HELDERSCHE COURANT VOORHEEN GENAAMD 'T VLIEGEND BLAADJE Nieuwsblad voor Helder, Koegras, Texel, Wieringen en Anna Paulowna No. 4334 DONDERDAG 9 JULI 1914 42e JAARGANG Abonnement per 3 mnd. 65 cL, franco per post 90 ct., Buitenland f 1.90 Zondagsblad 37£ 45 „0.75 Modeblad 65 75 1.00 Voor het Buitenland bij vooruitbetaling - Losse nummers der Courant 2 ct. Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagmiddag UITGEVER: C. DE BOER Jr. - HELDER Bureau: Koningstraat 29 - Interc. Telefoon 50 Advertentiën van 1 tot 4 regels (bij vooruitbet.} 30 cent Elke regel meer 6 ct Ingezonden mededeelingen van 1 tot 4 regels 75 cent Elke regel meer 15 cent Advertentiën op bepaald aangewezen plaatsen worden 25°/o hooger berekend. Groote letters en cliché's naar plaatsruimte. - Bewijs-exemplaar 2J cent Hel eerstvolgend nummer van ons blad verschijnt Zaterdagmiddag. BINNENLAND. Da staking ta Zaandam. Men meldt uit Zaandam d.d. 6 Juli aan „de Tel.": Na het gebeurde van Zaterdagavond zijn er gisteren en vandaag bij het geleiden der werkwilligen naar huis geen ongeregeldheden voorgevallen. Hedenavond was er van volgen zelfs geen sprake. Dit is echter te verklaren uit het feit, dat, behalve de werkwilligen bij de firma P. Schipper Gzn., die Zaterdag het werk hadden hervat, doch na het gebeurde van Zaterdag, gisteren niet weer durfden te beginnen, heden nog drie werkwilligen zijn thuisgebleven. En juist deze 5 werkwilligen werden 't liardnekkigst vervolgd. Bij do firma P. de Lange Cz. en ook bij de firma G. Kamphuys en Zonen heeft een arbeider .echter het werk hervat. Anti-Servische demonstratie te Amsterdam. To Amsterdam is in den nacht van Dinsdag op Woensdag het wapenbord van het Servische consulaat aan den Binnenkant afgerukt en een met bloed gedrenkte vlag ervoor in de plaats gehangen. Het „Handelsblad" meldt hierom trent het volgende: Toen- men ontdekte, dat het schild verdwenen was en aan den vlagge- stok een groote, in bloed gedrenkte lap hing, die in tweeön was gescheurd, rezen vermoedens, dat de daad een demonstratief karakter droeg en dat Oostenrijksche matrozen van het hier in de haven liggende toeristen-schip „Thalia" aan deze demonstratio mis schien niet geheel vreemd zouden zijn. In verband met deze vermoedens, is vanwege de politie een onderzoek ingesteld op de „Thalia" en zal ook de politiepost voor hot consulaat blij ven staan tot het schip is vertrok ken, hetgeen Zaterdag a.s. zal plaats hebbon. Een verslaggever heeft een bezoek gebracht aan boord van dit schip en schrijft hieromtrent: „Der Herr Kommandant" kon ons niet meer ontvangen de tijd daar voor was verstreken. Maar de le officier en een andere scheepsofficier stonden ons te woord, de een in het Duitsch, de ander in een verbastering van'Sloveenscli of Tsechisch, bijkans even onverstaanbaar als de taal der matrozen. Ze- vertelden ons, dat een „polizie- beambte" aan boord was geweest en met den commandant een lang durig onderhoud had gehad. De ge zagvoerder had de leden der beman ning, die ook in den bewusten nacht aan land waren geweest om te passagieren, man voor man onder vraagd, doch allen hadden verklaard, u iets van de zaak af te weten „Cbeite (heute) woren wer uf unser Konsuloat; vorher wor d'r Pollizei- man hier und w e n n wer wot wissen, aoagen wer doch nix davon"... Een spottende lach verscheen op het gebruinde gelaat van beide of ficieren, die nog in het dialect van hun moedertaal eenige volzinnen wisselden, waarop een algemeen ge lach daverde door het tusschendek... Ingezonden Mededeeling. DE MAN WIEN HET GELUK DIENT. Wanneer gij een man ziet van wien men zegt: „O! hem dient het geluk buitengewoon, alles loopt hem mee!" zie dien man dan wel aan. Men kan er veel op verwedden dat die man geen sukkelaar, geen zwakke ling, geen gebrekkige is. Integendeel vertoont hij alle uitwerfdige teekenen van een volmaakte gezondheid met bovendien een soort van opgewekt heid die behaagt en aantrekt. H(j bezit wat men noemt de „levens kracht". Dezelfde opmerking kan ook bij de vrouw gemaakt worden. Van som mige vrouwen gaat een soort van eigenaardige bekoring uit, die maakt dat iedereen door haar wordt aange trokken. Die bekoring is een uiting van de levenskracht. Die levenskracht komt voort uit een volkomen even wicht der gezondheid, die maakt dat alle organen en alle levensverrich tingen een buitengewone kracht kun nen ontwikkelen. Dien gezondheidstoestand, dien toe stand van volkomen evenwicht ver zekeren de PinkPillen aan hetlichaam. De Pink Pillen, toch, geven bloed met iedere pil en hebben bovendien een versterkende werking op de zenuwen. Door rijk en zuiver bloed te geven, zetten zij de werking van alle organen en van alle levensverrichtingen aan. De Pink Pillen zijn verkrijgbaar li fl.75 per doos, en f9.