voor den stand, doch bijna den man bewonderen, die zijn geheele leven toewijdt aan eene taak, die, hoe gewigtig ook, toch altijd ondankbaar zal blijven. Men zal ons wel niet tegenwerpen, dat velen die taak on volkomen vervullen, ja, dat sommigen daarvoor blijkbaar on geschikt zijn. Wij willen het niet tegenspreken; er zijn slechte ouderwijzers wij hebben er gekend, die liever een ambacht hadden moeten leeren, dan zich op dat vak toe te leggen. Maar zou hetzelfde niet van andere vakken kunnen worden gezegd Wij zouden Diet gaarne aan alle advokaten zonder onderscheid, eene gewigtige zaak opdragen. Niet ieder gods dienstleeraar of priester is voor zijn ambt geboren. Allen, die épauletten dragen, zijn nog daarom geene degelijke offi cieren Maar wat bewijst dat alles? Wij spraken over de gewigtige taak van den onderwijzer; hij, die ze niet naar waarde vervult, verdient verwijderd te worden maar in het algemeen gelooven wij niet dat in hun stand meer onwil oi onbekwaamheid heerscht, dan in alle andere standen der maat schappij. In zooverre echter zijne betrekking een hoogst be langrijken invloed op de menschheid uitoefent, meer dan vele andere, wordt ook een naauwkeuriger toezigt noodzakelijk gemaakt, terwijl omgekeerd, hij des te meer regt heeft op algemeene medewerking en ondersteuning. Wanneer wij dus den werkkring van den onderwijzer be schouwen en letten op den aard, de hoeveelheid en het gewigt van zijnen arbeid, dan schromen wij niet als ons gevoelen uit te spreken, dat bij hem het loon geenszins geëvenredigd is met den arbeid, dien hij verrigt, hetgeen een des te be- rispelijker verschijnsel is in onze hedendaagsche maatschappij, dewijl niemand minder de vruchten van zijnen arbeid geniet dan hij, wanneer men de bezoldiging ter zijde stelt. Immers, hoe weinigen zijn er, die hem later eenige dankbaarheid achten verschuldigd te zyn voor de vele moeiten, die hij zich voort durend voor hen heeft gegeven Het is waar, hij werd daarvoor betaald; maar hoe? Zóódanig, dat menig onderwijzer, die welligt met eenige kinderen werd gezegend, hun naauwelijks de noodige voeding en kleeding konde verschaffen. Doch, al ware het loon minder bekrompen geweest, heeft hij dan toch geen aanspraak op eene dankbare herinnering voor do liefde, het geduld en den meer dan verpligten ijver, dien hij voor hen heeft aangewend Menig ondeugende knaap, die hem zonder ophouden het leven verbitterde, mogt zich toch later als man de oogenblikken wel eens terugdenken, toen hij opzettelijk de reeds zoo ondaukbare taak verzwaarde van hem, die het wel met hem meende dat hij toen zijne ver keerdheid niet inzag, is vergeeflijk, maar dat hij later niet den minsten dank gèvoelt, pleit althans nog niet voor een regtgeaard gemoed. De man, die later als geleerde een grooten naam geniet, of tot aanzienlijken stand in het leven opklimt, herinnert zich welligt met genot zijn studentenleven maar vergeet hij dan zoo geheel den eenvoudigen man, die hem het eerst in staat heeft gesteld, door latere studie tot den stand op te klimmen, dien hij nu bekleedt? Neen, wij moeten het bekennen (welligt wel met eenig schuldgevoel), dat weinige mannen minder genot hebben van de vruchten van hunnen arbeid, dan de onderwijzer eener lagere school. Zijne laak is dus veelomvattend, zwaar, gewigtig en on dankbaar, terwijl zij geen loon verwerft, dat daarmede in billijke verhouding staat. Wanneer nu de vereischten echter van dien-aard zijn, dat het weinig moeite kost zich daarvoor te bekwamen, dan zou de zaak natuurlijk een ander aanzien bekomen. Wij zullen dat in een volgend artikel onderzoeken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1871 | | pagina 1