HEIDEHSCHE C0U8ANT
Tweede Blad.
VAN DINSDAG 16 DECEMBER 1919.
WEELDE EN WEELDE-BELASTING.
Een der kenmerken van de laatste jaren
is, dat deze liet leven hebben geschonken
aan talrijke wetten, waarvan ondertusschen
meerdere door het voorbijgaan van den oor
logstoestand, ook reeds weer hebben uitge
diend. Onze nieuwe tjjd is er nu eenmaal
eene van wetgeving op allerlei gebied, ter
wijl de vervorming van onze huidige maat
schappij, een der grootste gevolgen van den
wereldoorlog, zelfs in de-naaste toekomst nog
wel met meerdere eischen tot den wetgever
komen zal. Zoo vraagt b.v. het arbeidsvraag
stuk, dat op het oogenblik een brapdend in
ternationaal vraagstuk is, de volle aandacht
ook van de regeeringen; cn zoo roept verder
de financieele toestand niet alleen van ons
land, doch tevens van verschillende andere
staten om eene verbetering, welke, gedeelte
lijk althans, alleen door nieuwe belasting
wetten zal kunnen worden aangebracht.
Wat het laatste betreft, n.1. het versterken
der geldmiddelen, is het zeer begrijpelijk,
dat elke minister van finantiën, door den
noodstand ten zeerste in het nauw gedreven,
met Argus-oogen omziet naar middelen om
's Iands kas te stijven en deze zoodoende in
stdat te stellen om hare verplichtingen na
te komen. Deed hij dit niet, dan zou men
hem terecht van tekortkoming en ambtsver-
zuim kunnen beschuldigen.
Zooals men weet, heeft onze minister bij
het zoeken naar behoorlijke middelen zijn
oogen ook laten gaan in de richting van de
weelde, met het gevolg, dat er voor ons kans
bestaat op een nieuwe belasting op allerlei
luxe-artikelen, welke tot nu toe óf niet. öf
niet voldoende belast zijn.
Het is onze bedoeling niet nu in het bij
zonder na te gaan, welke artikelen o. i. niet,
en welke wèl, als zijnde zuiver weelde
artikelen, in aanmerking komen om
iets bij te dragen tot stijving van 's rijks
middelen. Is hei onlangs door enkele groote
bladen gepubliceerde lijstje betrouwbaar,
dan willen wij nu reeds verklaren, dat er
dingen op voorkomen, die zeer bezwaarlijk
als voorwerpen van luxe kunnen worden be
schouwd, zoodat ze zeker moeten worden
geschrapt. Wie toch durft in ernst beweren,
dat boeken, die tot hedfcn altijd de beste
vrienden der menschen zijn genoemd, tot de
artikelen van weelde gerekend moeten wor
den?' En zoo is er wel meer. Doch als het
zoo ver komt, zal over deze vraag wel vol
doende worden gesproken en geschreven.
Wij willen ons er op het oogenblik toe be
palen om te constateeren, dat eene weelde
belasting als zoodanig niet verwer
pelijk is, vooral niet in de tegenwoordige
omstandigheden, nu de fiscus zooveel meer
dan anders noodig heeft en hij de draag
kracht daar dient te zoeken, waar ze werke
lijk is. En dan zal niemand kunnen ontken
nen, dat degene, die zich een bepaalde luxe
kan veroorloven, ook het meest tot opbren
gen in staat is. Wie b.v. champagne wil
drinken, of er voor zijn plezier een kostbare
auto op nahoudt, kan opperbest in den vorm
van een zware belasting op deze dingen iets
extra's bijdragen om de ontredderde finan
tiën van den staat weer wat in evenwicht te
brengen. I
Met recht mag worden verwacht, dat een
groot deel van ons volk veel zal gevoelen
voor het beladen van die dingen, welke in
geen enkel opzicht kunnen worden be
schouwd als noodig en nuttig te zijn voor
ons levensonderhoud, onze ontwikkeling en
onze verheffing. Om zeer begrijpelijke rede
nen is in den laatsten tijd het aantal derge
nen, die een afkeer hebben van alles, wat
weelde, dus iets overtolligs is, in sterke mate
toegenomen. Want waar ter een er zijde
kleine groepen van burgers door den oorlog
rijk en in vele gevallen, helaas, ook licht
zinnig zijn geworden, zoodat zij zich allerlei
dwaze en dure buitensporigheden veroorlo
ven, daar staan ter anderer zijde groote
groepen, die door de crisis met haar duurte
