HELDERSCHE
COURANT.
Jtieums-- en
<flÖöertentie--6faÖ.
27 September.
Jtè 1289.
Dertiende Jaargang.
1873.
Zwijgen-Spreken.
NIEUWSTIJDINGEN.
Verschijnt. DINSDAG- en VRIJ DAG-A VOND.
Abonnementsprijs voor 3 maanden f 0.50
Franco per post w 0.65
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en
Postdirecteuren. Brieven franco.
De prijs der Advebtentien van 1—4 regels is 60
Centen; voor eiken regel meer 15 Centen.
Voor des Dinsdags en Vrijdags middags 12 uur gelieve
men de Advertentiën intezendën.
Ingezonden stukken minstens een dag vroeger.
Uitgever S. GILTJES.
In ons vorig artikel hebben wij beweerd, dat men in de spreuk
nleert h'ooren, zién en zwijgen" het laatste woord met het zelfde,
zoo niet met veel meer recht, door spreken mag vervangen. In
het dagelij ksche leven kunnen wij ons ieder oogenblik overtuigen,
dat een aantal menschen [niet hebben geleerd te spreken, zooals
het behoort, op zijn tijd, verstaanbaar en ten nutte van de maat
schappij. Wij willen echter het politiek terrein nu nog niet ver
laten: onze volksvertegenwoordigers en de pers geven ons daarvan
zóo verrassende staaltjes, dat het minstens onderhoudend is die
op te merken, zonder nog van het nut te spreken, dat het ons
kan opleveren.
Is het niet vreemd, dat het verschil tusschen spreken en praten
(alias: babbelen), nog altijd voor velen niet schijnt te bestaan?
Maar is het niet méér dan vreemd, is het niet bedroevend, dat
men iets dergelijks, ook soms in-onze Tweede Kamer opmerkt? Het
is toch verre van zeldzaam,, dat wij breedvoerige vertoogen en
redevoeringen lezen, waarvan de eigenlijke inhoud en strekking
met zeer weinig woorden zou kunnen teruggegeven worden, waar
door niet alleen tijdverlies veroorzaakt wordt, maar, wat erger is,
verveling, die de belangstelling voor de te behandelen zaak lichte
lijk benadeelt, en soms heel verkeerde dingen doet zeggen. Zóo iets
kwam bij ons op, toen wij bij de behandeling van het adres van
antwoord op de Troonrede in da Twocdo liomor -uitvoerige
interpellatie van den heer Nierstrasz lazen over den afloop der
ministerieele crisis. De heer N. vertoonde zich wederom, ouder
gewoonte, als een opposant quand mémej doch als wij ons niet ver
gissen, heeft zijne praatmime hem thans een leelijken trek gespeeld,
want zij heeft hem- dingen doen. zeggen, die wij niet van een lid
der Tweede Kamer, en allerminst van een gewezen officier hadden
verwacht.
In het antwoord van den minister de Vries op een dergelijke
interpellatie in de Eerste Kamer, deelde hij mede een kabinetschrijven
des Konings, vermeldendedat er bij herhaling ernstige pogingen
zijn aangewend, om tot een nieuwe kabinetsformatie te geraken,
doch dat men daarin niet geslaagd was. Die mededeelihg maakt,
volgens den heer N., dat schrijven tot een onderwerp van publieke
discussie en critiek. Is die conclusie juist?
De heer de Fries heeft open en rond de geheele toedracht der
zaak ^medegedeeld, en konde daarbij onmogelijk van 's Konings ka
binetschrijven zwijgen, zonder iets twijfelachtigs over te laten,
waarvan de heer N. zonder twijfel gretig gebruik zou hebben ge
maakt, om het aanblijvende kabinet op nieuw lastig te vallen. Nu
de minister niets heeft achtergehouden, zelfs' niet het schrijven des
Konings, nu moet dit het ontgelden en tot onderwerp van critiek
worden gemaakt., Het doet ons denken aan het spreekwoord quand
on veut battre un chienon dit quHl a la rage.
Wij weten zeer wel, dat over de wettigheid van zulk een han
delwijze verschil van.gevoelen bestaat: maar waar het-eene zaak
betreft als de onderhavige zal ze wel door weinigen fair worden
genoemd. De heer N. geeft in weinig bedekte termen te kennen,
dat hij. aan de waarheid van 's Konings schrijven twijfelt. »De
woorden herhaaldelijk en ernstig", zegt hij, »zijn voor subjectieve
opvatting vatbaar. Hij kent slechts twee pogingen, waarvan de
eerste, door het bedanken van den heer Van Reenen, terstond ver
viel; de tweede was de opdracht aan den heer van Lynden." Na
verder te hebben uitgeweid over de benoeming van den heer Van
Rees en den beperkten tijd, aan den heer Van Lynden gelaten,
vraagt hij met ronde woorden: »Kan men zulk een opdracht
ernstig noemen Eèn en ander zou men aldus kunnen formulee
ren: »In-een kabinetschrijven des Konings wordt wel gezegd, dat
herhaalde yen ernstige pogingen zijn aangewend, om een nieuw kabi
net te formeeren, maar ik Nierstraszgeloof het niet. De op
positie was niet onmachtig een ministerie samen te stellen, en
blijft dus gerechtigd staatkundige oppositie te blijven voeren."
Zouden wij ook-tusschen de regels mogen lezen: Waarom heeft
men het niet aan mij opgedragen?" Nu daarvoor hopen wij be
waard te blijven.
