HELDERSCHE COURANT.
iiicums- en <fUtoertentie*6faö.
Zaturdag
9 December.
M 1100.
Elfde Jaargang.
1871.
Prijs per kwartaal ƒ0.30
franco per post 0.65
«©fficiëd geöeelte.
Nog eens ,,de Inkomstenbelasting".
V«rsohijnt DINGSDAG- en VRIJDAG-AVOND.
Abonnementsprijs voor 3 maanden. f 0.50
Franco per post 0.65
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post
directeuren. Brieven franco.
De prijs der Advertentien van 1 4 regels is 60
Centen; voor eiken regel meer 15 Centen.
Vóór des Dingsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve
men de Advertentiën intezeuden.
Ingezonden stukken minstens één dag vroeger.
GILT JES.
Die voornemens zijn zich met
1 JANUARIJ a. s. op dit Blad te
abonneren, kunnen, van heden af, de nog in
deze maand verschijnende nommers kosteloos
ontvangen.
POLITIE.
Dezer dagen op de publieke straat gevondeneene zwarte
HOROLOGIE-KETTING. De regtmatige eigenaar kan zich
ter terugbekoming aanmelden ten burele van den onderge-
Helder, 8 Dec. 1871. A. C. BOONZAJER,
Commissaris van Politie.
JJiEt-offictëcl gcöccïtc.
(Naar aanleiding van het hoofdartikel in de Alkmaarsche
Courant van 8 December.)
Begint u dat onderwerp te vervelen, lezers De zaak zelve
zon u, denken wij, nog spoediger vervelen, indien zij tot
stand kwam. Toch is zij wel waard, algemeen besproken en
bestudeerd te worden.
Het bekende wetsontwerp beeft zijne voor- en tegenstan
ders. Onder beiden zullen er ongetwijfeld velen worden ge
vonden, die in hun oordeel te veel toegeven aan bijzondere
belangen, en de algemeene niet genoeg op den voorgrond
stellen. Doch evenzeer gelooven wij, dat velen enkel hunne
overtuiging raadplegen. Hoe moeijelijk dit ook te beslissen
moge zijn, weshalve men eigenlijk alléén op de gronden te
letten heeft, wij houden ons toch ten volle overtuigd, dat de
schrijver in de Alkm. Ct. tot de laatste categorie behoort, en
daar ook wij ons daaronder mogen rekenen, hebben wij het
regt onze overtuiging rondborstig uit te spreken, zelfs waar
zij geheel tegenover de zijne mogt staan.
Wij zijn in onze nommers van 1 en 25 November er rond
voor uitgekomendat wij bet betwijfelden of de indiening
dier wet wei ernstig gemeend was, dewijl zij zeer ongelijkmatig
zou werken, en juist het sterkste zou drukken op de minder
gegoeden, zoodat wij niet schroomden ze een grootere ramp voor
ons vaderland te noemen, dan de thans bestaande patentwet.
Later hebben wij aangetoond, hoe behendig sommige voor
standers, en onder hen ook de Alkm. Ctde tegenwerpingen
weten te ontduiken, terwijl wij besloten, met de bewering,
dat de concept-wet niet minder groote gebreken bezit dan de
bestaande patentwet, en dat het toch onverantwoordelijk zou
zijn, eene slechte wet te vervangen door eene, die (naar ons
oordeel) nog slechter is. Tevens hebben wij het denkbeeld
geopperd, dat de gebreken der laatstgenoemde toch de welvaart
in Nederland tot heden niet hebben tegengehouden en welligt
op andere wijzen zouden weg te nemen zijn.
Wij zijn dus tegenstanders, de Alkm. Ct. is een voor
stander der ingediende wet. In haar No. van 3 December
komt zij daar nogmaals op terug, en tracht onze beweringen
op hare gewone flinke wijze te ontzenuwen. Of die wijze
voor ons echter nog niet flink genoeg is, wij zouden het
haast moeten gelooven, want waarlijk zij heeft ons niet
overtuigd anders zouden wij het opentlijk erkennen, of
zwijgen. Nn echter willen wij eenige opmerkingen ten beste
geven, en het oordeel aaD onze lezere overlaten, in hoeverre
soms ook hier, zooals bij vele discussiën, de waarheid in het
midden ligt.
De aanvang van den schrijver (in de Alkm. Ct.) is minder
juist. De Held. Cl. heeft niet de Vraag gesteld »of de voor
gestelde inkomstenbelasting geen gebreken heeft, en of de pa
tentbelasting niet wat verbeterd kon worden." Het cursieve
wat laten wij geheel voor rekening van den schrijver; het is
niet van ons wij hebben gevraagd, of de gelreken niet weg
te nemen warenniet of de wet opgelapt kon worden. Dit
heeft de schrijver zeker in zijn ijver over het hoofd gezien.