— per zes doozen bij het Hoofddepöt der Pink Pillen, Dacostakade 15, Amsterdam voor Helder en Omstreken bij H. DE BIE Biersteker, Keizerstraat 93 en H. W. ZEGEL, Kanaalweg 63 te Schagen bij J. ROTGANSte den Burg (Texel) bij T. BUIS en verder bij verschillende Apothekers en goede Drogisten. Het gebeurde te Arnhem. Zooals men zich zal herinneren, hadden in den nacht van 9 op 10 Mei in de Hommelstraat te Arnhem botsingen plaats tusschen de politie en huiswaarts keereride burgers, waarbij een der jongelieden door den inspecteur van politie van der Meulen doodgeschoten en een ander gewond werd. Volgens de beweringen van den inspecteur is tot tweemaal toe de revolver van zelf afgegaan. Oog getuigen daarentegen beweren gezien te hebben, dat inspecteur Van der Meulen zijn slachtoffer achtervolgde en op hem mikte. Door de sociaaldemocratische raads fractie te Arnhem en ook door vrije socialisten zijn naar aanleiding van het gebeurde protestmeetings belegd. Na een langdurige gerechtelijke in structie, is de zaak thans voor de openbare terechtzitting te Arnhem behandeld. Bekl. Van der Meulen staat terecht wegens het verwonden van Antonius Josephus van der Post en 2e wegens het doodschieten van diens broeder Albertus Josephus van der Post. Er was voor deze terechtzitting eeno groote belangstelling, zoodat dc publieke tribune aanstonds volliep. Vooraf werd een andere zaak, met deze verband houdende, berecht, n.1. de zaak tegen J. V. Gerretsen, die zich schuldig maakte aan verzet tegen den inspecteur en den agent Boswinkel. Voor dezen bekl. werd één maand geëischt, voor J. A. L. Lohuis, die opruiende woorden heeft gebezigd, veertien dagen. Daarna werd met de zaak tegen inspecteur van der Meulen begonnen. Bekl. ontkent zyn schuld aau hel gebeurde en geeft een overzicht van de feiten. De inspecteur dacht, toen de rumoermakers den Ouden Klaren- dalschen Weg insloegen, aan het geval van den agent Huismans, die ook in een donker straatje is gelokt en daar zwaar mishandeld. Hij bleef daarom op eenigen afstand van den Klarendalschen Weg. Toon hij Ger- ressen aanpakte, verzette deze zich later bemerkte hij dat Boswinkel Gerressen aan de andere zijde vast hield. Het verzet nam in hevigheid toe. De inspecteur werd in den nek geslagen, en om zijn leven te ver dedigen, sloeg do inspecteur met zyn gummistok den persoon,-die hem een slag in den nek gaf en die opnieuw op hem aanviel. Boswinkel had Ger ressen toen nog vast, maar later ver dween Gerressen tusschen de opdrin gende menschen. Dirk van der Post zag de inspecteur toen in gebogen houding tegenover Boswinkel staan. Hij meende dat deze man Boswin kels cape vasthield. Diik van dei- Post is de inspecteür achterna gegaan. Op den hoek van de Spoorwegstraat greep bekl. Van der Post. De president stelt nu verschillende vragen aan bekl., om te weten te komen waarom hij zijn revolver trok, en of hij zich niet voldoende verde digen kon met zijn gummistok. Bekl. zegt: ik stond een oogenblik alleen en ondervond, dat men om mijn stok niets gaf, daarom wierp ik dien weg en trok mijn revolver. Het schot ging onwillekeurig af. De pal scheen op onveilig te staan, zonder dat bekl. dit wist en daardoor is ophetonver- wachst het schot afgegaan. Het tweede schot moet, volgens bekl., afgegaan zijn door de klappen die hij van de menschen ontving, toen hij Van der Post vasthield. Hoe- kon, vroeg de president, voor de tweede maal het schot afgaan? Waart ge dan niet voorzichtiger ge worden Bekl. antwoordt, dat hij op zijn armgeslagen werd en meende, dat het publiek zelf 'thans wel voorzichtiger zou zijn geworden. Ook dit schot is onwillekeurig afgegaan. Dat is toch onwaarschijnlijk, zegt de president, dat het voor den tweeden keer ook weer vanzelf af ging. Bekl. houdt vol, dat dit tengevolge van een slag geschiedde, dien hij op den arm kreeg. Mr. Van der Dussen, een der rech ters, acht dit niet aannemelijk, mr. Van Tienhoven, een andere rechter, acht het onverantwoordelijk den rovolver in de richting zooals bekl. deed te houden. Het was hoogst gevaarlijk zoo met den rovolver te handelen, het ging hier toch leven om leven. Het gaat niet op, zegt bekl., dat de politie wegloopt. Mr. Van Harencarspel, subst.