HELDERSCHE COURANT. Jlieuras- en >j$) <aUoerleiitie-tifiiö. Woensdag 2 Augustus. M 1063. 1871 Gezag of vrijheid? Elfde Jaargang. Verschijnt DINGsDAG- en VRIJDAG-AVOND. AboritiëmeiitSprijS vóór 8 hi'aaiiil'ch. f 0.50 Franco per póst H n j, 0.65 Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren ëu Post- directeu'rën. Brieven lrahc'6. Dc prijs der Advektemtien van 1—4 regels is 60 C'éntëri; voor eiken regel meer 15 Centen; Vóór des Dingsdag en Vrijdags middags 12 litir gelieve men de Advertcnticn intezenden. Ingezonden stukken minstens één dag vroeger; Uitgever S. G IL T J E S. aDfiriëcï oufitrltt. POLITIE. Ten burele van dén ondergeteekende is gedeponeerd 1 een ZAKJE met eenig GELD en een SLEUTEL. A. G. BOONZAJER, Helder, 1 Aug. 187L Commissaris van Politie. d3ict-D|fitiëEl rjcbceite. ih. Zijn wij, Nederlanders, een godsdienstig volk Er is een tyd geweest, dat Nederland door velen werd beschouwd als een soort van Palestina in Europa, en de Ne derlanders als godsdienstig bij uitnemendheid, zoo wat als de Israëlieten, een uitverkoren volk. Op de scholen reeds werd die eenzijdige beschouwing den kinderen ingeprent. Zij moesten leeren het vaderland lief te hebben; daartoe niets beters, dan hun land als een plekje gronds te schilderen, dat in alles uitmuntte bóven andere landen, en de b'eWönerS als de type van deugd en godsvrucht. Klein was hetdat was öièt te ontkennen, maar overigens ontbrak er niets aan. Zelfs de moerassen en het wispelturige weder verhoogden de schoon heid, bijna zoo als de mouches op het aangezicht eener fran- sche dame. Evenmin viel het weg te redeneren, dat de be woners, zoowel als die van andere landen, niet altijd éven lief tegen elkander warendat zij zich zoo nu en dan, al even als anderen, aan oneerlijkheid, onmatigheid en dergelijke verkeerde dingen schuldig maakten; maar toch: godsdienstig waren zij meer dan eenig volk. Het is mogelijk, dat wjj ons vergissen, maar wij houden die eenzijdige, bekrompen beschouwingen voor zeer verkeerd, en wij gelooven, dat zij veel kwaad hebben gesticht. Wij verheugen ons daarom, dat zij hoe langer hoe meer uit de mode beginnen te geraken. Men schroomt niet meer te er kennen, dat wij gebreken hebben, even als andere volken, en dat dezen hunne deugden hebben, zoowel als wij. Wij hebben die meer onbekrompen, breedere zienswijze te danken aan de toenemende ontwikkeling; zij is een duidelijk bewijs van vooruitgangen dat doet ons goed. Maar hoe is het dan met het godsdienstige Wij durven niet bepaald antwoorden, want, is het reeds moeijelijk in maatschappelijke toestanden het eene volk bij het andere te vergelijken, hoeveel te meer in eene zaak van het gemoed, die zich in bijna elk land op eigenaardige wijze openbaart. Zoo zien wij bv. in Engeland eene deftige ver eering van den Zondag, die door hare overdrijving vrij ver velend wordt, terwijl elders de Zondag als bij voorkeur aan uitspanning schijnt te worden toegewijd. In Noord-Amerika vinden wij allerlei gezindten, elke met hare eigene plegtig- heden, naast elkander; terwijl in verscheidene andere landén een heerschende godsdienst bestaat, en andersdenkenden sléchts noödê geduld worden. In Pruisen wordt de naam van God óveral bijgesleept, zelfs daar, waar stroomen bloeds van Zijne schepselen hebben gevloeid, terwijl men in Frankrijk nog onlangs de hoofdstad in handen zag van wezens, voor wien zelfs de naam van godsdienst eene bespotting scheen te zijn. Zoo zouden wij kunnen voortgaan, en toch zou elke verge lijking met andere landen en volken mank blijven gaan. Één zaak staat bij ons vast,, en daarop wenschten wij neer te komen: niet zij zijn het godsdienstigst, welke altijd over de godsdienst spreken. Zonder daarom te beslissen, of wij, Nederlanders, waarlijk een godsdienstig volk zijn, zouden wij wenschen, dac de gods dienst niet zoo Pruisisch overal bijgesleept werd, doch meer uit daden bleek. Wij noemen als voorbeeld eene bekende zaak whet godsdienst-onderwijs op de scholen," dat met de kwestie van »gezag of vrijheid" in een naauw verband staat. Wat is er al niet over die zaak gesproken en geschreven! Men ontmoet vurige vóór- en tegenstanders, en wel onder de meest ontwikkelde Nederlanders. Van waar dat verschijnsel? Moet men