en haar gebrek aan productie zijn verarmd
en zich niet of zeer bezwaarlijk van het noo-
dige kunnen voorzien. Gerust mag men zeg
gen, dat er over het algemeen genomen
tegenwoordig een belangrijk tekort is aan
welvaartsgoederen, naar welker be
zit elk volk en elk mensch streven mag en
streven moet, en zoolang dit tekort bestaat,
kan zonder twijfel elke luxe als iets overtol
ligs worden aangemerkt. Men vergete niet,
dat er tusschen welvaart en weelde een groot
verschil bestaat, zoowel wat het wezen als
de gevolgen betreft. Door de eerste toch
wordt de mensch in staat gesteld om behoor
lijk in zijn onderhoud te voorzien, om zijn
leven wat beter en geriefelijker in te richten,
terwijl hij dan bovendien nog den tijd en de
middelen overhoudt voor geestelijke ontwik
keling en nuttige ontspanning. Doch de
meening, altijd nog door velen verkondigd,
dat luxe onmisbaar zou zijn om een volk
welvarend, krachtig en groot te maken, be
rust beslist op een misverstand. De historie
leert het wel anders. Volgens de geschiedenis
toch waren de groote natiën hun achteruit
gang en verval het meest nabij, toen de
weelde-zucht in het leven en in de huizen
ovcrheerschend was geworden. En ook mag
als bekend worden verondersteld, dat de
groote mannen en vrouwen van alle tijden
zich hebben gekenmerkt juist door eenvoud
en soberheid. In vermeerdering hunner be
hoeften hebben zij hunne kracht niet ge
zocht, in allen gevalle niet in de richting van
overtollige en overdreven weelde.
Het behoort niet tot de onmogelijkheden,
dat eene belasting op vele luxe-artikelen
enkele bedrijven, zaken en personen niet tot
voordeel zal zijn. Men make zich daarover
echter niet te bezorgd.-Zoo de crisisjaren ons
iets hebben geleerd, dan is het ook wel dit,
dat iemand, die, zich beslist weelde kan en
wil veroorloven, zich door hooge prijzen niet
zoo gauw iaat afschrikken. Doch mocht dit
het geval zijn, dan zal toch het belang van
enkelen voor het algemeen belang moeten
wijken. Vooral in dezen onzen tijd zou het
heusch niet te betreuren zijn, wanneer ons
maa'schappelijk kapitaal en onze maatschap-
n lijke w> rkkracht zich wat meer richtte van
"pp litv^-dinnen naar de voort
brenging van de noodzakelijke levensmid
delen en allerlei welvaartsgoederen, waaraan
op het oogenblik niet alleen in ons land,
maar overal in de wereld een belangrijk te
kort bestaat. Jaren en jaren van vrede en
arbeid zullen moeten verloopen, voordat dit
tekort zal zijn aangevuld.
De kring van weldenkende burgers, die
zich ergeren aan alles, wat overtollige weelde
is, wordt in deze moeilijke tijden om zeer
verklaarbare redenen steeds grooter. En
deze ergernis zal en moet leiden tot de een
of andere wetgeving op belasting- en mis
schien ook nog op ander gebied. De vraag
is alleen, hoe lang dat nog duren zal en in
welken vorm bet zal geschieden.
Spectator.
BUITENLAND.
Het Dultsche antwoord.
De toon van het antwoord is zeer tege
moetkomend. De Duitsche regeering maakt
geen enkele tegenwerping tegen de bepalin
gen van het protocol, dat 1 November open
baar is gemaakt, nopens het Scapa Flow-
gevaL Zij toont zich tevreden met den uit
leg, dien de opperste raad gegeven heeft
nopens het slotartikel van het protooool (no
pens de mogelijke dwangmaatregelen) en
neemt kennis van de verklaring, dat de te
rugzending der krijgsgevangenen geschie
den zal na het van kracht worden van het
vredesverdrag. Het voorbehoud der Duit
sche regeering heeft alleen betrekking op
de uitlevering van het dok- en havenmate-
rieel. Duitschland blijft er bij, dat het niet
verantwoordelijk is voor de vernietiging van
het. smaldeel, maar verklaart zich niettemin
bereid een schadeloosstelling te betalen. Het
vraagt echter in de gelegenheid gesteld te
worden, te bewijzen, dat het niet in staat is
de 400.000 ton, die geëischt zijn, te leveren.
