HELDERSGHE COURANT. sasi Woensdag 20 December. M i 105. Elfde Jaargang. 1871. Jtieums» en flöoerleiitie-öfaö. Prijs per kwartaal /"Ö.56 Franco per post 0.65 De Jagtwet. Verschijnt DINGSDAG- en VRIJDAG-AVOND. Abonnementsprijs voor 3 maanden. 0.50 Franco per post 0.65 Men abouDeert zich bij' alle Boekhandelaren en Post directeuren. Brieven franco. De prijs der- Advektentien van 1—4 regels* is 60 Centen; voor eiken regel meer 15 Genten. Vóór des Dingsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve men de Advertcntiën intezenden. Ingezonden stukken minstens één dag vroeger. Uitgever S. GILTJES. Zij, die voornemens zijn zich met 1 JANUARIJ a. s. op dit Blad te abonneren, kunnen, van heden af, de nog in deze maand verschijnende nommers kosteloos ontvangen. Op 1 J a n u a r ij a. s. zal even als vorige jaren een EXTRA NOMMER van dit blad verschijnen, waarin zal worden opgenomen een alphabetische NAAMLIJST van allen die hunnen Nieuwjaarsgroet wenschen uit te brengen aan Eamilie, Vrienden, Bekenden, Begunstigers, enz. Voor de plaatsing van iederen naam betaalt men 50 Genten, ten voordeele der Armen in deze gemeentena aftrek van 5 Centen, ter gedeeltelijke goedmaking der onkosten waar onder is begrepen het bezorgen van een exemplaar van dat nommer, aan elk wiens naam op die lijst voorkomt. Men wordt beleefd verzocht zich vroegtijdig en franco te adresseren aan den uitgever van dit blad S. GILTJES. Niet lang geleden sprak de Arnh. Ct. op hare gewone flinke wijze als hare overtuiging uit, dat de bestaande jagt wet weinig nut, maar veel kwaad stichttedat zij voor den landman lastig wasdat zij onregtvaardig werktedat zij nog een overblijfsel was uit een tijd, dien wij reeds laDg achter den rug hebbenen wat al meer. Zij eindigde met den wensch, dat zij mogt worden vervangen door eene wet van ée'n artikel: »de jagtwet is afgeschaft." Veel was daarin, dat wij volkomen beamen. Of echter een plotselinge opheffng van de bestaande wet daarom nog zoo onbepaald wenschelijk zou zijn, en of dat nog geene andere inconvenienten tengevolge zou hebben, welligt even groot als de thans bestaande, durven wij nog zoo gaaf niet beslissen, omdat wy te weinig over de zaak hebben nage dacht. Zeer zeker zou intusschen de wet van de Arnh. Ct. bij velen, vooral bij de zoogenaamde hartstogtelijke jagers, tegenspraak vinden. Gaarne bekennen wij, dat het gevoelen van die heeren, dat meer uit zucht naar eigen genoegen voortvloeit, dan uit die naar bevordering van het algemeen belang, weinig afdoende is, maar toch zou het ons niet ver wonderen, dat het welligt meer gewigt in de schaal legde, dan men zou denken. Ook de Schager Ct. heeft zich ten taak gesteld de jagtwet te verdedigen. Onder de gronden, die zij daarbij aanvoert, zijn er een paar, die ons zoo zonderling vooi'komen, dat wij haast niet weten of wij aan ironie of ernst moeten denken. Zij wil de jagtwet niet afgeschaft hebben, «opdat het jagt- veld niet verwoest worde en het jagtvermaak zijn aantrek kelijkheid niet verlieze voor onze jongelieden," en ook »met het oog op de weerbaarheid, want het jagtvermaak kweekt betere soldaten dan de beste discipline." Wij kunnen maar niet begrijpen, dat eene wet op de jagt bestemd kan zijn den jongelieden liefde voor het jagtvermaak te geven. Wij hadden eerder verondersteld, dat zij ten doel had, die liefde eenigzins te beperken, althans te verhinderen, dat zij door overdrijving het den landeigenaars te lastig zou maken, en het wild zou uitroeijen, Evenmin kunnen wy inzien, dat het jagtvermaak, dat toch maar door weinigen kan genoten worden, voor het vaderland of de menschheid, van zóóveel gewigt is, dat eene wet de aantrekkelijkheid moet trachten te bevorderen. Het doel der jagt is toch nietden landman te beschermen tegen de te menigvuldige hazen en konijnenwij denken dat hy daartoe zelf de middelen wei zou weten te vinden. Het zal wel niet anders zijn, dan eigen genoegenby enkelen welligt eigen voordeelen daartoe is toch de jagtwet niet bestemd. Maar het andere argument is gewigtiger«het