LDERSCH is- en Woensdag 28 Augustus. Twaalfde Jaargang. 1872. Een paar belangrijke besluiten. M 11 76. Verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG-AVOND. Abonnementsprijs voor 3 maanden 0.50 Franco per post 0.65 Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Postdirecteuren. Brieven franco. Dc prijs der Advëutejstien van 1—4 regels is 60 Centen; voor eiken regel meer 15 Centen. Voordes Dinsdagsen Vrijdags middags 12 uur gelieve men de Advertentie» intezeuden. Ingezonden stukken minstens één dag vroeger. Uitgever S. G IL T J E S. II. "VVat mogen >vïj verwachten F Zal de toestand nu beter worden Met die woorden eindigden wij ons vorig artikel, waarin wij de aandacht hebben gevestigd op een belangrijk besluit van cle Maatschappij tot Nut van't Algemeennamelijk: »dat het hoofdbestuur zich tot de hooge regeering zal wenden met het verzoek, dat zij het initiatief neme, om de minima der onderwijzers-bezoldigingen bij de wet te regelen op f700. voor hoofd- en f350. voor hulponderwijzers." (Doch niet f400. zoo als het Vciderl. aan zijne lezers heeft medegedeeld.) Wij hebben reeds ronduit betuigd, dat wij ons over dat besluit verheugen, en daarin ligt opgesloten, dat wij een goede verwachting koesteren. Dat de zaak zelve billijk is, zal wel door niemand weêrsproken worden. Zelfs de Tijd erkent dit, doch betreurt het, dat de Maatschappij alleen medelijden heeft met de openbare onderwijzers. Wij gelooven echter, dat de Tijd zich daarin vergist, en dat de Maatschappij, eveu als wij, niet minder medelijden heeft met de bijzondere onderwijzers, welke niet behoorlijk bezoldigd worden. Het lot van dezen, die bovendien vaak afhankelijk zijn van de willekeur van bijzondere collegies, of van de dweepzieke drijverij van ker kelijke vereenïgingen, gaat haar wellicht evenzeer ter harte, dan dat van de openbare onderwijzers. Een andere vraag is het echter, of zij in haar verzoek ook de bijzondere on derwijzers zou kunnen opnemen, en dat kunnen wij niet inzien. De verdere opmerking: »dat de Maatschappij niet uit eigen middelen tot verbetering der tractementen medewerkt, en zich tevreden stelt met van de regeering die verbetering te vragen," getuigt weer op nieuw van de zucht van dat blad, om H Nut toch zoo mogelijk eene hatelijkheid naar het hoofd te werpen, zelfs daar, waar het eene hoogst lofwaardige han deling betreft. De Tijd moge het middel, maar dan ook een uitvoerbaar middel aanwijzen, en wij betwijfelen den goeden wil der Maatschappij niet. Wij denken dat dit echter zeer zwaar zou vallen. Misschien komen wij daarop later terug. Dat de regeering het verzoek der Maatschappij, hetwelk haar ook door het Ned. Onderwijzers-genootschap zal worden gedaan, onbillijk zou vinden, is onmogelijk. Toch is dit nog geen bewijs, dat zij er gevolg aan zal geven. De mogelijk heid bestaat, dat zij, even als sommige afgevaardigden ter algemeene vergadering, tegen een verandering der wet op het lager onderwijs opziet, of die thans ontijdig, zoo niet gevaarlijk acht, en zich daarom bepaalt tot de belofte de zaak in rijper overweging te nemen, met andere woorden, die op de lange baan te schuiven, waardoor zij, even als vele andere nuttige zaken, hare plaats in het vergeetboek zou vinden. Wij zouden een dergelijk besluit diep betreuren. Het is waar, in ons vaderland bestaan partijen of fractiën, die evenzeer verandering der genoemde wet wenschenzelfs heeft men een anti-schoolwetverbond opgericht, dat niets minder beoogt, dan die wet geheel omverre te werpen, daar door de gemengde, de openbare school in gevaar te brengen, en eindelijk te doen vallen. Het is evenzeer waar, dat er meer artikelen in die wet voorkomen, die ook wij en velen met ons, nadeelig achten. Wij noemen slechts de ongelukkige bepaling, dat in de gemeenten beneden 30ü0 zielen, Burge meester en Wethouders tevens de schoolcommissie uitmaken, al kunnen zij dan ook soms nauwelijks hun naam schrijven, en wij zouden nog meer kunnen opnoemen. Maar is dit nu een reden, om het ingediende verzoek van de hand te wijzen Dat ontkennen wij bepaald. Het betreft hier de verandering van een wetsartikel, dat, toen het werd gemaakt, eenigszins te billijken was, maar nu de onbillijkheid zelve is geworden, en waarvan door veie