HEIDERSGa
Jlieums- en
Woensdag
9 April.
Dertiende Jaargang.
ATCHIN.
M 1240.
1875.
Verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG-AVOND.
Abonnementsprijs voor 3 maanden 0.50
Franco per post h n n 0.65
Men abonneert zich bij nlle Boekhandelaren en
Postdirecteuren. Brieven franco.
De prijs der Adyektentikn van 1 4 regels is 60
Centen; voor eiken regel meer 15 Centen.
Voordes Dinsdags en Vrijdags middags 12 uur gelieve
men de Adverteuticn intczendcn.
Ingezonden stukken minstens écu dag vroecer.
GILT J ES.
©fficicrl gcücclte.
De BURGEMEESTER der gemeente HELDER,
Ontvangen hebbende eene aanschrijving van de Gedeputeerde Staten der
provincie Noordholland van den 27 Maart 11. No 25,
Roept bij deze op de ingelanden van den polder bet Koegras, om
kennis te nemen van een door Gedeputeerde Staten voornoemd, ontworpen
bijzonder reglement van bestaar voor den polder het Koegras, gelegen
onder de gemeenten Helder en Callantsoog.
Tot dat einde zal gemeld outwerp-reglement met het daarbij gevoegd
exemplaar van het algemeen reglemeut van bestuur voor de Waterschappen
in Noo rdholland, gedurende eene maand, aanvangende den 7 dezer,
ter Secretarie dezer gemeente, op alle werkdagen en de gewone kantoor
uren, ter inzage zijn nedergelegd.
Bezwaren tegen het ontwerp-reglement moeten in die maand schriftelijk
bij den ondergeteekendo worden ingebragt.
Helder, De Burgemeester voornoemd,
den 5 April 1873.STAKMAN BOSSE.
JSict-officiëd gcördte.
De Nederlanders hebben de Elmineezen verkocht aan de Engel
sehen. De Ashantijnen erkennen intusschen het recht van Neder
land niet, om Elmina aan Engeland over te doen. Of zij ongelijk
hébben? Wij gelooven het niet; ook dat recht, even als menig
ander, zal wel niet in het testament van Adam hebben gestaan,
liet gevolg is: dat Engeland in oorlog geraakt met die Afrikaan-
sche volkstammen; een oorlog, waarvan de uitslag moeielijk te
voorzien is. Wij lazen onlangs, dat Engeland niet ongenegen zou
zijn, den koop met Nederland weer over te doen, Dit zou naar
ons oordeel nog meer af te keuren zijn, dan de gesloten handel
zelf. Deze was slechts eene onbillijkheid, of wil men liever, eene
ondankbaarheid; maar dat ouerdoen zou een bepaalde dwaasheid
zijn; en dit is op staatkundig gebied immers nog veel erger?
De Engelschen hebben aan de Nederlanders op Sumatra, volgens
gesloten overeenkomst van 1874, de handen vrij gelaten. De pro
tectie, die de eersten over verscheidene stammen plachten uit te
oefenen, heeft dus opgehouden. Daarin sohijnt opgesloten te liggen,
dat Nederland over Sumatra zou mogen heerschen, even als over
Java. De Atchineezen evenwelJa, het is ons niet alles recht
duidelijk, wat zij zijn, en wat zij willen; maar dat weten wij dan
nu ten minste, dat Nederland aan dat rijk den oorlog heeft ver
klaard.
Ziedaar twee oorlogen, die beiden tot oorzaak hebben, dat men
onderling rijken verschachert, alsof het privaat eigendom ware,
en dat men volkstammen verhandelt, even als koopwaar. Als dit
geen stof tot ernstig nadenken geeft, weten wij het niet meer.