Overigens hebben wij die vraag niet gesteldmaar zy ontstaat
van zelve. Wanneer men toch iets wil verbeteren, dat niet
goed is, en het daarom door iets anders vervangen, dan ont
staat toch terstond de vraag, of dat andere werkelijk beter
ismaar wie heeft nu die vraag eigentlijk doen ontstaan
Immers hij, die de verandering voorstelt
Zoo ook hier. De regering stelt eene wet op de inkomsten
voor, ter vervanging der patentwet. Wanneer wij nu de vraag
doen is de eerste wet beter dan de laatste heeft zij niet
even groote gebreken dan worden wij tot die vraag als het
ware genooptmaar wij hebben ze niet gesteldtenzij het niet
meer geoorloofd ware, over bet goede of kwade eener zaak
te oordeelen, zoodra de regering haar op het tapijt brengt.
Teregt zegt de Alkm. Ct., dat de Held. Ct. wel zoo vriendelijk
is, te erkenneD, dat de patentwet gebrekkig is. Omgekeerd
is de Alkm. Ct. wel zoo vriendelijk te erkennen «dat de in
komstenbelasting hare eigenaardige bezwaren lieejtdal zij niet
volkomen gelijkmatig drukken zal; dat bij hare toepassing zal
blijkendat ook door haar geen verdeeling van lasten verkregen
wordtzoo als men die gaarne zou wenschen." Maar, mijn hemel!
wanneer dan toch de ingediende wet op de inkomsten dezelfde
gebreken heeft als de patentwet, waartoe moet ze dan dienen
Ontstaat nu niet van zelve de vraag, of zij niet ook groote
gebreken heeft, en of de gebreken der patentwet niet wegte-
nemen zouden zijn En wanneer nu de Alkm. Ct. zelve de
gebreken erkent, die wij aan de ingediende wet toeschrijven,
hoe kan zij het ons dan toch ten kwade duiden, dat wij in
de eerste plaats beginnen met te vragen is zij wel beter dan
de patentwet
Wanneer de schrijver verder op den aard der beide wetten
nederkomt, worden zijne eischen wel wat onbillijk. Hij verlangt
van ons zijne bewering te wederleggen »dat de patentwet eene
onhoudbareongeoorloofde belasting is," en te bewijzen, dat de
nu voorgestelde wet nog slechter is." Wilden wij aan de beide
eischen voldoen, dan zouden wij eene brochure moeten schrijven,
waartoe ons de tijd en de lust ontbreekt. Overigens achten
wij het niet noodig, en verwijzen den schrijver naar onze
vroegere betoogen, met hetzelfde regt, waarmede hij ons naar
de zijne verwijst. Daar hebben wij onze redenen opgegeven
wij zullen ons daartoe bepalen voor den onbevooroordeelden
lezer zijn ze voldoende. Overigens vragen wij den schrijver
aangaande den tweeden eisch, of wij niet eerder het regt zouden
hebben te vragen nbewije ons, dat de nieuwe welbeter ia
waDt als zij even groote gebreken heeft, dan heeft zij geen
regt van bestaan, en zou juist daarom reeds slechter mogen
worden genoemd.
Wij achten al die redeneringen echter overbodig. Wij zijn
het volkomen met den schrijver eens, dat de patentwet onge
lijkmatig drukt. De schrijver stemt met ons in, dat de in
komstenbelasting minstens hetzelfde gebrek heelt. Wij voegen
nog hierbij, dat de gebreken der eerste, naar ons oordeel, zouden
zijn op te heffen, waarvan de schrijver eveneens heeft verzuimd,
het tegendeel te bewijzen, terwijl de laatste aan vele minder
gegoeden een drukkenden last oplegt, dien zij nimmer hebben
gedragen, en die voor velen zelfs een aanranding van verkregen
regten zou kunnen worden genoemd, waarvoor zij geene ver
goeding krijgen; dewijl de ontheffing van patent, voor hen die
nimmer patent hebben betaald, geen compinsatie mag worden
genoemd. Wij gelooven dat dit voldoende is, om te bewijzen,
dat de conceptwet nog grootere gebreken heeft, en dus slechter
is dan de patentwet. De bewering van den schrijver, dat zij
alleen geoorloofd is, omdat zij den last over alten verdeelt,
zou welligt eenigzins meer waarheid behelzen, indien zy onder
die allen niet juist diegenen het meeste drukte, die het minst
in staat zijn dien last te dragen.