Daarom zendt het deskundigen naar Parijs,
die'zullen trachten aan te toonen, dat de uit
levering van deze 400.000 ton deDuitsohe
scheepvaart volkomen lam zou slaan. Het
schijnt, dat de overhandiging van het Duit
sche antwoord de datum waarop het verdrag
van kracht zal worden aanzienlijk veel na
der heeft gebracht.
FRANKRIJK.
Clemenceau gekwetst.
Londen, 14 Dec. Op de tocht over het Ka
naal had de torpedobootjager „Temeraire",
waarmede' Clemenceau de reis naar Londen
maakte zeer ruw weer.
Clemenceau werd tegen een kist gewor
pen, maar alhoewel hij pijn voelde, wilde hij
de conferentie te Londen toch bijwonen.
Gisteravond is hij door een geneesheer
onderzocht die constateerde dat hij een rib
had gebroken.
De toestand is overigens bevredigend.
HONGARIJE.
Terroristen-processen.
Boedapest, 15 Dec. Vandaag is het geding
tegen de terroristen Karl Sturz, Arpad Kere-
kes Kohn en Ludwlg Kovacs begonnen. De
beschuldigden hebben herhaaldelijk aan
tochten van Szamualy in de provincie deel
genomen en daar tal van moorden en roove-
rijen gepleegd. Sturz heeft volgens de aan
klacht 65 moorden en beroovingen op zijn
geweten, Kerekes Kohn 15 moorden en 9 be
roovingen, Kovacs 5 moorden en 3 beroo
vingen.
Arpad Kerekes Kohn bekende 'het hem
ten laste gelegde. Hij zeide met Szammely
in diens extra-trein verschillende plaatsen
te hebben bezocht om er terechtstellingen bij
te wonen. Zelf heeft hij 333 menscben te
rechtgesteld. De slachtoffers werden ge
dwongen, zelf den stoel onder zich weg te
schoppen. Eens liet Szamuely .in Dunapataj,
waar naar zijn zin te weinig menschen ter
dood veroordeeld waren, twee studenten, die
hem iets kwamen verzoeken, opknoopen.
9 EGYPTE.
Cairo, 15 Dec. Een student heeft vanoch
tend een mislukte poging gedaan om den
eersten minister te vermoorden. Hij is gevat.
BINNENLAND.
Geheime zitting Tweede Kamer.
De Maandagavond gehouden geheime z:t-
ting van de Tweede Kamer, waarin werd be
handeld de interpellatie-Visser van IJzen-
doorn betreffende de onderhandelingen over
de herziening der tractaten van 1839, duurde
tot kwart voor elf.
Vrijzinnige Statenclub Noord-Holland.
In een Zaterdag gehouden vergadering
van de vrijzinnige Statenclub in Noord-Hol
land is met algemeene stemmen een regle
ment vastgesteld, waarin de samenwerking
der onderscheiden tot de club behoorende
groepen is geregeld. In het bestuur zijn ge
kozen tot voorzitter de heer D. Kooiman,
vrijz.-dem., tot secretaris de heer Jac. Kort
hals Altes, unie-lib., tot penningmeesteres
mevr. Boissevain-Pijnappel, E. 33., tot onder
voorzitter dr. M. de Hartogh, vrij-lib., als
mede mr. M. Slingenberg, vrijz.-dem.
Voor Oostenrijk en Hongarije.
De tweede.Nederlandsche trein, „de Kerst-
trein" met levensmiddelen, kleeding, onder
goed, hospitaalgoederen, enz. is gistermid
dag te 1 uur 36 min., onder de hoede van h^t
Nederlandsche Roode Kruis, van Rotterdam
naar Oostenrijk en Hongarije vertrokken.