jagtver maak bevordert de weerbaarheid het kweekt betere soldaten dan de beste discipline." Wij hebben lang zitten nadenken, hoe toch do weerbaarheid kan bevorderd worden door tegen hazen en konijnen te vecliten, doch de Schager Ct. houde het ons ten goede, wij hebben de oplossing niet kunnen vinden. Het is waar, de jager van den echten stempel schuwt geen moeijelïjke wegen of paden hij is niet bang voor een paar natte voeten of beeuen hij getroost zich gaarne een vermoeijenden dag; hij stelt zich bereidwillig tevreden met een stuk brood met worst of iets dergelijks en een gevulde veldflesch. En dat is juist zoo vreemd niet als hy te huis komt wacht hem een goed maal en 's nachts een goed bed. Heeft hij het genoegen eenige stuks wild mede te brengen, dan is zijn vermoeijenis bij zijne huisvrouw of zijne vrienden onder een glas grog spoedig vergeten. Hij leert bovendien schieten en juist schieten. Een goed, scherp oog en een vaste hand zijn vereischten, die hij veelal bezit, of waarnaar hij voortdurend blijft streven, en wij betwijfelen of die wel zoo gemakkelijk door ieder te verkrijgen zijn. Wij zien het bij onze scherpschutters, hoe moeijelijk het bij som migen valt niet al te ver van de roos te blijven. Bij onze infanterie compagniën zijn ook steeds maar een beperkt getal scherpschutters. En toch staan die schijven onbewegelijk op dezelfde plaats, terwijl de haas of het konijn als bij instinct begrijpt, dat stil staan of zitten gevaarlijk is, zoodat hij zonder ophouden de zonderlingste gymnastische toeren uitoefent. Kan men dus beter oefenschool bedenken, om juist te leeren schieten? Dat alles nu beamen wij ten volle, en toch kunnen wij maar niet begrijpen, dat onze weerbaarheid gebaat kan worden door een handje vol jagers, al schieten zij nog zoo juist, en al zien zij nog zoo weir.ig op tegen een vermoeijenden togt. Vooreerst betwijfelen wij, of wij onder de jagers wel de ki'acht onzer weerbaarheid mogen zoeken. Wij kennen vele robuste, onvermoeide bekwame jagers, die een opgeworpen pijpekop even gemakkelijk doorboren, als Soranus den opgeschoten pijl maar of zij juist daarom met even vaste hand hun schot op den vijand zouden rigten, die tegenover hen stond, zouden wij betwijfelen. Dat is iets zoo geheel anders dan een haas of konijn. Evenzeer is er bijna geen vergelijking mogelijk tus- schen een vermoeijenden dag, dien men zich vrijwillig getroost in de hoop op een goede vangst, een lekker maal en een rus- tigen nacht, en eene wacht van 24 uren, marschen en contra marschen bij nacht of dag en een verblijf in een kampement, waar men soms des nachts door den regen uit den slaap wordt gewekt. Of het jagtvermaak ook daartoe geschikt maakt, wij durven het niet tegenspreken, omdat wij geene jagers zijn, maar de Schager Ct. gelieve het onzer onkunde niet ai te euvel te duiden, dat wij het niet inzien. Stellen wij echter voor een oogenblik, dat werkelijk het jagtvermaak den man weerbaar maakt, wij moeten dan toch altijd protesteren tegen de beweriDg, «dat het beter soldaten zou vormen dan de beste discipline." Ware deze bewering anders ingekleed, wij zouden ze inderdaad voor ironie houden; maar wat wij er nu van denken moeten, weten wij niet. De jager zou welligt geschikt zijn om dienst te doen by eene guerilla bendewaar hij zich achter boomen eD heuvels kan plaatsen en een zeker schot doen of zich in kloven en spleten verbergen, om den vijaud te overvallen en hem door zijn juist oog en vaste hand neder te vellen maar dat zijn immers nog geen soldatenDeze moeten geleerd hebben in geregelde orde zamen te Werken, zich eenparig te bewegen, en, wat van het allergrootst aanbelang is, wanneer de nood dringt, stiptelijk te gehoorzamen en de commando's op te volgen. Wat zalmen met soldaten uitvoeren, die telkens hun eigen hoofd volgen Wij behoeven daarover Waarlijk niet verder uit te weiden, om té bewdjzen, da# zonder discipline onmogelijk goede soldaten gevormd kunnen Worden. Wanneer

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1871 | | pagina 1