EEN BRIEF. n i e uw'stTj dTn? EN. Wij bedoelen den brief van Multatuliaan den Koning van Nederland. Men denke intusschen niet, dat wij voornemens zijn een artikel over dien brief te schrijven. Multatuli heeft zijne lezers, vele lezers, wellicht zelfs bewonderaarsomgekeerd zijn er ook, die zijne geschriften schouderophalend ter zijde leggen onder welke klasse van lezers de laatstgenoemden vooral ge vonden worden, willen wij liefst onbeslist laten. Eén eigenschap mag men hem niet ontzeggen dat hij op zijne scherpe, sterk gekleurde wijze zeer dikwijls de waarheid, de ronde waarheid zegt misschien ligt daarin juist de reden, dat niet allen even veel sympathie voor hem gevoelen de waarheid doet wol eens pijn. Naar het ons voorkomt, is het met den genoemden brief ook weder het geval. In de openingsrede wordt gezegd Vriendschappelijke ver standhouding kenmerkt onze betrekkingen met alle mogend heden." M. noemt dit een onwaarheid, die de Ministers den Koning hebben in den mond gelegd, en, wij moeten het bekennen, die vriendschappelijke verstandhouding staat ook bij ons niet hoog aangeschreven want, gesteld, dat zij voor het oogenblik wer kelijk besta, dan kan er toch machtig veel plaats hebben in den tegenwoordigen toestand van Europa, dat die verstand houding den bodem inslaat, zoodat het ons minstens onvoor zichtig voorkomt, daarop al te sterk te rekenen. Wij willen niet zoo pertinent als M. verklaren, dat er reeds eene zekere spanning bestaat maar, dat zij zeer licht ontstaan kanhouden wij voor onbetwistbaar. Wij stellen ons eenigszins in gevaar, van inconsequentie te woi'den beschuldigd, dewijl wij hebben betuigd, niet veel waarde aau de troonrede te hechten, en nu nogmaals daarop terugkomen. Toch is dit slechts schijnbaar. Die phrase uit de openingsrede heeft ons doen glimlachen, en zou ons, op zichzelven beschouwd, niet hebben uitgelokt, het onderwerp te behandelen men zou ze immers kunnen gelijkstellen met een van die geijkte uitdrukkingen, die telken jare in de troon rede terugkeeren, en waarvan wij reeds vroeger hebben ge sproken. Maar er is iets anders, dat ons dwingt, er eene meer bepaalde waarde aan te hechten. Dat de verdedigbaarheid van Nederland veel te wenschen overlaat, behoeven wij niet op nieuw door bewijzen aan te toonen. Daarom hadden wij gehoopt, dat deze bij hot tegen woordig ministerie in den huidigen toestand van Europa, op den voorgrond zou worden gesteld, doch het tegendeel verklaart de Minister de Vries met ronde woorden »Zy zal niet uit het oog worden verloren," voilé, tout. Brengen wij nu daarmede de uitdrukking in verband aan- gaande onze vriendschappelijke verstandhoudingdan moeten wij tot het treurige besluit komen, dat onze regeering er nog geen groote noodzakelijkheid in ziet, onze defensie te verbeteren. Wij weten niet, of wij het moeten noemen een overdreven optimisme, of dat wij daarvoor een anderen naam moeten zoeken maar minstens getuigt het niet van een scherpzinnige beschouwing der bestaande toestanden, ncch van oplettendheid op de lessen der 'geschiedenis. Wij willen niet treden in beschouwingen over de oorzaken, die een feilen oorlog zouden kunneu doen ontbranden, maar de mogelijkheid is niet weg te redeneeren men zou zelfs tot een zekere mate van waarschijnlijkheid kunnen opklimmen. Stellen wij nu, dat die onverhoopt spoedig plaats greep, dat even mogelijk is, als dat er eerst nog jaren zouden moeten verloopen, dan vragen wij met den meesten ernstwat staat Nederland te wachten Zal die vriendschappelijke verstand houding ons dan beveiligen Zal zij verhoeden, dat ons va derland overstroomd wordt, hetzij