De hoofdleiding van het transport berust
bij den heer T. D. Ruys, directeur van den
Rotterdamschen Uoyd en bestuurslid van
de Rotterdamsche afdeeling van het Roode
Kruis; medegeleider is de heer Wm. F. Go-
bius uit Den Haag.
Van den trein zijn 37 wagens bestemd
voor Ween en, 7 voor Boedapest, 3 voor Ins-
brück, 3 voor Graz en 3 voor Salzburg; zij
zijn hoofdzakelijk geladen met rjjstemeel,
rijst,, gecondenseerde melk, boonen, erwten,
havermout, margarine, cacaopoeder, choco
lade, gortmout, suiker, kleeding, ondergoed
en hospitaalbenoodigdheden.
Van deze wagens zijn er 9 geladen bij de
firma Ruys Co. op het terrein van den
Rotterdamschen Lloyd; voorts kwam er een
speciale zending van de provincie Zeeland
en wel 9 wagens uit Middelburg en 2 uit
Goes, verder 1 uit Oss, 4 uit Winschoten, 2
met 1000 kisten slaolie van de oliefabriek
Calvé uit Delft, 1 met groenten uit Zwijn-
drecht, 1 uit Halm, 1 met haring uit IJmui-
den, 3 uit Hoofddorp in den Haarlemmer
meer, 1 uit Steenwijk, 1 uit Delden, 1 uit
Vlaardingen, 2 uit Neede en 1 van het Groot-
Oosten uit Den Haag; de overige wagens
zijn alle geladen door de firma Schenker
Co. aan de suikerloods op het terrein van het
Maasstation.
De geheele verzekerde waarde van den
trein bedraagt 430.000.
Broodkaarten.
De minister van landbouw, nijverheid en
handel heeft bepaald, dat voor de 31ste
broodkaartperiode als wittebróodkaarten,
aanvullingskaarten voor wittebrood en dag
broodkaarten zullen gelden kaarten van ver
schillende kleurfen en wel:
voor het 121ste tijdvak de rood gekleurde;
voor het 122ste tijdvak de groen gekleurde;
voor het 123ste tijdvak de paars gekleurde
en voor het 124ste tijdvak de zwart gekleurde.
Deze kaarten hebben een paarsen onder
grond.
Suikertaart.
De minister van landbouw, nijverheid en
handel maakt bekend, dat in het tijdvak van
Maandag 15 tot en met Zondag 21 dezer gel
dig zullen zijn de bons no. 10 en 11 der Rijks-
suikerkaart.
Bevroren rundvleesch.
De Minister van Landbouw heeft tot de
burgemeesters een circulaire gericht, waarin
hij mededeelt, dat thans de gelegenheid is
opengesteld tot het betrekken van bevroren
rundvleesch uit de voorraden, welke voor
rekening der regeering in eenige vriesin-
richtingen zijn opgeslagen.
Het vleesch, dat van uitstekende qualiteit
is, wordt in elke gewenschte hoeveelheid ge
leverd tegen den prijs van 1.40 per K.G.
in het been, af naastbijzijnde vriesinrichting,
met dien verstande, dat als regel de partijen
uit evenveel voor als achtervoeten zullen be
staan. Er wordt dus ten minste één voor- en
één achtervoet geleverd.
Hierbij zij aangeteekend, dat de gemeente
besturen desgewenscht met de slagers te
hunnent overeenkomsten kunnen treffen in
zake prijzen, waarvoor de verschillende
soorten vleesch (als biefstuk, rib, lappen,
gehakt, enz.), afkomstig van dit bevroren
rundvleesch, aan den verbruiker bebooren te
worden afgeleverd. Mochten de gemeente
besturen die prijzen als maximumprijzen
vastgesteld wenschen te zien, dan kunnen
zij zich met voorstellen ter zake tot het De
partement van Landbouw wenden.
Trawler gezonken.
Zaterdagnacht is de stoomtrawler „IJ.M.
14" (Magdalena Cornelia) dwars van Zand-
voort gezonken. De opvarenden konden zich
in eigen boot redden en in Zandvoort aan
land komen.
De opvarenden van de „Liberty Glo".