-officier van justitie, wijst er bekl. op, dat hij zich niet vergewiste of de pal op onveilig stond, maar bekl. antwoordde, dat daarvoor geen tijd was. En als hij op onveilig had gestaan zou ik hem zoo gelaten hebben met het oog op het gevaar. Uit de rapporten der deskundigen blijkt, dat de gedoode door een op korten afstand gelost schot is ge troffen, dat doodelijk was, en dat hij onder den invloed van sterkeu drank verkeerde, terwijl een ander deskun dige verklaart, dat bij dezen revolver de pal gemakkelijker van veilig op onveilig was te brengen dan overigens het geval is, zoodat de pal in den zak verschoven kan zijn. Antonius Josephus, een der drie gebroeders, als getuige gehoord, ver klaart, dat de inspecteur zich om keerde, richtte en schoot. Hij had slechts een paar glaasjes brandewijn gedronken. Een der getuigen verklaart den indruk te hebben gekregen, dat de inspecteur opzettelijk schoot. Ver schillende anderen hebben allen drie schoten gehoord, waarvan het eerste met los kruit scheen te zijn gelost. Tal van getuigen verklaren, dat de inspecteur iemand achtervolgde en op dezen, toen hij hem bijna had in gehaald een schot loste. Als getuige a décharge wordt ge hoord de commissaris van politic te Arnhem. Deze deelt o.a. mede, dat de inspecteurs zelf verantwoordelijk zijn voor het gebruik van rovolver of gummistok. Bij verzet door rukken en trekken is de gummistok vol doende. Wanneer de inspecteur bij een verzet van alle kanten bespron gen wordt, aldus verklaart deze getuige, is gebruik van den revolver verdedigbaar. Bekl. maakte dan ook terecht van zijn wapen gebruik, staat zeer gunstig bij den commissaris bekend en is slechts eenmaal gestraft. De substituut-officier van justitie wees in zijn requisitoir op de ont roering, die het geval allerwegen heeft gewekt. Daarna een overzicht gevende over het gebeurde, meende hij, dat niet de indruk is gewekt, dat opzettelijk geschoten werd. Wel is er schuld, daar voor iemand, die de zaak nuchter beschouwt, het oogenblik om van vuurwapenen ge bruik te maken, niet gekomen was. Intusschen moet men rekening hou den met de positie van inspecteur, die kalm en waardig heeft te blijven. Men kan hem vergeven, dat hij zyn browning trok, maar hij heeft ver zuimd nategaan hoe do veiligheids pal stond. Het was roekeloos aldus, met het wapen voor zich uit, dooi de menigte te gaan, terwijl het elk oogenblik kon afgaan. Zelfs na den eersten keer gaf bekl. zich niet de moeite den pal op veilig te zetten. Z.Ed.Achtb. eischt G maanden ge vangenisstraf wegens het veroorzaken van dood door schuld. De verdediger, mr. I. Everts B.H.zn., wees er op, dat hier geen opzet is geweest. Trouwens, daarvan wordt in het requisitoir ook niet gesproken. Hij tracht verder aan te toonen, dat een veroordeelend vonnis niet moge lijk is, omdat hij, wien schuld ten laste gelegd wordt, iets verkeerds moet doen en daarvan geen sprake was en op alle punten de daad van den inspecteur te verdedigen en te ontzenuwen. Hy wijst er op, dat de drie gebroeders Van der Post dronken waren, en dat de schoten zoo kort na elkander zijn afgegaan, dat er geen tijd was, nategaan of de pal op veilig stond, dat hij in een moeilijke positie verkeerde, en dat hem geen verwijt treffen kan, enz. Uitspraak over 14 dagen. BUITENLAND. Naar het groote proces. De correspondent van de „Nieuwe Rotterdamsche Courant" te Parijs schrijft hierover o.a. het volgende Het is moeilijk u een denkbeeld te geven van de felle hartstocht, de diepe beroering, die hier de gemoede ren in beweging brengt over het op handen zijnd proces van mevrouw Caillaux. Er heerscht een veront rustende atmosfeer van spanning, haat en troebele politieke passie, die de kiemen in zich heeft van een ver scheurende verdeeldheid en op som mige oogenblikken herinnert