HELDERSCHE COURANT.
Woensdag
19 April.
M 1055.
Elfde Jaargang.
1871.
Jlieuros* en
<ftöüertenüe--6faö.
De arbeider is zijn loon waardig.
Verschijnt DINGSDAG- en VRIJDAG-AVOND.
Abonnementsprijs voor 3 maanden. 1.00
Franco per post p 1.25
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post
directeuren. Brieven franco.
De prijs der Adyertentien van 14 regels is 60
Centen; voor eiken regel meer 15 Centen.
Vóór des Dingsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve
men de Advertentiën intezenden.
Ingezonden stukken minstens één dag vroeger..
Uitgever S. GILTJES.
gedeelte.
BEKENDMAKING.
De VOORZITTER van den RAAD der gemeente HELDER,
maakt bij deze bekend, dat de LIJSTEN der KIEZERS,
voor de Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
de Provinciale Staten en den Gemeenteraad, door hem op
heden gesloten, op nieuw aangeplakt en op de Secretarie der
Gemeente voor ieder ter inzage zijn nedergelegd.
Helder, den 17 April 1871.
De Voorzitter voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
jjkt-offiricd gedeelte.
V. (Slot.)
Als hoofdoorzaken van de slechte verhouding tusschen den
arbeid en de bezoldiging van den openbaren onderwijzer hebben
wij in ons vorig artikel beschouwd le het*met begrijpen of
waarderen zijner betrekking, een overblijfsel van gebrek aan
beschaving in vroegere jaren 2e bet te laag gestelde minimum
van f 400.in de wet van 1857, waarvan een aantal ge
meentebesturen misbruik maken, in weerwil van de steeds
toenemende duurte der levensbehoeften. Zijn die oorzaken
wegtenemen
Wat de eerste betreft, daarop moge de tijd antwoorden.
De beschaving gaat langzaam, maar onophoudelijk voorwaarts,
en zal eens over de domheid zegepralen maar het ligt in den
aard der zaak, dat dit geschiedt door zoovele uiteenloopende
middelen, dat men wel Diet verwachten zal, dal wij die zullen
opsommen. Juist echter, omdat daarop zoo weinig invloed
regtstreeks kan worden uitgeoefend treedt de tweeledige vraag
meer op den voorgrond Heeft men grond te verwachten,
dat het gestelde minimum in de onderwijswet kan worden
verhoogd Of kan op andere wijzen invloed worden uitge
oefend op de gemeentebesturen, ten einde hen te dringen van
die wetsbepaling niet op hoogst onbillijke wijze misbruik te
makeD Voorzeker twee hoogst gewigtige vragen, doch waarop
wij vreezen, dat ons antwoord niet in alle opzigten aangenaam
zal klinken.
Het is een verblijdend verschijnsel, dat vele gemeentebesturen
uit eigen beweging of op verzoek van belanghebbenden de be
zoldiging van hoofd- en hulponderwijzers verhoogen. Wij mogen,
na het gezegde, dit nu niet anders dan billijk noemen, toch
achten wij het een verblijdend verschijnsel, omdat nog een zoo
groot aantal, in weerwil van de billijkheid en het verzoek der
onderwijzers, niet het minste plan schijnen te hebben daartoe
over te gaan. Bij vacatures komen er immers toch sollici
tanten in overvloed, zelfs al bedragen de inkomsten niet meer
dan f500.Waarom dan de bezoldiging verhoogd? Velen
zelfs treden daarbij in het huwelijk, en dat zouden zij toch
niet doen, wanneer zij daarvan niet konden leven.
Ziedaar de redenering van een aantal gemeentebesturen.
Wij mogen nu daartegen aanvoeren, wat wij willen, dat soort
van gemeentebesturen zal zoo blijven redeneren. Vooral in
die gemeenten, waar de leden van den raad voor het grootste
gedeelte zeiven geen schoolgaande kinderen meer hebben, zoo
als wij er vele kennen, helpen alle argumenten tegen die be
krompenheid niets, en geen autoriteit is vaak bij magte, hen
tot andere gedachten te brengen.
Men moge nu trachten de sollicitanten te overtuigen, dat
op zulk een bezoldiging zich niemand behoort aantebieden,
waardoor deze natuurlijk zou moeten verhoogd worden, wie
zal het middel weten te vinden, zulk eene overeenkomst tus
schen hen tot stand te brengen Altijd zullen velen zich met
dat minimum tevreden stellen, om toch eindelijk ook eens hoofd
onderwijzer te worden. Het doel kan daardoor zeker niet
worden bereikt.
Of zal men hulp verwachten van een soort van celibaat,
om armoede voor te komen Maar wie zalwie mag dat voor
schrijven Wij aarselen niet, ook dat denkbeeld eene groote
dwaasheid te noemen.
