IELDERSCH
COURANT.
JiiniiüS' en
Woensdag
<SÖoerfetitte=GlhD.
28 Eebruarij.
M 112 4.
Twaalfde Jaargang.
1872.
(©fffctëcl gcdcrïtc
WAARSCHUWING.
«Otet-ufficiccl gcbccïtc.
Wat onze buren zeggen.
Verschijnt D1NGSDAG- en VRIJDAG-AVOND.
Abonnementsprijs voor 3 maanden 0.50
Franco per post 0.65
Men abonneert zich bij alle Bockhandelaren en
Postdirecteuren. Brieven franco.
De prijs der Advertenties van 14 reaels is 60
Centen; voor eiken regel meer 15 Centen.
Vóór des Dingsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve
men de Advertentïèn inte/enden.
Ingezonden stukken minstens cén dag vroeger.
Uitgever S. G I L T J E S.
De BURGEMEESTER der gemeente HELDER acht zich verpligt, volgens
bekomeuc aanschrijving, de ingezetenen te waarschuwen tegen het gebruik
van SCHEEPSBESCHUIT, afkomstig van een partij die in het laatst des
vorigen jaars te Amsterdam is ingevoerd bij eenc hoeveelheid van ongeveer
70,000 kilogram, vermoedelijk afkomstig uit Franscbe vestingeu en aldaar
afgekeurd.
Bij onderzoek is gebleken dat die partij beschuit tot voeding geheel on
geschikt is.
Volgens gerucht is dio beschuit naar verschillende audere gemeenten over
gebrjigt, waar meu wil beproeven die te verkoopeu.
Helder, De Burgemeester voornoemd,
den 23 Februarij 1S72. STAK MAN BOSSE.
ii.
(La raison du plus fort est toujours la meilleure.
Fables de la Fontaine Livre I Fable 10.)
De fabel van den wolf en het lam is bekend wij behoeven
ze niet te herhalen. Maar zou het waar zijn, dat de ster lesten
altijd gelijk hebben? Wij mogen den vooruitgang roemenwij
mogen in onze verlichte negentiende eeuw met zekere zelfs-
voldoening terugzien op het verledenetoch vreezen wij, dat
waarheid en regt nog niet zóó algemeen heerschen, dat de be
wering van La Fontaine thans niet meer van toepassing
zoude zijn.
Wij kunnen het niet helpen, dat de aangehaalde fabel ons
in de laatste tijden meer dan eens voor den geest is gekomen.
Toen wij ze op de schoolbanken moesten vertalen, hadden wij
diep medelijden met dat zwakke onschuldige lam, en wij waren
razend op dien gemeenen wolf, die niet naar de stem van
waarheid en regt luisterde, en het op nietige voorwendsels,
die geheel uit de lucht gegrepen waren, medesleurde en ver
slond. Wij waren toen te jong, om den zin der fabel op toe-
sianden uit het leven toetepassen maar, nog eens zij het ge
zegd, wij kunnen het niet helpen, dat wij ze ons tegenwoordig
telkens herinneren.
In het laatst des vorigen jaars werd in de Militarische
Blatterwelke te Berlijn worden uitgegeven, een artikel ge
vonden over de Nederlandsclie mobilisatie in 1870, dat over
vloedig stof oplevert, tot ernstige overweging. Zoo kort mo
gelijk willen wij de strekking herinneren.
De schrijver beweert zonder omwegen, dat het schijnbare
doei der mobilisatie wasde Nederlandsche onzijdigheid te
beschermen; maar het vmre doel zou geweest zijn: een inval
in Pruisenzoodra de kans schoon stond. De Nederlanders
worden daarin verder geschilderd, als ondankbaar voor de
groote reeks van weldaden, die Pruisen gedurende eene eeuw
aan Holland heeft bewezen. Zij worden genoemd: dolle alcohol
gebruikers, beroofd van redelijke en verstandelijke vermogens,
en alleen in kleur verschillende van de Turko's en Spahis.
In Nederland werd, volgens hem, zoowel officieel als niet offi
cieel de haat tegen Pruisen opgewekt, zoodat de eerste Duitsche
overwinningen in den Haag en Amsterdam meer verslagen
heid teweeg bragten dan te Parijs. De vroegere strijdlust had
intusschen plaats gemaakt voor het bewustzijn van eigen nie
tigheid. Verder spreekt hij van mannen, wier wachtwoord
slechts brandewijn is, en van een atmosfeer van oude jenever
drinkers, terwijl hij eindigt met de conclusie, dat aan ons leger
alles ontbrak uitrusting, innerlijke waarde, organisatie en
aanvoering. Doch meer dan genoeg, om ons de strekking van
het artikel op nieuw voor den geest te brengen.