aan de Dreyfus-zaak, waarvan ze tenslotte nog een verre, indirecte nasleep is. Nog zestien dagen slechts. Maan dag den 20sten Juli aanstaande zal naar alle waarschijnlijkheid mevrouw Caillaux voor de jury verschijnen. Men heeft echter reeds eenigen tyd geleden vernomen, dat het niet de bedoeling van de beschuldigde en haar raadslieden was om beroep in cassatie te doen, hetgeen niet veel anders zou zijn dan een middel om eenige maanden uitstel te krijgen. Dit uitstel kan thans ook inder daad geen enkel belang hebben voor de heer en mevrouw Caillaux. Men moet deze beiden wel telkens te zamen beschouwen in deze zaak, daar de ontketende woede en harts tocht over het hoofd van de vrouw bovenal tegen den man gericht is. Dat de campagne tegen een moge lijke vrijspraak zoo heftig, wild en boosaardig fel gevoerd wordt, is niet te verklaren uit de zeer bijzondere verontwaardiging over het feit, dat een vrouw in een hetzij echt, hetzij onecht „buiten zichzelf raken", in oprechte of wei-overdachte „opge wondenheid" een directeur van een krant doodschoot, die haar er^ tiaar man het leven schrikkelijk zuur maakte door zyn geschrijf. Het ligt niet aan een plotselingen gloeienden eerbied en liefde voor de journali stiek, die maakt, dat men van mee- ning is dat de moordenares van den hoofdredacteur van de „Figaro" een zooveel schrikkelijker gruweldaad be dreven heeft dan tal van andere „buiten zichzelf geraakte" moorde naressen der laatste jaren, die haar kogels op anderen dan journalisten afschoten en die vrijgesproken zijn, zonder dat men er zich om bekom merde. Maar het komt omdat men gevoelt, dat in geval van vrijspraak of zelfs in geval de jury behalve den voorbedachten raad ook uitscha kelt het opzet om te dooden en aldus aan het hof de gelegenheid biedt om in plaats van dwangarbeid een kleine gevangenisstraf op te leggen en zelfs de onmiddellijke voorwaardelijke in- vryheidsstelling volgens de wet Béren- ger toe to passen, dat dan de heer Caillaux, de politicus Caillaux zich de handen weer vrij zal voelen, in zyn partij weer openlyk op den voor grond zal kunnen treden, weer met de hem eigene felle ambitie zijn actieve politieke rol zal willen spelen. Een hervatten van zijn „politieke rol", bedenk wel, wat dat wil zeggen in de huidige Fransche politieke zeden. Bedenk dat we hier jury-recht spraak hebben. Twaalf willekeurige door het lot aangewezen burgers uit hun* taak gerukt, zullen op alle wijzen bewerkt moeten worden. Een schrik kelijke stormloop zal op hen uitge voerd worden en dan, terwijl beroeps- rechters voor de eenvoudigste zaak, na afloop der debatten nog minstens acht dagen tyd voor overpeinzing hebbon, zullen deze ongeschoolde eendagsrechters onmiddellijk in een zaal opgesloten worden, hoe laat in den nacht het ook is, hoe uitgeput ze ook mogen zyn, en onmiddellijk zullen ze moeten beraadslagen en uitspraak doen Mag zoo iets eigenlijk nog recht spraak heeten, deze wilde, woeste, troebele strijd? -RechtbankteAlkmaar. Zitting van Dinsdag 7 Juli. De arrondissements-rechtbank te Alkmaar veroordeelde Anna K., te Amsterdam, gescheiden echtgenoote van den sergeant-machinedrijver J. H. S. .wegens het gebruik van scheld woorden tegen haar vroegeren man tot f 15.boete, subs. 10 dagen hechtenis. De werkman C. H., die in den nacht van 1 op 2 Juni G. Make laar had mishandeld, werd veroor deeld ingevolge den eisch tot 1 maand gevangenisstraf. KERMIS. door norma. Wel twintig keer had ze aan de deur gestaan - nog geen Hein. Waar bleef de kerel toch Nou had ie haar toch zoo vast beloofd, gauw terug te komen, eventjes maar een kijkie nemen op den dijk. 't Was waar, buurman Weidman had hem daar in 't hokkie gezien, maar dat was al uren geleden. Waar zat ie toch? Moest er eigenlijk al lang onder liggen, morgenochtend om een uur of drie vaarden ze al uit. 