daaruit afleiden, dat de eersten meer belang stellen in de godsdienst dan de laatsten Dat ontkennen wij ten sterkste, en wij houden ons overtuigd, dat juist zij de zaak, die zij zoo vurig schijnen voor te staan, meer benadeelen dan bevorderen, en zich tevens aan een groote inconsekwentie schuldig maken. Wij willen eenige van hunno gronden hooren. nEene opvoeding zonder godsdienst kan den mensch niet doen worden, wat hij behoort te zijn. Hij zal geene deugden kunnen beoefenen, geen vertrouwen verdienen, eene pest wor den voor de maatschappij. Reeds in de eerste jaren moeten bij de kinderen godsdienstige gronden gelegd worden, anders zullen zij reeds bedorven zijn, voor zij de maatschappij in treden. Daarom kan op de scholen het godsdienst-onderwijs niet worden gemist. Het is dus in strijd met de vrijheid der burgers, wanneer de staat op zijne scholen het godsdienst onderwijs verbiedt, tenzij bij zorge, dat zij, die het verlangen, daartoe op andere scholen in de gelegenheid worden gesteld." Wij ineenen hiermede de hoofdargumenten der voorstanders van het godsdienst-onderwijs op de scholen te hebben aan gewezen. Het is daarmede wederom even als met vele andere dingen een mengsel van waarheid en drogredenen. Wij be amen ten volle, dat eene opvoeding zonder godsdienst de nood-r lottigste gevolgen zal hebben, en evenzeer^ dat reeds bij het kind daarmede moet worden aangevangen maar hoe gaarne - wij eerbied willen betoonen voor gemoedeli jke andersdenkenden, kunnen wij maar niet begrijpen, hoe zij daaruit kunnen be sluiten, dat godsdienst-onderwijs op de scholen moet worden gegeven, en datdestoai daarmede iets te maken zou hebben. In ons vaderland bestaat geen heerschende kerk, maar vrij heid van godsdienst. Alle burgers hebben het regt, hunne godsdienst naar verkiezing uit te oefenen, en worden van geene bedieningen wegens hunne geloofsbelijdenis uitgesloten. Daarom vindt men dan ook bijna overal, in nagenoeg alle gemeenten, menschen van verschillende geloofsbelijdenis. Die vrijheid moet eik inwoner liefhebben en beschermen met alle kracht, die in hem is. De roeping van den staat is enkel, te zorgen, dat de een zijne vrijheid niet ten nadeele van den ander overdrijft hij treedt dus niet in eenige beoordeeling, noch in eenige voorkeur. Hij oefent echter een wettig gezag uit, wanneer de vrijheid in gevaar wordt gebragt. Is dus de vrijheid ia geloofszaken óns dierbaar, omdat wij daaraan de opkomst, het bestaan, de welvaart van ons land te danken hebben evenzeer is ons het gezag welkom, als beschermer van de vryheid voor allen. Daarom hebben wij vroeger gezegd, dat wij het gezag niet tegenover de vrijheid wilden plaatsen, maar daarnaast en wel zoo digt mogelijk. Ongetwijfeld heeft de Staat het grootste belang bij het on derwijs dewijl dat alleen goede burgers kan vormen met de huiselijke opvoeding kan hij zichbehoudens buitenge wone gevallen niet inlaten zonder dwang te oefenen. Het godsdienst-onderwijs nu is blijkbaar een deel der opvoeding, dat geheel buiten de bemoeijing van den Staat ligthet is geenszins een onderdeel van het onderwijshij kan zich daarmede niet regtstreeks bemoeijen zonder de vrijheid der burgers te benadeelen. Dat dus op de openbare scholen het godsdienst-onderwijs moet geweerd worden, behoeft geen betoog; maar het is even duidelijkdat de Staat geen bescherming kan verleenen aan hendie scholen willen oprigten waar dat onderwijs wól zal worden gegeven. Hij zou daardoor immers gunsten ver leenen aan eenigen ten koste van anderen want het zou toch volstrekt onmogelijk zijn dat voorregt aan allen te schenken, die het met hetzelfde regt zouden kunnen verlangen. Het moge verder door de voorstanders worden beweerd, dat het godsdienst-onderwijs op de school tehuis behoort, ja, onmisbaar isde tegenstanders zeggenen wel op goede gronden dat het daar juist volstrekt niet op zijne plaats is. Wij zouden daarvoor een aantal bewijzen kunnen bijbren gen doch bepalen ons slechts tot een paar vragen Zijn alle onderwijzers daartoe de geschikte personen Moet de eer bied voor de godsdienst niet zeer worden geschokt in het gemoed der kinderen wanneer zij als het ware op eene lijn

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1871 | | pagina 1