door vrienden, hetzij door vijanden Zullen, zoowel de eene als de andere, het der moeite waardig achten een landje te ontzien, welks bezetting hunne zaak bevorderlijk zou zijn, en waarvan de bewoners zich zoo weinig om hun verdedigbaarheid bekommeren En wie zou dan durven bepalen, hoeverre men nog van de aunex- atie verwijderd ware? Maar dan wenschten wij den ministers in bedenking te geven, of hunne houding in deze zaak niet hoogst af te keuren is. Wij verklaren rondborstig als onze overtuiging, dat eene regeering, die de behartiging, de afdoende verbetering onzer defensieéén oogenblik langer uitstelt dan noodig is, hare roeping niet begrijpt. Yan wien wij het meeste gevaar te duchten hebben, kan niemand ons zeggen, en behoeft ook niet angstig te worden berekend. Het kan even goed van onze vrienden als van onze vijanden komen maar een volk, dat verzuimt zijne krachten te oefenen, om eigen haard in geval van nood te ver dedigen en te beschermen, kan zijnen vrienden geene achting, zijnen vijanden geen ontzag inboezemen het verdient uit den rij der volken te worden geschrapt. Maar hoe kan dan eene regeering het vertrouwen verdienen, die dat uit het oog verliest? De Indépendance sprak onlangs zeer behartigingswaardige woorden. De burgemeester van Brussel, de heer Anspach, een toast uitbrengende op de Engelsche rif lemen, zeide onder an deren »Laat ons niet vergeten, dat tijdens den jongsten oorlog, de Engelsche invloed alleen voldoende is geweest, om de Belgische nationaliteit tegen elke aani'anding te beveiligen." Het is waar, een toast is gewoonlijk nog al sterk gekleurd maar een oflciëele toast verschilt in dat opzicht nog al van een, die onder jongelieden aan een vrolijken disch wordt uit gesproken daarin komt zulk een laffe vleitaal ten minste niet te pas. Terecht zegt dan ook de Indépendance: «Men stemme den toon niet te hoog. De steun van het buitenland heeft ons niet geschaad, maar België heeft toch zelf ook bijgedragen. Onze houding, ons standvastig voornemen, om te blijven wat wij zijn, om onze instellingen, onze vrijheden, onze onafhan kelijkheid te behouden, hebben veel toegebracht." Juisthet standvastig voornemen, om te blijven wat wij zyn, moet ook bij ons het beginsel zijn van regeering en volkmaar dan ook zijne krachten geoefend, zonder welke dat voornemen on vruchtbaar zal blijven. Verder wijst zij op: »den goeden dunk, dien men van België koestert, en de algemeene staatkundige overwegingen, die in zijn behoud een gebiedende noodzakelijkheid doen zien voor het welzijn van Europa." Het laatste i3 voorzeker ook op Nederland van toepassing, ofschoon minder dan op België. Ook ons behoud is noodza kelijk voor hei welzijn van Europa; maar mocht die nood zakelijkheid ten opzichte van België ongelukkigerwijze niet langer meer worden geëerbiedigd, dan zou zij ook voor Ne derland, dat niet tot de onzijdige staten behoort, weinig meer bet eekenen. Wilden wij dus daarop onze onafhankelijkheid vestigen, het zou wel eens kunnen blijken, dat wij op zand gebouwd hadden. In ieder geval, zonder dien goeden dunk vervalt zij geheel en al. Welke noodzakelijkheid kan er toch bestaan, een volk te ontzien, dat zijne energie heeft laten indommelen? En wij vragen in gemoede, of wij niet tamelijk op weg zijn, ons dien goeden dunk onwaardig te maken Het slot van Multatuli's brief is ook het onze: »Daar ik noch Minister ben, noch lid van een der Kamers, zou het mij inderdaad leed doen, de in dezen brief vervatte welmee- nende waarschuwing veroordeeld te zien tot meer of min volslagen onvruchtbaarheid". Hij schijnt het dus te vreezen, en niet zonder