't Was stil, nog stiller dan ge woonlijk in de Heldersche achter buurt. Alles sliep, of was er nog op uit. Eventjes soms bracht een wind golf uit 't noord-oosten zwak gejoel of orgelklanken tot haar over, zelfs meende Griet iets van oliebollengeul' in den neus tc krijgen. Oliebollen ze zou er ook wel eens wat lusten en de kleine jongens - nog geen sikkepitje van de kermis hadden ze geproefd en 't was al Donderdag avond. En als er niet wat bijzonders gebeurde, zouden ze wel niks krijgen ook, want wat kon je doen vau een losse, armzalige visschersverdienste en dat met vijf kleine kinderenDe buren snapten nog niet, hoe Griet het hem klaarspeelde altijd prompt haar vijf-en-twintig stuivers iedere week voor den huisbaas en in de winkeltjes niet al te veel schuld. Dat die Hein nou ook zoo stom kon wezen den heelen winter vaste verdienste en dat zegt ie dan maar dadelijk in 't vroege voorjaar zoo maar pp voor' dat losse visschers- bestaan. En als 't nou nog watroee- geloopen was van 't jaar, verdiensten van 50 gulden in de week, maar zoo'n tegenslag, eerst met de haring en nou, wat vingen ze heelemaal? Had ie in vijf dagen net twee-en dertig stuivers verdiend. Eet daal der cs van met z'n zessen, want 't kleintje telde natuurlijk niet mee nog. Als de kinderen nou er es niet wat eten van Aal kregen nou hadden ze gelukkig 's middags der buikie vol. Lustte zij het ook maar, dat eten van boord 't was toch goed, best eten, maar 't was gek, ze rilde der kompleet van. Dat een arm mensch als zij nou nog vies moest wezen; liever een half pondje meel voor der zelf kocht en wat troet kookte dat gaf tenminste zog. Och, dat lieve, kleine wurm van der wat zag ze der uit de laatste dagen en dan zei zoo'n dokter, ais ze hem er bij haalde„En wat drink j ij vrouwtje „Ik, dokter, thee, altijd maar thee, dat is 't goedkoopste, een koppie koffie kan der niet van overschieten". „Mensch, schei toch gauw uit met je thee, - mag je niet drinken, be derft je zog van" - en dan gaat ie weg. Makkelijk praten, zorgt hij soms voor een paar maatjes melk per dag Binnen kreunde er eentje Griet vloog er heen, 't was 't kleine, zieke stumpertje, zeker weer pijn in der ingewandjes, en moedertje schom melde sussend de oude, matten wieg zachtjes heen en weer en dekte 't kleintje wat steviger toe met den verkleurden baaien rok dan stond ze weer aan de deur, het jonge, al kromgetrokken, magere lichaam steun zoekend tegen den deurpost. Jezus, als ie maar weer niet met dien smerigen zuiperd van een Koen mee was, die groeide der altijd in, als ie hem verleiden kon als dat ge beurde, was der ellende niet te over zien bleef er geen cent over, dronk ie op den pof. Ze hield het niet uit zou maai' eventjes bij tante Neel vragen, of die op wou passen, ze moest haring of kuit hebben. Want als het zoo was - ze zou hem zoeken net zoo lang ze hem vond en mee moest ie. Gelukkig, tante Neel was nog op, had Koen Dekker 's middags al aan geschoten gezien vreesde ook het hare. „Gaan maar gerust, stakker, en haast je maar niet, ik ken wel een uurtje slaap missen, hoor, wacht, 'k neem me breikous mee." Op der versleten pantoffels, gauw met de hand het haar wat gladge streken, haar knappe, zwarte schort over der oude plunje, zoo ging Griet de lichte stad tegemoet. Ze kende de kroegen van hun volkje wel zoo'n beetje, eerst maar naar 't Westpleiu en was die daar niet, dan de Laan op daar in de zijstraten slijterijen genoeg. Zoo slofte ze voort, in eens verschrikt uitwijkend voor een troepje vroolijke soldaten, die een grapje met 't vrouwtje wilden hebben. Vaders en moeders met slaperige en over hun slaap henen kinderen, 't was immers Donderdagavond, de uitgaansavond, hossende en schreeu wende jongens en meiden, verkleede matrozen in hun allerfideelste stem ming schor geschreeuw van spullebazen, om 't luidst hun fraais aanprijzend, lawaai van orgels door elkaar, 't gehoempa van een kunsten makersspul, de bel van den draai molen eer Griet 't goed wist, was ze midden in de volte. Van uit de herberg klonk geschreeuw en gelach, walmde door de open deur een be nauwde rook- en dranklucht. Griet loerde en loerde, kou door de volte daarbinnen niets ontdekken. Dan liep ze om den hoek, tuurde onder de neergelaten gordijnen door - nee hoor, hier geen Hein. H>, wat kon je hier de oliebollenlucht goed ruiken, als nou Hein der es rustig thuis zat en ze voor het geld, wat ie op één zoo'n avond verzoop, er es oliebollen kochten, wat zouden ze allemaal smullen en dan een bakkie koffie der bij. Op de stille Laan liepen voor haar uit twee oude juffrouwen, zich danig te goed doend aan lekkers uit zakjes. „Wat zou 't wezen?" dacht Griet, die ze voorbij