ge meentebesturen een zoo schromelijk misbruik wordt gemaakt, dat een aantal onderwijzers armoede lijden, en tengevolge daarvan op vele scholen het onderwijs slecht moet zijn. Wan neer wij zelfs de tractementen f700.en f350.beschouwen als middel van bestaan, dan gelooven wij niet, dat daarbij voor weelde te vreezen zal zijn. En als wij nu in statistische opgaven zien, dat er heden in Nederland nog meer dan 2000 onderwijzers beneden dit minimum zijn, dan is de billijkheid, ja de dringende noodzakelijkheid der voorgestelde verandering zóó in het oogvallend, dat ze door niemand kan worden ont kend. Bovendien raakt deze wijziging geenszins het beginsel der wet; dit blijft onveranderd. Hetzelfde kan niet worden gezegd van de veranderingen, welke sommige partijen en ook het anti-schoolwetverbond verlangen. Wij gelooven dus, dat de regeering met de grootste gerustheid dit artikel kan ver anderen, zonder dat zij daarbij de macht verliest, om andere veranderingen te weigeren, die óf niet dringend gevorderd worden, óf het beginsel, waai'op de wet rust, in gevaar zouden brengen. Betreft bet echter zaken, die evenzeer als de trak- tementsverhooging billijk en onschadelijk mogen worden ge noemd, dan hebben alle Nederlanders dezelfde rechten, en liet zou verre van liberaal zijn dit te weigeren, uit vrees, dat ook iets "anders mocht worden gevraagd. Of kan dat nu toch niet plaats hebben Er kunnen echter andere zwarigheden bestaan. Zijn b.v. alle gemeenten bij machte aan die bepaÜDg te voldoen Waar schijnlijk niet, maar dan moeten de middelen worden gezocht, en de wet zelve heeft immers reeds dat geval voorzien. Waar eene gemeente onvermogend is, kan subsidie worden verleend wij kunnen dus niet inzien, dat dit een reden kan zijn, om tegen de wetsverandering als tegen een schrikbeeld op te zien. Er is echter nog eene opmerking van treurigen aard de onderwijzers zijn niet de eenigen in den lande, die slecht en onevenredig bezoldigd worden. Wanneer de regeering nu met de onderwijzers aanvangt, mag zij dan het groote aantal ambtenaren en officieren voorbijzien Wij noemen die opmerking treurig, want zij bewijst, dat de evenredigheid, of wil men liever, het evenwicht iu onze maatschappij ontbreekt. Evenzeer toch, als het onbillijk te noemen is, dat de leeraren der hoogere burgerscholen voor eenige uren 's weeks zeer aanzienlijke jaarwedden genieten, terwijl de lagere onderwijzers als daglooners worden behan deld, terwijl zij niet minder al hunne levenskrachten aan hunne taak moeten besteden, en oneindig meer werkzaam heden te verrichten hebben, even onbillijk is de vergelij king tusschen hoofd- en mindere officieren, tusscben hoogere en lagere ambtenaren. Die onbillijkheid is zóó in het <pog vallend, dat zij zelfs den minst nadenkende moet treffen. Zij kan ook onmogelijk op den duur blijven bestaan, evenmin als men den werkman een behoorlijk loon kan blijven ont houden. Wij geiooven dan ook, dat die onevenredigheid eenmaal zal moeteD ophouden, want zoolang zij bestaat, kan de inrichting der maatschappij niet anders dan gebrekkig worden genoemd, en wat slecht is moet bestreden en wegge nomen worden. Dit is intusscben spoediger gezegd, dan tot stand gebracht. Groote hervormingen geschieden altijd langzaam. Dat dit echter een voldoende reden zou zijn, om het verzoek van de Maatschappij en het Genootschap achter de bank te schuiven, ontkennen wij ten stelligste. Omdat men niet alle gebreken kan wegnemen, mag njen toch niet alle gebreken laten be staan. Men beginne slechts, en doe wat men kan; het ver dere zal op zijn tijd volgen. Wij gelooven, dat het hier be doelde gebrek te herstellen is, en dat met een goeden wil ook tegen de andere wel de middelen zullen kuDnen gevon den worden, mits men bet eigenbelang niet late heerschen over het algemeen belang. Wij zouden deze zaak kunnen vergelijken bij eene gemeente, die verscheidene wegen bezit, welke allen behoorden te worden bestraat, doch waar de middelen ontbreken, om allen te gelijk te verbeteren. Zou bet nu niet een verregaande bekrompenheid zijn, wanneer men, om het bijzonder belang van de afzonderlijke buurten, verzuimde met een enkelen weg te beginnen F

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1872 | | pagina 1