Wij lazen onlangs een beschouwing in de Timesnaar aanleiding
der beslissing van het Sara-J«a«-vraagstuk, die hier verdient in her
innering to worden gebracht. De Times meent, dat, indien de in
woners van Canada tot de Engelsche regeering het verwijt richten,
dat zij de belangen der koloniën heeft verkwanseld, zij zal moeten
beginnen met schuld te bekennen. De regeering, indien zij eerlijk
is, zal moeten zeggen: »Bestuur uwe eigene zaken voortaan zelf;
gij zijt groot, sterk en verstandig genoegen indien dat nog niet
geheel juist.mocht wezen, zal de noodzakelijkheid om op zichzell
te steunen, u spoedig ontwikkelen. Nu verkeeren wij beiden in
een valsche stelling, en het is tijd daarvan bevrijd te worden. Wees
vrij, uw leertijd is verstreken." En diezelfde Engelschen weten
zich nu door eenig geld van een geheelen volksstam meester te ma
ken. Uier is wel zoo wat van toepassing»doe naar mijn woor
den, niet naar mijn werken." Had intusschen Nederland op deze
wijze gesproken tot de Ashantijnen en Elmineezen, de nu dreigen
de oorlog met Engeland zou geen plaats hebben gegrepen, en, Ne
derland mocht de ontvangen schadeloosstelling hebben gemist, in
andere opzichten zou het zich wellicht duizendvoudig hebben be
voordeeld.
Had die taal ook tot den sultan van Atchin behooren te worden
gericht? En door wien? Wij zijn hier verplicht het antwoord
schuldig te blijven. In deze geheele zaak is veel geheimzinnigs.
De Minister van koloniën is zelf nog niet geheel op de hoogte en
weigert zelfs datgene mede te deelen, wat hem bekend schijnt te
zijn.
Wij hebben de interpellatie aangaande die zaak door den heer
Nierstrasz met belangstelling gelezen. Dat zijn doel alléén
was»ware belangstelling te betoonen in het welzijn van het va
derland en zijne bezittingen," zijn wij verplicht aan te nemen, hoe
bezwaarlijk dit ook met de woorden en den toon zijner interpel
latie overeen te brengen is. Toch vinden wij het niet verstandig,
dat de Minister zich boos maakte, ofschoon het niet onnatuurlijk
was. Daardoor liet deze zich dan ook waarschijnlijk woorden ont
vallen, die wij niet kunnen beamen. De Minister beschouwde het
in strijd met de vaderlandsliefde, in de Kamer gewag te maken
van liet gebrekkige in het Indische leger en de marine. Indien
dit nu in de Kamer ongepast is, zou het dit ook in de dagbladen
zijnmaar wij geven het een zoo min toe, als het andere.
Wij stellen ons hier twee gevallen voorliet oordeel door den
heer Nierstrasz uitgesproken over de Indische krijgsmacht is onge
grond of gegrond.
In het eerste geval beschouwen wij het in het openbaar uitspre
ken van dat ongunstig oordeel in het minst niet als gevaarlijk,
dewijl het op goede gronden kan worden tegen gesproken. Boven
dien ligt er nog een groot voordeel in opgesloten. De heer N. is
waarlijk niet de eenigein Nederland, wien de toestand der Indische
krijgsmacht ongerustheid veroorzaakt. Zoowel de Indische bladen,
als het oordeel van onderscheidene deskundigen, geven daartoe niet
weinig aanleiding. In die gemoedstemming nu kan het niet an
ders dan een geruststellenden indruk geven, wanneer de Minister
pertinent mocht kunnen verklaren; »Uw oordeel is onjuist; de
Indische krijgsmacht is in den besten toestand, en wij kunnen den
uitslag van den oorlog met Atchin zonder bekommeriug tegemoet
zien." Als zulk een verklaring tot antwoord op het ongunstige
oordeel koncle worden gegeven, zouden de beangstigde Nederlan
ders van hunne onrust bevrijd worden, en de Atchineezen mochten
het dan maar ondervinden, dat de lieer N. alles behalve op de
hoogte van de zaak was geweest
ln het tweede geval echter wordt de zaak geheel anders, name
lijk: indien het oordeel van den lieer N. op goede gronden steunt,
liet valt dan niet te ontkennen, dat eene zoo in liet openbaar uit
gesproken ongunstige oordeelvelling, die in de Nederlandsche, en
dus ook in de Indische bladen wordt overgenomen, gevaarlijk kan
werken, zoodra zij door den vijand wordt gelezen. Maar wie moet
nu worden beschuldigd van gebrek aan vaderlandsliefdehij, die
de zaak in zijn ware, zij het ook sombere gedaante openlijk voor
stelt, of eene regeering, die de zaak zoo diep in verval heeft
laten geraken, dat zulk een oordeel kan uitgesproken worden
Het antwoord is voorzeker niet twijfelachtigmaar zou liet dan
in zulk een geval niet nog vaderlandslievender zijn, de wond bloot
te leggen, dan ze in het geheim te laten voortwoekeren? Wij
kunnen ons dus in ieder geval niet met den Minister van Kolo
niën vereenigen, wanneer hij op zulk eene wijze een lid der Tweede
Kamer liet zwijgen wil opleggen.