Wij gelooven dus niet, dat van de zijde der gemeentebe
sturen eene algemeene verbetering van den toestand te wach
ten is. Sommige, wij hopen vele, mogen bewijzen, genoegzaam
beschaafd en ontwikkeld te zijn, om te gevoelen, dat de ar
beider zijn loon waardig is, wij blijven vreezen, dat de meeste
zich aan de middeleeuwscbe onverschilligheid zullen blijven
schuldig maken, tenzij eene hoogere magthen wakker schudde,
en hen verpligte, onderscheid te maken tusschen den man, die
hunne kinderen tot menschen vormt, en den werkman, die
op bepaalde uren van den dag hun vee van voeder voorziet,
ofhun land omspit. Die magt kan geene andere zijn, dan de wet.
De heer Hemkes oud-onderwijzer, heeft onlangs in vele bladen
eene schets geplaatst van de huishouding en de middelen van
bestaan van een onderwijzer met een traktement van f 400.
Die schets beeft ons diep getroffen; maar zal zij die bovengenoem
de koude, ongevoelige gemeentebesturen ook treffen Wij willen
geene uitspraak doen.
In Gelderland heeft zich eene vereeniging gevormd, »tot
verstrekking van dadelijke hulp aan minbezoldigde onderwij
zers en tot bevordering eener voortdurende verbetering der
onderwijzerstractementen". Zal ook dat baten Wij vreezen
bet tegendeel. Het eerste gedeelte van het program zal welligt
bet tweede benadeelen, zonder eenig wezentlijk nut te stich
ten. Die dadelijke hulp zal altijd tijdelijk blijven, terwijl juist
daardoor de voortdurende verbetering aan de gemeentebe
sturen minder noodig zal voorkomen. Bovendien kunnen wij
het moeijelijk met de waardigheid van den stand overeen
brengen, voor zulk een doel leden aan te werven, dat toch
velen eenigzïns als eene bedelpartij zal voorkomen. Waarom
dus niet alleen het laatste gedeelte?
Doelmatiger komt ons dus de poging voor van de Gewes
telijke Vereenigiug van onderwijzers in Noord-Holland, van
die van Gelderland, van een der schooldistricten in Groningen,
en welligt nog anderen, strekkende, om zich tot de regering
te wenden, ten einde de zaak te verbeteren. Daardoor alleen
kan naar ons oordeel de wanverhouding worden weggenomen.
In één woordhet minimum moet worden verhoogd.
Wetsverandering! Voor velen een schrikbeeld, juist, omdat
zij door zoovele anderen wordt gewenscht.
De heer ïhorbecke heeft gezegd, «dat het voor de regering
moeijelijk zou zijn, maatregelen te nemen tot het oplossen
van de bezwaren tegen de schoolwet, dewijl de gevoelens der
kamerleden betrekkelijk het lageronderwijs zeer uiteenloopen.
Hij oordeelde, dat zij, die met het bestaande geen vrede heb
ben, het inïtatief behoorden te nemen, als wanneer zij hem ge
reed zouden vinden tot wezentlijke verbetering mede te werken."
De conservatieven mogen nu die woorden beschouwen als
een voorwendsel, om eigentlijk niets te doendat bewijst
enkel hunne gegronde vrees, dat hun doel in de Kamer geen
genoegzame ondersteuning zou vinden, dewijl het niet natio
naal is. Naar ons oordeel kan de heer Tliorbecke niet anders
spreken, en het is, alsof hij ons in de zaak, die wij thans
behandelen, den weg aanwijst, dien de onderwijzers hebben
in te slaan, om hunnen wensch vervuld te zien. Het betreft
hier een werkelijk nationaal belang, dat ongetwijfeld de sym
pathie der kamerleden moet wegdragen, en in dit geval be
tuigt immers de heer Thorbecke zich bereid tot medewerking?
Wij zijn dus van gevoelen, dat de voornoemde Vereeniging
het laatste gedeelte van haar program op den voorgrond moet
stellen, zal zij nuttig werken. Daardoor zullen zich zeer
zeker een overgroot getal onderwijzers aansluiten, en zoodra de
regering eene zoo algemeene deelneming ontwaart, zal zij niet
achterlijk blijven, wij kunnen dat niet van haar verwachten.
Wij zouden nog veel hierbij kunnen voegen, doch achten
het minder noodig. Wij hebben aangetoond, dat de bezoldiging
der openbare onderwijzers geenszins in verhouding staat met
de belangrijke taak, die hun is toevertrouwd, hetgeen wij eene
schande noemen voor den tijd, waarin wij leven, en die vooral
rust op de bekrompen gemeentebesturen, die daarvan de schuld
hebben. "Verder zijn wij tot het besluit gekomen, dat, behoudens