Wat dunkt u, lezers, van zulk eene taal? Is het niet goed,
eens even te luisteren, wat zulke buren zeggen Ware het
stuk uit eene Fransche pen gevloeid, wij zouden van die bit
tere taal welligt geen nota nemen maar met de pers is het
in Pruisen eenigzins anders gesteld. Als wij bedenken, dat
Pruisen een militaire Staat is, en dat het stuk geplaatst is
in een Unitair blad, dat in de hoofdstad in het licht verschijnt,
dan zou het eenigzins onvoorzigtig mogen genoemd worden,
er niet even onze gedachten over te laten gaan. Misschien
kunnen wij er nog wel wat uit leeren.
Wij ziju volstrekt niet voornemens het artikel punt voor
punt te bespreken. De conclusie aangaande den toestand van
liet Nederlandsche leger, is reeds door deskundigen behandeld,
en met genoegen vernemen wij, dat de heer van Tuerenhout
het artikel in de Mil. Blatter zeiven zal wederleggen. De be-
weriD"- van den schrijver aangaande het schijnbare en ware
doel der Nederlanders, en het opwekken van haat tegen de
Pruisen, is eene ernstige tegenspraak onwaardig het getuigt
óf van onvergeefelijke onkunde, óf van bitteren haat, die voor
elke verstandige redenering onvatbaar maakt, ófzouden
wij hier ook soms moeten denken aan den wolf uit de label
Ruim een jaar geleden, in No. 1U09 van ons blad, hebben
wij onze lezers reeds opmerkzaam gemaakt op den alles be
halve vriendelijken toon der Duitsche bladen, niettegenstaande
zulk een groot aantal Duïtsehers iu Nederland een middel van
bestaan komen zoeken. Wij hebben toen gewezen op de min
achting onzer taal, op de zalm- en steenkolenkwestie en op de
Luxemburgsche zaak. Wij hebben uitdrukkingen aangehaald,
als deze»De Nederlandsche havens zijn eene behoefte voor
Duitschland «Waarom annexeert Pruisen geeno koloniën,
daar Nederland er toch genoeg heeft?" »De weg naar
Amsterdam is voor de Pruisische bajonetten zoo heel ver niet
en dergelijke meer. Dat wij met dat gevoelen niet alleen
stonden, bewees de heer Piersontoen hij schreefnPruisens
haat tegen Engeland groeit met den dag; is het onmogelijk,
dat wij den prijs worden van den strijd? Pruisen kan zijne
kracht als zeemogendheid allóón vinden in ons moederland en
in onze koloniën." Brengen wij een en ander nu in verband
met hetgeen de Mil. Blatter hebben geschreven, dan zouden
wij toch aan de heeren Pruisen wel eens willen vragen, hoe
het mogelijk zou zijn veel sympathie te gevoelen voor een
volk, dat zulk eene taal voert? Over een bevriende natie kan
toch onmogelijk op die wijze worden gesproken, en wij twij-
felen althans zeer, of de schrijver b. v. over Rusland zulke
woorden zou durven gebruiken. Wij houden ons nog altijd
overtuigd, dat de groote meerderheid in Nederland minder
Fransch- dan Pruisisch gezind is, maar wie zal het den Ne
derlanders ten kwade duiden, dat het wantrouwen in aller
borst hoe langs hoe meer wortel begint te schieten
Het is toch bijna onmogelijk te denken, dat de schrijver
van het bewuste artikel zelf geloof sloeg aan hetgeen hij schreef.
Zijne beleedigende woorden, zijn minachtende tooD, zijne uit
de lucht gegrepen insinuaties bewijzen, dat hij een bepaald
doel heeft gehad men schrijft niet op die wijze, allóón om
hatelijk te zijn maar hij duide het ods dan ook niet ten lcwade,
dat zulke taal ons aan de fabel van den wolf en het lam doet
denken.
Toch is die vergelijking niet van beide zijden even juist.;
wij mogen het lam liefhebben om zijne onschuld, doch zijne
magteloosheid, zijn totaal gebrek aan kracht is toch niet te
benijden, en in dat opzigt vinden wij bij den schrijver zeiven
het bewijs, dat de vergelijking bij ons Nederlanders niet door
gaat. Dat hij de Nederlanders toch niet voor lammetjes houdt,
bewijst zijn gebeele artikel, en wij gelooven, dat hij volkomen
gelijk heeft. Tegenover zwakke wezens, die men minacht,
maakt men zich niet boos, en nog minder schrijft men hun
groote plannen of bedoelingen toe. Wel kunnen wij dus aan
nemen, dat de schrijver zelf niets liever zou wenschen, dan
ons te vernederen, met wat er verder mogt volgen ook, dat
hij van oordeel is, dat vele zijner landgenooten het daarin
volkomen met hem eeDS zijn maar tevens houden wij ons
overtuigd, dat hij zelf zeer wel begrijpt, dat dit welligt moei-
jelijker zou vallen, dan het schijnt, en dat men er nog zoo
iigtelijk niet toe zal overgaan het te beproeven. Een en ander
is echter meer dan voldoende, om de Nederlanders op hunne
hoede te doen zijn. Pruisenhaat is even berispelijk als de
lasterlijke taal van den schrijver Pruisenvrees zou de ver
gelijking met het lam wettigen, en dus van lafhartigheid ge-