schoof. „Gossiemijne, taretjes, die eene had net een room horentje te pakken". Het water liep 't arme wijfje in den mond, hè, mensch, wat zou ze ook graag er iets lekkers lusten. Je werd ten langenlesto zoo flauw als een hond een kind aan de borst en geen uteu in je Hjf, de laatste dagen schoot er ook al eens geen visschie voor je eigen over. Kroeg nommer twee geen Hein in de derdenou meende ze duidelijk zijn halfdronken stem te hooren lollen ze deed de deur zacht een streepje wijder open „Kijk, daar hei je waarachtig Griet van Heinschreeuwde een verbaas de mannestem. „Kom je je slam pamper zoeken, moeder? Is hier wel geweest, ook juffrouw al lang der vandoor, met Koentje. Toe, gaan nou niet dadelijk weg, een glaasie bier met suiker, allo, meid, 't is goed voor je mager karkas Het laatste gezegde drong al uit de verte tot Griet door, zoo holde ze weg, de donkere straat uit. „Stel je voor, dat die gekke Kees, hij was er in staat toe, haar binnen baalde en tracteeren ging - voor geen geld,! O, wacht, daar op 't hoekie had je nog een slijterij misschien En Griet zocht en zocht 't werd half elf elf uur - nog scharrelde ze der vierkantje rónd - eindelijk weer in do wereld van klatergoud en schijnvreugde. Weer tuurde zo onder de gordijnen langs nog niets. Even lichtte het in haar: „als hij eens thuis was!" maar dadelijk angstigde het weer: „ja, thuis, maar hoe? Als ie dronken was, leek 't wel een beest en tante Neel, daar had ie een broertje aan dood" ze móést naar huis, gauw, die kleine stumperd mocht er es wakker worden en Klaasie hoestte 's nachts altijd zoo bar, al 't heele jaar, als die zijn hoestbui kreeg! Haastig gleed tenger, klein vrouwtje door de golvende menscheumassa. Goddank, nu werd 't leeger, kon ze er nog beter den stap opzetten voort naar huis. O, wat een pijn in der zij, hè, ze kón bijna niet meer loopen en een flauwe smaak, dat ze in der mond had! Voort naar huis. Het duistere leven der Schuitbewoners. Door P. N. v. R. Het 'duistere leven dat, wat iemand nooit observeert als ze voor bij gaan en een week lang in het Heldersche kanaal stil aan den kant liggen waarvan we alléén zien dat ze afwisseling en levendigheid brengen in ons stil grachtje, door allerlei in den wind wapperend wasch- goed, een bonte verscheidenheid van het eenvoudigste beddegoed af tot de intiemste kleedingstukkon toe en door de talrijke Kees- en andere hondjes, waarvan er minstens op elk schip een blaffend exemplaar voorhanden is. Die dat leven leiden, behooren ook tot onze maatschappij, al noemt, men hen: zwervers. Er zijn lieden, die zeggen, dat ze niets liever willen dan zóó, dat eigen schuld dus oor zaak is van 't bestaan dier wezens. Hoe dan ook, ze zijn er. Ze leven, ze bestaan en het helpt niet of we kuischelijk de oogen neerslaan of den wal schuwen waar ze hokken in de houten schuitjes, soms doodsch van kleur uu vaal van vervolooshéid. Ik weet niet of het helpt dat een ge leerde kop al eens een dik boek over deze lui heeft geschreven, waarin dan heel aardig over dit vrije volk werd geboomd. Maar wij verlangen alleen naar wat licht over het som bere, duistere leven, dat buiten u en mijn daagsche doen daar omgaat. Om wat licht! Want iu de nauwe roefjes van enkelen is het somber- duister. Die, waarover ik schrijven wil, huizen niet in een ruime kajuit met wanden van blank notenhout dat glimt als een spiegel, een keurig schippers-huisje met kleine heldere vensters en miniatuur neteldoeksche gordijntjes tegen een wit hekje waar in vazen met schelgekleurde bloemen zy zijn niet de eigenaars van de rijko spullen en groote kramen, die 's morgens, wanneer alles gesloten is, by het ontbijt warme kadetjes en malsch rookvleesch en een half zacht gekookt eitje en lekker-geurende koffie gebruiken en soms uit ge slepen kelken slurpen en fijne sigaren rooken. Die, waarover ik in de „Hel dersche Courant" wat schrijven wil, genieten een onbekommerd, zorge loos, gemakkelijk bestaan Geen kwestie van. Zij zijn als de weg- geworpenen die bij het morgen- grauwen over de wereldstad weg- gebezemd worden gelijk het. straat- vuil naar riolen. Zij zijn de mannen en vrouwen en meiden en jongens en kleine kinderen, die op gelapte wrakken naar alle kermissen dryven en daar vechten voor de allernood zakelijkste