In den regel verwacht men in een Zeadmpr-artikel, dat de schrij
ver, bij verschil van gevoelen het zijne niet terughoudt; en die
verwachting is alleszins gerechtigd. Het is toch te denken, dat
hij, die van de verschillende gevoelens bij anderen gewag maakt,
zelf een overtuiging bezit, en die ten beste geeftde lezers mogen
dan kiezen, wat hun het aannemelijkst voorkomt. Ook wij hebben
die gewoonte altijd gevolgd, maar wij moeten hier bekennen dat
het ons moeielijk valt. De officiëele-, de particuliere- en de dag
blad-berichten zijn in vele gevallen zóo tegenstrijdig, dat het bij
een zoo enormen afstand bijna onmogelijk is, het ware van het
valsche, het overdrevenö van het eenvoudige, in éen woord, waar
heid van onjuistheid te onderscheiden. Wij willen slechts éen
voorbeeld aanhalen den laatsten hongersnood in de residentie De-
mak. Van éene zijde vernemen wij, dat de zaak niet verontrus
tend is; van een andere, dat een aantal menschen van hongeren
gebrek omgekomen zijn, en zells moeders hare kinderen te koop
bieden van de éene, dat de regeering f450,000.heeft uitgege
ven ten behoeve der noodlijdenden in Demak van de andere, dat
bij de gunstigste berekening nog niet de helft ten hunnen behoeve
is besteed, dewijl onder weg zoovéél te betalen was. Wat moet
men nu gelooven De gouvernementsbcrichten Of de particu
liere berichten? Wij beschuldigen niemand, wij gelooven, dat al
len de waarheid liefhebben en slechts bij gebrek aan vertrouwde
berichten dwalen? Maar wie dwaalt? Wij kunnen het niet be
slissen, en noemen dat minstens zeer treurig.
Zóo ook hier. Daarom willen wij geene uitspraak doen tusschen
de regeering en de beschouwingen van particulieren, al zijn het
ook leden der Tweedo Kamer. Toch hellen wij tot de eerste over.
Wat zouden wij toch van eep Regeering te denken hebben, die,
na den laatsten Ue/i-tocht, zich met illusiün wilde vleien aan
gaande het groote gewicht, dat een oorlog met Atchin heeft, en
haar oogen zou sluiten voor hetgeen gebrekkigs is in de Indische
krijgsmacht 1 De verantwoordelijkheid van zulk een verblinding
zou zóo vreeselijk groot zijn, dat wij cr niet zonder huivering aan
kunnen denken.
We gaan dus vechten op Sumatra. Welnuals het niet anders
kan, dan zij het zooMoge dan de toekomst bewijzen, dat onze
Rcgeering de zaken goed heeft ingezien Vrede boven alles Maar
toch liever vechtendan de eer des vaderlands in de waagschaal
te stellen.