grond. Ook wij vreezeu het, vooral om redenen, die wij voor het oogen blik liefst niet uitspreken. Wij gelooven echter, dat dit geen vrijheid geeft, om te zwijgen, wanneer de overtuiging tot spreken dwingt. De dagbladschrijver, die zich door die vrees laat weerhouden, begrijpt zijne roeping even weinig, als hij, die de waarheid omwimpelt of verzwijgt, uit vrees van dozen of genen te kwetsen. De verplichting tot spreken wordt nog versterkt, als wij letten op de dagpladpers onzer nabu ren, waarop wij in ons volgend artikel de aandacht wen schen te vestigen. Helder, Nieuwediep, Willemsoord, enz., 11 Oct. 1872. Gepasseerden nacht ten 12 ure barstte alhier een hevige brand uit in de Broodsteeg, aan de Binnenhaven. L)e brand schijnt ontstaan te zijn op den zolder van de koperslager- en loodgieterswerkplaats van de wed. van den Ende, en heeft zich medegedeeld aan de daarnaast gelegen timmermanswinkel en bergplaats van hout van den tim merman J. vau der Plas. Genoemde perceelen zijn tot op den grond toe afgebrandterwijl de belendende huizen aan de voor en achterzijde groot gevaar liepen en veel hebben geledeu, het is alleen aan de spoedig en doelmatig aange brachte hulp met een 13 a 14tal brandspuiten te danken, dat ze bewaard zijn gebleven. Behalve de gemeentcspuiten 1, 2, 4, 5, en 6, die allen flink gewerkt hebben, verdienen de manschappen van Zr. Ms. oorlogschepen: WachtschipWassenaerCitadel van AntwerpenSchor pioen,Vulkaan en Ter nat e, benevens de tot het garnizoen behoorende mariniers en ook het spoorwegpersoneel met hunne spuiten, grooten lof. Ook deelt men ons mede, dat door de bemanning van het stoomschip Prins Hendrik van de Maatschappij Nederlandmet hunne brandspuit goede diensten zijn bewezen. Wellicht zijn er ook nog andere spuiten in werking geweest, want de hulpvaardigheid die van alle zijden toesnelde, was buitengewoon groot. De dienst ijver en liet ordelijk gedrag bij deze door de mariniers en matrozen aan den dag gelegd, strekt hun zei ven niet alleen maar de gansche Nederlandsche marine tot eer. Met de spuit van Zr. Ms. instructie-vaartuig Ternate is door de bootsmans-leerlingen het eerst water gegeven. Naar wij vernemen, zijn de houtwaren, enz. van 'Van der Plas tegen brandschade verzekerd voor de som van slechts f 1200.te Oud-Carspel. Men veronderstelt dat de door hem geleden schade die som verre overtreft. De koopman schappen, inboedel, enz. van de wed. Van den Ende zijn verzekerd in de Tielsehe Maatschappij voor de som van f 3000. Veel bij haar in reparatie zijnde scheepsgoederen zijn verloren. De sociëteit Marshield Dinsdag jl. hare eerste wintervergadering in de smaakvol versierde zaal van M u s i s Sacruui, op eene allezins feestelijke wijze. Nadat eene promenade was gehouden, waaraan de eereleden, de leden van het bestuur, voorzien van hunne waardigheids-attri buten, en de verdere leden deelnamen, werd deze bijeenkomst geopend door den eere-president met eene gepaste rede. De Hofméchanicus Bamberg, die voor deze gelegenheid was geëngageerd, vermaakte daarna de aanwezigen met zijne smaak volle en onbegrijpelijke goocheltoeren, die achtereenvolgens werden afgewisseld door muziek en dans, chansonnetten, enz. Op een daartoe geschikt oogenblik werd aan de aanwezi gen een brief voorgelezen van den maj.-komm. der dd. art.- schutterij, waarin hij tot zijn leedwezen mededeelde, dat hij verhinderd was deze vergadering bij te wonen, doch zijne sympathie in de sociëteit Mars duidelijk te kennen gaf, tevens den wensch uitende, dat het doel tot versterking van

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1872 | | pagina 2