Wat-zegt gij', lezers, van een-gepensioneerd officier, thans volks
vertegenwoordiger, die in zulke bewoordingen critiek uitoefent over
eenschrijven van den Koning, op een tijd als heden, dat de eens
gezindheid op staatkundig gebied zóóverre te zoeken is, terwijl er
wellicht meer behoefte aan bestaat dan ooit te voren? Het
Journal-de Pam schreef vroeger over Nederland »Zeer te betreu
ren is het, gebrek aan énergie in de Tweede Kamer en den ge-
heelenrpolitieken toestand, die in een leven bij den dag bestaat."
Wanneer nu zulke interpellatiën in de bladen worden gelezen, als
die van den heer N.dan zal liet oordeel in het buitenland spoe
dig nog vrij wat minder gunstig zijn.
De heer Godéfrüi maakte zeer terécht de opmerking, dat zulk
een taal den volksvertegenwoordiger niet voegde. Wij weten niet,
of de voorzitter het recht had, den heer N. tot de orde te roepen
Wanneer de waarheidsliefde van den Koning wordt betwijfeld
wanneer, in weerwil van diens betuiging, openlijk de vooronder
stelling wordt uitgesproken, dat liet Hem geen ernst was met de
opdracht eener zoo belangrijke zaak als eene kabinetsformatie,
zoodat .deze zoo nagenoeg als een comediespel wordt gekwalifi
ceerd dan komt het ons voor, dat het niet buiten den taak van
den voorzitter ligt, zulk een spreker tot de orde te roepen. Wij
willen dat echter niet beslissen, doch betreuren in ieder geval, dat
een volksvertegenwoordiger zich ongestraft door zijne praat manie
zóo verre kan laten vervoeren, dat hij zelfs den eerbied jegens den
Koning geheel uit het oog verliest.
Wij zouden zeer terecht de tegenwerping mogen verwachten,
dat de interpellatie van den heer N. eerder bewijst, dat liij had
moeten leeren zwijgendan spreken. Ongetwijfeld zou het vader-
land er niets bij verloren hebben, indien hij gezwegen haddémaar
toch ligt het nadeel minder in het spreken zelf, dan in het on
gepaste spreken. De interpellatie zelve kon evenmin in de Tweede,
als in de Eerste Kamer schaden; doch de wijze, waarop de heer -
N. ze tot stand bracht, getuigt ten volle, dat hem voorzeker geer
woordenrijkheid kan'worden ontzegd, evënmin als de gave van'
praten; in het spreken echter mag hij nog wel eenige lessen nemen/
lA éen opzicht zouden wij bijna zeggen den heer N. toch daiï
v 1 -^3 u;j Unixit er openlijk voor uit: dat hij "Voor
nemens is oppositie te blijven --p-m
net. Nu, dat was natuurlijk te wachten. Zoo lang do heq- N.
niet zelf minister is, gelooven' wij niet, dat het hem mogelijk' zou
zijn, dat na te laten. Maar juist de grove "wijze, waarop hij zijne
taak aanvaardt, kan niet anders dan zijne mede-opposanten van
hem vervreemden. Oppositie kan hoogst nuttig zijn, maar niet
de oppositie quand me'me, die zich de heer N. ten doel stelt. Ieder
fatsoenlijk man moet deze afkeuren wij kunnen van de volksver
tegenwoordigers ook niet anders verwachten:
De heer N. is officier, geweest. Wij weten niet, hoe lang dat
geleden is, doch stellig heeft hij dat nog niet vergeten, evenmin
als de zoogenaamde wetten van eerdié'bij iéder corps worden ge
ëerbiedigd.
Wellicht was-zijne waarheidsliefde zóo. zeer boven iedere ver
denking verheven, dat elke twijfel, onmogelijk was. Bij 's Konings
kabinetschrijven schijnt dit niet het geval te zijn geweest.
Mënschèn, die veel praten hebben doorgahns een levendige ver
beeldingskracht wij verzoeken dus den heer N. zich het geval
vóór te stellen, dat,- toen hij nog in werkelijke dienst,was, een
zijner collega's, (wij zullen niet van inferieuren of superieuren spre
ken) openlijk betuigdezijne woorden of verzekeringen in twijfèl
te trekken, met andere woorden, hem voor een leugenaar te houden
Dan vragen wijWat zoudt gij gedaan hebben,
Wij erkennen, dat de omstandigheden en de verhoudingen ge
heel anders zijn; maar of zij inliet voordeel van den heer N. zijn,
is een andere vraag. Wij laten intusschen de beslissing aan onze
lezers over. De zaak is wat al te kiesch, om er nog meer over
uiti te weiden.
Toch zijn wij nieuwsgierig wat de pers van deze zaak zal zeg
gen. Zal zij bewijzen, beter te hebben leeren spreken dan de heer
Nierstrasz?
Helder, Nieuwediep, Willemsoord, enz. 26 September 1873.
Heden namiddag arriveerde alhier per extra-trein een
detachement kolonialen, sterk-.300 man, waaronder 18 on
derofficieren, onder kommando van den kolonel Diemont.
Genoemd detachement ging dadelijk over aan boord van het
stoomschip Koning der Nederlanden, waarmede het morgen
naar Indië zal vertrekken.
Mèt het stoomschip Celebes, kapt. Bakker, dat den
1 Ocfc. van hier naar Java vertrektzullen naar Indië ge
zonden worden een detachement troepen en twee van de zes
officieren van gezondheid, die op de jongste voorwaarden voor
twee jaren van hier bij hét leger in Indië gedetacheerd zijn.
Men schrijft uit Antwerpen, 24 Sept.
Naar men verneemt, zal het stoomschip Tromp naar La Seyne
worden gesleept om te repareeren.