HELDERSCHE G0DR1NT. Woensdag 22 lei. M 1148. Twaalfde Jaargang. 1872. Jiieums-eii <flÖoertetitie*6faÖ. Tu 1'as voulu." Verschijnt D1NGSDAG- en VRIJDAG-AVOND. Abonnementsprijs voor 3 maanden 0.50 Franco per post 0.65 Men abonneert zich bij alle Boekbandelaren cn Postdirecteuren. Brieven franco. De prijs der Adyertkntien van 1—4 regels is 60 Centen; voor eiken regel meer 15 Centen. Vóór des Dingsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve men de Advertentien inlezende». Ingezonden stukken minstens één dag vroeger. Uitgever S. GILTJES. {Gij hebt het zoo gewild). Het is voorzeker onze schuld niet, dat na de aftreding van het ministerie de bovenstaande woorden ons telkens voorden geest worden gebragt. Zij worden aan elkander toegeroepen, toegeschreeuwd, in allerlei toonen, zelfs met de scherpste dis- sonnantie, zoodat men haast zou gelooven, dat allen het eigen lijk hadden gewild, als wij niet wisten, dat zij, die het hardst hunne stem verheffen, soms juist diegenen zijn, die onder een groot gerucht het gebrek aan opregtheid zoeken te verbergen. Maar het zal toch wel met regt tot dezen of genen kunnen gezegd worden, datntuVas voulu?" Tot wien Tot de minis ters Tot de vertegenwoordiging? Tot de conservatieven Tot de liberalen Tot de ultramontanen Tot de firma Kappeijne Of tot allen Of wordt het maar gezegd, om wat te zeggenen wordt het zoo kwaad niet gemeend Ja, wij zouden nog meer kunnen vragen, maar wij vreezen, dat niemand ons een volledig antwoord zal kunnen geven. Men hoort wel de woorden, maar leert daardoor niet altijd de ge dachten kennen; toch mag men er wel eens naar raden, en men raadt niet altijd mis. Als ons dagelijks zulk een aantal raadselen ter oplossing worden voorgelegd, begint men lang zamerhand eene zekere gevatheid te krijgen. Toch gelooven wij niet, dat het hier een zeer moeijelijk raadsel is. Wij houden ons overtuigd, dat het getal van die genen, die het zóó gewild hebben, niet groot is; misschien is het zelfs zeer klein. Dat in weerwil daarvan de aftreding plaats heeft gehad, welligt heeft moeten hebben, is nog vol strekt geen bewijs van het tegendeel. Als men wat te veel op den schijn afgaat, zoude men bijna tot de gevolgtrekking kunnen komen, dat de ministers zeiven het hadden gewild. Immers de waarschijnlijkheid, dat de voorgedragen wet zou worden aangenomen, was niet zeer groot; in ieder geval was de afstemming allezins mogelijk; waarom dan hun lot verbonden aan dat der ingediende wet? Noodig was het niet; het was hier als met vele dingen in het levende dingen hebben veelal slechts de waarde, die men hun geeft. Bovendien moest het denkbeeld van pressie te willen uitoefenen bij velen opkomen, en al moge men nu juist niet daarom tegenstemmen, het is zóódanig in strijd met al wat liberaal is, dai het de aanneming althans zeker niet kon bevorderen. Een mensch is nooit te oud om te leeren, en wij gelooven, dat in dit opzigt de heer Thorbeche van de Engelsche ministers nog wel had kunnen leeren, wat minder hooghartig te wezen. Toch gelooven wij niet, dat de ministers het zóó hebben gewild, want wij kunnen geen enkele reden bedenken, waarom zij het zouden gewild hebben. Wij denken hier dus meer aan onvoorzigtigheid, die hen het zelf standig oordeel der kamerleden te zeer heeft doen gering schatteneene onvoorzigtigheid intusschen, die ons minstens verwonderen moet. Maar de vertegenwoordiging danheeft zij het niet gewild? Naar ons oordeel in geenen deele. Wel wilde zij de wet niet, maar de aftreding van het ministerie werd immers niet door haar daar aan verbonden. Als wij de rigtingen nagaan, die in de Kamer heerschen, dan kunnen wij slechts bij een klein getal het tegengestelde aannemen. De liberalen, welke tegen de wet hebben gestemd, hebben herhaaldelijk verklaard, dat het denkbeeld eener kabinets-kwestie verre van hen verwij derd was. Zelfs van Kappeijne gelooven wij het nog altijd, in weerwil zijner hevige taaihet is voor sommige goede re denaars een genot zich zeiven eens regt sierlijk te liooren spreken, en hoe ligtelijk vergeet men soms daarbij zichzelven; niet ieder blijft zichzelven zoo geheel meester als de heer Thorbecke. Wij gelooven dus niet, dat Kappeijne het zoo heeft gewild »hij doet ons eerder denken aan een joDgen, die met lucifers speelt, en met grooten