Een Wolff-telegram d.d. gisteren uit Ber
lijn meldt: Volgens de bladen kon het stoom
schip „Kriemhield" uit Stettin in de Noord
zee tien opvarenden van het Amerikaansche
stoomschip „Liberty Glo" oppikken.
Belasting op gouden en zilveren werken.
Men schrijft aan de N. R.- Ct.:
Voor het eerst sedert het meer dan 100-
jarig bestaan van het Rotterdamsche Kan
toor van Waarborg en Belasting der Gouden
en Zilveren Werken („de keurkamer") heeft
de opbrengst der belasting van dat middel
over één maand aldaar meer dan 10.000
bedragen. Over November was die opbrengst
n.1. 11.257.57*, zijnde de belasting van
67.556 gram goud en 349.890 gram zilver.
Zulk een getal, al is het een record, zegt
voor den oningewijde weinig. Wat beteekent
het, in den vloed der enorme belastingbe
dragen? Niettemin is het een merkwaar
dig cijfer, dat een treffend beeld geeft wat
er aan opschik en weelde besteed wordt. Be
ter maatstaf toch kan moeilijker worden aan
gelegd, aangezien elk voorwerp van goud of
zilver, dat in den handel gebracht wordt, al
lereerst moet worden gekeurd, van een stem
pel voorzien en aan belastingsheffing onder
worpen van 15 cents voor het gram goud en
71/, cent voor de 10 gram zilver:
'Niet alleen voor Rotterdam is de opbrengst,
dezer belasting een record. Zij is dit voor
het geheele land, al zijn alle cijfers voor No
vember nog niet bekend, althans officieel
niet. In de financieele overzichten van dit
blad wordt regelmatig de aandacht geves
tigd op het eigenaardig verschijnsel van de
voortdurend stijgende opbrengst der belas
ting op de gouden en zilveren werken. De
schrijver meent, dat die stijging voorname
lijk gezocht moet worden in de zucht naar
weelde bij de O. W.'ers. Todh is het niet al
leen bij dezen ,dat de uitgaven voor weelde
grooter zijn dan in de normale tijden, die
achter ons liggen. Ook de burgerman en de
volksklasse dragen een groot deel, ja het
grootste deel wellicht, bij in die belasting op
opschik en weelde.
Het bewijs hiervoor zou te leveren' zijn
door een lijst van al hetgeen ter keuring en
belasting wordt aangeboden. Deze lijst zou
echter voor het heele land moeilijk zijn sa
men te stellen, al wordt er aan elke keur
kamer aanteekening gehouden van alles, wat
er passeert. Een gemiddelde indruk kan ech
ter het kantoor Rotterdam geven, aangezien
dit een van de kantoren is, waar zoowel het
werk van de Hollandsche industrie, als liet
frauduleus ingevoerde, als 'het regelmatig
uit het buitenland aangevoerde goud en zil
ver wordt gekeurd en belast. November
geeft daarvan het. volgende staatje, dat zeker
menigeen verbaasd zal doen staan, vooral als
men zich rekenschap ervan geeft, dat'dit
over één maand is en slechts één der 12 kan
toren is van ons land. Onder de keuring en
belasting hier -vielen: 5527 gouden ringen
(waarvan 2200 holle, dus goedkoopere zegel
ringen); 2920 gouden kettingen, waarvan
ruim 900 dunne colliers; 47Ö0 vulpennen; 212
gouden horloges; 208 gouden tasschen en
beurzen: 286 gouden potTooden; 1210 gouden
broches; ruim 6600 diverse andere gouden
voorwerpen, als medaillons, spelden, han
gers, brillen enz. De zilveren voorwerpen wa
ren: 9000 ringen, 2300 kettingen, 5600 col
liers, 000 horloges (grootendeels - voor arm
banden), 476 tasschen en beurzen, 14.000 di
versen, als knopjes, ketting-onderdeelen,
lijstjes, lepels, vorken, enz.