behoeften des levens. Zij zitten 's avonds in hun popperige zeil doeken kramen, waar een koper olie lampje een walmige sliert licht wegkla- tertin valschespiegelingenopbedriege- lijk zilver en goud. Zij suffen en geeuwen daar uit louter vervelend heid, in de stank van knetterende vuurtjes en de slierten van zoeten rookwalm, achter liooggetaste schalen vol vette bollen die byna niet ver minderen. Of ze houden de wacht onder hun zwarte huifklep bij een wit-glimmend gesmukt tafeltje voor koek met sierlettertjes en wat snoep goed. En zij verblijven 's nachts, als de breede, wild-woeste vreugde van de kermis langzaam verstorven en de helle pret van luid-vierende ker misklanten uitgeleefd is, in hun rattenholen op 't water, in de duistere kuilen, waar zo misschien eens half verstikt, blauw ais lood, afgehaald worden met een bakje, 't eerste en 't laatste. Van den kant naar 't Westplein zochten we de bevolking op die naar diep-omlaag de wyk genomen had. Het was onder een zelfgetimmerd kapje, een donker omsomberde rondte op het dek, met twee venstertjes in de wrakke wanden, rook-verbruind en vol kleine kiertjes. Je kon ze eerst niet zien in de stikkenswaas van damp uit een kacheltje dat pas aangemaakt was om er een pot rijst-in-water op te koken. Maar ten laatste stond je er als een vreemde tusschenin. De vader van het groote gezin steunde de armen op de knieën, liet de handen slap omlaag hangen en het hoofd in verslagenheid op de borst rusten. Zijn groote donkere vrouw, met stekend-zwarte koortsoogen, leunde over een wasch- tobbe, die stoomend het kamertje te bedampen stond en ze hoestte na en dan een hevige longenaanval uiteer ze verder ging met plassen en ploe teren. Haar wangen waren wegge trokken langs de jukbeenderen en kaken en de huid van het magere gelaat en van de dunne handen bleekte mat en grijswit. Kleine, echte zigeunerstypen, met een koperen gelaatskleur, sjofele kleeren hangend om de ledematen, kleurige dassen, los-gek noopt om den hals en koperen ringetjes in de ooren en aan de vingers, zaten als Turken op ge kruiste beenen, stil en met strakke spanning van wachten op het warme eten dat nu pruttelde en borrelde. Achter een afgeschoten schotje, dat van den vloer tot beneden het buk- lage zoldertje reikte, gaapte het voorhok van de schuit, 'n spelonk, onduidelijk en duister. Maar by scherper letten, zag je daar een kleine opening als 'n bres, oen gat van nog geen meter in 't vierkant. En toen vertelde de vader dat hfj daar 'n aparte slaapplaats had ge knutseld voor een ziek kind, ten doode uitgeput van zijn woeste hoestaan- vallen, zoodat het zelfs pijn deed om er naar te luisteren. Het was een heel nauw en smal en ruw getimmerd plankenkrot en door een laag rond raampje zag je in het troebele water buiten, waar veel kurken en veel houtjes en veel afgevallen bladeren en con paar kattenlijken rottend rond dreven en dan nog kon je door dat kijkgaatje zien de voeten van men schen die aan den overkant op straat voorbij gingen. Wat in dit sombere kippengangetje tot een onverzettelijk wee dramatiseerde, dat waren een paar verschrompelde kransjes van al lang verrimpelde groene blaadjes en de portretjes daarin met eigenge maakte lystjes van sigarenkistenhout. Over deze treurige herinneringen be gon de man wat te praten, nadat hij de holte had afgesloten om dampen rook buiten te houden. De een was in Leiden en de ander te Alkmaar op de kermis aan de tering gestorven. Twee zoons. De eerste was knecht in een draaimolen geweest, de tweede werkte aan een theater. Die begonnen aardig te verdienen toen ze stierven aan de gevreesde kwaal. Hij zelf was ook teringachtig en zijn vrouw had een zwakke borst en zwakke longen en gaf wel eens een pot vol bloed op. Z'n heele familie grootvader, groot moeder, vader, moeder, zusters en broers was door tering overleden. En nu zat-ie nog met twaalf kinderen, vijf jongens en zeven meisjes. Of die allemaal van zijn armoe-affaire kon den eten? Kan je begrijpen. Er waren er bij anderen onder de kerraislui in betrekking. Die kon-ie onmogelijk on derhouden. Maar voor zes kleintjes moest-ie reizen en trekken en schar reien dat je er moedeloos van werd. Want het loonde niet altijd de moeite om overal te komen, je kraam op te zetten en uit te