schrik ontwaart, dat er brand door ontstaan is; maar van de liberalen is het dus nog minder te denken. Sommige bladen mogen hunne houding afkeuren, wij herhalen, wat wij vroeger zeiden de volksvertegenwoor diger, die, om welke redenen dan ook, tegen zijne overtuiging stemt, mag den naam vaü liberaal niet dragen. Daarom noe men wij de houding van Burgerpligt tegenover Godefroi hoogst berispelijk, en beamen volkomen de Arnh. Ct. wanneer zij zegt: »Het binden van de leden der volksvertegenwoordiging aan regels en voorschriften, hun door clubjes van kiezers gesteld, is in strijd met onze grondwet en ons staatsregt". Maar is dit niet evenzeer van toepassing op de liberale partij in het algemeen Meer grond zou er welligt bestaan de bovenstaande woor den te rigten tot het hoopje ultramontanen in de Kamer. Zij, de aartsvijanden van al wat liberaal heet, kunnen natuurlijk voor een liberaal ministerie niet hebben, hetgeen men sym pathie noemt. En toch gelooven wij niet, dat zij de aftre ding ook hebben gewildhet zou te veel gebrek aan door- zigt bewijzen. Zeiven kunnen zij niet regeren en het bewind in handen der conservatieven te zien, dat wenschen zij zeker nog veel minder zij weten maar al te wel, wat hun dan te wachten zou staan. Wél willen beide partijen casu quo elkander een handje helpen, om het een of ander doel te be reiken, maar elkander de regering in handen te spelen, dat voorzeker nooitzij kennen elkander van beide zijden al te goed. Maar eindelijk de conservatieven dan? Hun getal zal met dat der ultramontanen in de Kamer wel tamelijk overeen komen wat echter de illusie betreft, de miuisterieele zetels nog eens te mogen bezetten, om deze of gene proefneming van kamerontbinding of iets dergelijks te herhalen, die illusie bestaat bij hen natuurlijk veel sterker, dan bij de ultramon tanen. Zij hebben nog niet genoeg geleerd, in te zien, dat het voor hen eene bepaalde onmogelijkheid is te regeren. Met hart en ziel dweepen zij nog altijd met het denkbeeld hunne partij weder op het kussen te zien men moge daarbij glim- lagchen, men moge het idéé bespotten, overtuigen zal men hen niet gemakkelijk. Tot die partij zou men dus welligt teregt kunnen zeggen tu Vas voulu. Toch gelooven wij niet, dat alle conservatieve leden het zoo hebben gewildwij hebben van enkelen hunner nog te veel verwachting van hun gezond verstand, om het te kunnen aan nemen maar dan vragen wij, of wij in den aanvang niet teregt hebben gezegd, dat het getal zeer klein is van hen, die het zoo gewild hebben Wij betreuren bet dan ook zeer, dat de ministers hunne portefeuilles hebben gemeend beschikbaar te moeten stellen, waardoor zij den gang der zaken belem meren, en 's Rijks belangen in meer of minder mate in de waagschaal stellen. Juist daarom noemden wij het straks een onvoorzigtigheid van het ministerie, dat het zyn bestaan zoo naauw verbond aan eene ingediende wet, die zoo weinig kans van slagen had. Zal welligt iemand vragen: waartoe nu al die beschouwin gen, nu de zaak toch beslist is Wij houden ze voor vrucht baarder dan men denktzij geven ons althans werkelijk hoop. Wij willen niet vooruitloopen op hetgeen Z. M. misschien zal doen, wat hij kan of behoort te doen. Het laatste vinden wij zelfs tamelijk oneerbiedig of liever arragant. Of wij een mi nisterie- Gericke, of een geheel nieuw ministerie, of een cabinet d'affaires zullen bekomen, wij zijn huiverig onze wenschen te uiten. Dat wij onze zienswijze in het algemeen rond uit spreken, zal niemand berispelijk vinden toch mogen wij niet vergeten, dat er op het politiek tooneel ook coulisses zijn, waar achter niet ieder wordt toegelaten. Wel nemen sommigen den schijn aan, tot de intiemen te behooren, maar wij houden ons verzekerd, dat ook hierbij dikwijls de schijn bedriegt. Intusschen verheugt het ons, tot de conclusie te kunnen komen, dat het getal van hen, die het ministerie hebben willen doen vallen, zeer gering is, en het juichen der conservatieven over eene behaalde overwinning niet anders kan genoemd worden, dan kinderachtig. Dat wij intusschen het besluit des Konings verlangend te gemoet zien, spreekt van zelf, en wij wenschen van harte, dat het moge uitvallen in het wezentlijk belaDg des vaderlands.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1872 | | pagina 1