Men ziet reeds hieruit, dat niet alleen de
O.W. de oorzaak is van de hoogere opbrengst
der belasting, want van het aantal voorwer
pen zijn er een massa juist voor de middel
klasse bestemd. Beiden werken op een eigen
manier. Bij de eersten komt het rijk gemak
kelijk aan zijn belasting: de zware weelde
voorwerpen brengen ineens een flinke duit
op! Men kan gerust zeggen, dat er nimmer
een tijd geweest is, waarin zoovele, zware,
overdreven zware en luxueuse voorwerpen
werden belust. Gouden beurzen gaan tot een
gewicht van 600 gram (wat niet zelden een
verkoopprijs van meer dan 2000 beteekent),
dooh de belasting trekt zich van de waarde
niets aan en richt zich alleen naar het ge
wicht. Sigarenkokers van 300 gram oftewel
3 Hollandsche onzen zijn geen zeldzaamheid.
Electrische schellen, ja deurknoppen wor
den van kostbaar zilver met email gemaakt.
En 'het laatste snufje zijn toiletdoosjes met
verschillende vakjes, zwaar en degelijk ge
maakt en van een geraffineerde luxe, zooals
Holland nog weinig op dit gebied kende. En
niet alleen de handels-O.W.'er toont zijn be
geerte naar weelde door de aanschaffing van
deze sieraden. Ook de winst der boeren
wordt, als steeds trouwens, voor een deel in
gouden en zilveren opschik omgezet. Het
karakteristieke provinciale sieraad, vooral
het ZeeuwsChe, wordt weer zwaarder dan het
in de jaren voor den oorlog was. Er is weer
meer vraag naar het 18 karaat, instede van
het „gewone" d. w. z. algemeen gangbare
14 karaat.
De kooplust van de minder breed bedeel
den doet echter hiervoor niet onder. Wel is
zijn belastingoffer individueel minder, want
de artikelen welke de gewone burger en de
man of vrouw uit de arbeidende klasse zich
aanschaffen hebben niet die pompeuse
zwaarte, welke ineens 20, 30, 50 aan be
lasting opbrengt, doch hier werkt de mas
sa. En er zijn nu eenmaal meer gewone
menschen dan O.W.'ers, terwijl de kooplust
allen schijnt te hebben aangetast! Zelfs in
die goede en goedkoope tijden van voor den
oorlog heeft men nooit kunnen waarnemen,
wat nu te zien is, n.L dat voor een goud- en
zilverwinkel voor den burgerstand op^Zater-
da ga vonden de menschen op straat in de rij
staan, hun beurt wachtende om geholpen te
worden.
Het psychologisch effect van den oorlog
werkt nog steeds na: men staat losser, veel
losser van zijn geld, dat immers toch op
gaatHet blijkt uit de cijfers, die zeker
niemand bij het uitbreken van den oorlog bad
kunnen vermoeden öf voorzien. Men zie de
stijging (voor het geheele land gerekend):
1912 509.772, 1913 ƒ508.301, 1914 ƒ354,475,
1915 ƒ475.345, 1916 ƒ639.308, 1917 ƒ682.185,
1918 766.566. En dit laatste totaal is nu
reeds overschreden
Deze oploopende cijfers zijn niet te danken
aan de hoogere prijzen der artikelen. Wij re
leveerden reeds, dat de belastingheffing zich
richt naar het gewicht en niet naar de waar
de. Daardoor is zelfs de belasting ten op
zichte* van de waarde verminderd* immers
het gewicht bleef gelijk, de belasting dus
ook, dooh de waarde werd hooger. Evenmin
is de hooge opbrengst te danken aan speou-
latieven handel in verband met de valuta-
verschillen. Zij komt voort uit een betrekke
lijke welvaart in een abnormalen tijd als
die, welken we meemaken.
En ondanks die voortdurende stijging, on
danks die record-cijfers, is nog altijd deze
belasting, deze meest zuivere aller weelde
belastingen, niet verhoogd. In 1914 voorge
nomen, smoort deze maatregel in de einde-
looze narigheid over het samenstellen van
een nieuwe waarborgwet,waarover reeds
een 5-tal ontwerpen zijn ingediend. Terwijl
die verhooging afzonderlijk in te voeren ia
Nog altijd wordt in ons land alles voor be
lasting aangewezen, en de krachtige, moreel-
sterke maatregel om het luxe-artikel bij uit
nemendheid aan te pakken en hooger te be
lasten dan met een bedrag, dat nu tusschen
5 pet. en 8 pet. van de totale waarde is,
blijft uit...