pakken. Al verschei dene jaren bezocht-ie de Heldersche kermis, maar het vet was hier van de soep af. Vroeger werd aan 't Nieuwediep, speciaal door matrozen en mariniers, eens per jaar flink geld stuk gesmeten, je verdiende allemaal goed en je was meer dan tevreden wanneer je weer moest vertrekken, doch tegenwoordig leek het wel of overal de ratten dood lagen, want de Nieuwediepers gaven bijna geen duit meer uit en hij dacht er dan ook sterk over om voortaan deze plaats maar over te slaan. Trouwens, alle groote steden noemde-ieeennul inde groote steden gingen de kermissen elk jaar hard achteruit. De menschen daar hebben genoeg van die ouderwetsche pret, doen meer aan andere ver maken en gaan liever met hun een ten op reis. Alleen het platteland kon hen nog bekoren. Het platteland was en bleef altijd best. Daar hadt je bijvoorbeeld Anna Paulowna, liier kort by. Verleden jaar had-ie er goede zaken gemaakt het volk daar was niet krenterig op uitgaansdagen het volk daar was dol op kermis u» in de drie dagen van einde Juli lieten ze daar nog eens guldens en rijks daalders rollen, zoodat je er een mooi voordeeltje van had. Wanneer alle kermissen zoo waren als die van den Polder, dan was het zwerversleven een lust. Nu hing het Je keel uiten ala-ie wat anders kon aanpakken: liever vandaag dan morgen. Maar wat aan te vangen? Een vak had hy nooit geleerd. Hij was geboren op de kermis te Haarlem en negen tien jaar later kreeg hij deze schuit van z'n vader, die, op weg naar de kermis te Zaandam, stierf. Hoe oud het vaartuig al was? Hij kon het niet precies zeggen, maar het ding was ai in de vaart vóór z'n twaalfde jaar. In 1895 was hij van buiten grootendeels vernieuwd, maar na dien tyd kon er geen dubbeltje aan be steed worden, want er was wel wat anders noodig Af en toe spijkerde hij nog wel eens een plank waar dut noodig bleek en smeerde hij met teer en pek de naden dicht, maar verder niets och, het hoefde ook niet - als je erg voorzichtig deed dan kon-ie immers nog wel een eeuw mee op het makke binnenwater? Wij slopen heel zacht uit dezen donkergapenden koker naar het trap- gaatje, dat als een uitgerookte, loet- vuile schoorsteen spookte aarzelend on stammelend, met het onoverwin nelijke gevoel, dat zelfs het duister vuil was van deze broedplaats dei- ellende, waar menschen wonen menschen zooals gy en ik - men schen, die eiken dag opnieuw wor stelen en die feitelijk niets, niets hebben wat een tehuis aangenaam maakt. Den Helder, 6-7-'14. INGEZONDEN. Geachte Redactie I Beleefd verzoek voor het onder staande een plaatsje in U veel gelezen blad, bij voorbaat mijn welgemcen- den dank. Onlangs las ik in uw blad een advertentie, met hot verzoek om aandeelhouders voor een op te richten rijtuig-maatschappij. Zou hier nog iets van komen? Zulks was wel wenschelyk, want tegenwoordig wordt men door de gezamenlijke koetsiers onbarmhartig aan je beurs gevoeld, wanneer men b.v. door verlies van een familielid buiten hen niet kan. De duimschroeven worden aange draaid en men zit machteloos. Dezer dagen las ik weder een advertentie in uw blad, meldende dat de hier ter plaatse woonachtige vroed vrouwen hun salaris bij elke ver lossing hebben bepaald tot f6 mini mum en f 12 maximum. Ook tegen over dergelijk optreden staat men machteloos, en als men dan weet dat zeer dikwijls zoo'n vroedvrouw weinig of niets heeft te verrichten, noem ik dit vastgestelde honorarium een te veel eischend, vooral voor werkraans gezinnen. Wat zal men door zoo op te treden in de hand werken knoeierijen en nog meer dan dat met alle aankleve. Dat iemand beloond wordt voor zijn arbeid is prachtig, maai dat kan ook wel eens de spuigaten uitloopen. L. Nieuw Kinder-Meisjb. De jonge moeder komt in het vcr- huur-kantoor een kindermeisje voor haar baby huren. Er wordt haar een meisje aangepraat, dat echter bijzon der klein vanetuk is; zij oppert daar tegen haar bezwaren, omdat zy aan het kleine persoontje haar kind niet durft toe vertrouwen. De besteedster weet echter wel het voordeel daarvanin hot lichttestellen „U moet juist een klein kin dermeisje voor jonge kinderen nemen, mevrouw, want als die een kind la ten vallen, is de val nooit zoo erg".

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1914 | | pagina 1