Alleen reeds uit gezond principieel stand
punt beschouwd, diende deze belastingver-
hooging er reeds lang te zijn!
VERHOOGING DER PENSIOENEN.
Bij de Tweede Kamer is ingekomen het
ontwerp van wet tot verhooging der pen
sioenen.
De artikelen luiden.
Artikel 1. De ten laste van den Staat,
van het Weduwen- en Weezenfonds voor
burgerlijke ambtenaren, van het Weduwen-
en ^Weezenfonds voor de militairen en ge-
pensionneerde militairen der landmacht of
van het Weduwen- en Weezenfonds voor
militairen en gepensionneerde militairen der
zeemacht verleende en nog niet vervallen
pensioenen, met uitzondering van die van
onderwijzers bij het openbaar of het bijzon
der lager onderwijs en van hunne weduwen
en weezen, verleend met- ingang van een
tijdstip na 1 Januari 1919, zoomede de pen
sioenen die met ingang van een tijdstip, niet
later dan 1 Januari 1920 of, voor zooveel de
pen si o ener der onderwijzers bij het open
baar of het bijzonder lager ondèrwüs en
hunne weduwen en weezen betreft, niet later
dan 1 Januari 1919 volgens de regelen en,
naar de grondslagen of tot de bedragen die
op 1 Januari 1919 voor de regeling van de
overeenkomstige pensioenen golden, ten las
te van de^ Staat of van een der bovenbe
doelde fondsen worden verleend, worden
met ingang van 1 Januari 1920 met 20 per-
oent verhoogd.
Mede worden met ingang van het tijdstip
waarop zij zullen ingaan met 20 percent ver
hoogd de pensioenen, met uitzondering van
die van burgerlijke Rijksambtenaren en van
onderwijzers bij het openbaar of het bijzon
der lager onderwijs en van hunne weduwen
en weezen, die met ingang van een tijdstip,
later dan 1 Januari 1920 volgens de regelen
en naar de grondslagen of tot de bedragen,
in het eerste lid bedoeld, ten laste van den
Staat of van een der in dat lid bedoelde fond
sen worden toegekend.
Artikel 2. De pensioenen van burgerlijke
Rijksambtenaren die jnet ingang van een
tijdstip na 1 Januari 1920 volgens de bepa
lingen die op 1 Januari 1919 voor de rege
ling van de pensioenen der burgerlijke amb
tenaren golden, worden verleend, worden
voor elk aan 1 Januari 1920 voorafgaand
jaar, dat deel uitmaakt van de laatste vijf
aan het ontslag van den ambtenaar vooraf
gaande jaren, met 4 percent verhoogd. Voor
elk deel van zoodanig jaar van eene maand
of minder bedraagt de verhooging pCt.
De verhooging wordt miet toegepast ton
opzichte van pensioenen, verleend tot het
voor de burgerlijke pensioenen gestelde
maximum. Ook doet de verhooging het be
drag dat in het geheel aan pensioen wordt
genoten niet boven dat maximum stijgen.
Artikel 3. De pensioenen der onderwij
zers bij het openbaar of het bijzonder lager
onderwijs die met ingang van een tijdstip na
1 Januari 1919 doch vóór 1 Januari 1920 zijn
of, volgens de bepalingen die op eerstge-
noemden datum voor de regeling van de on
derwijzers-pensioenen golden, worden ver
leend en; voor zooveel de eerstbedoelde be
treft, niet zijn vervallen, worden voor
elke maand van het jaar 1918 die deel uit
maakt van het laatste dienstjaar van den
onderwijzer met 1 percent verhoogd.
Artikel 4. De op het tijdstip van het i"n
werking treden van deze wet reeds ver
leende en nog niet vervallen pensioenen, be
doeld in de vorige artikelen, worden zonder
aanvrage van de belanghebbenden verhoogd.
De verhooging van de pensioenen ten laste
van den Staat of van een der beide in arti
kel 1 genoemde militaire weduwen- en wee-
zenfondsen geschiedt door het Departement
van Financiën, die van de pensioenen ten
laste van het Weduwen- en Weezenfonds
voor burgerlijke ambtenaren door den Di
recteur van dat fonds.
De in het eerste lid bedoelde pensioenen
worden tot de bedragen, waarop zij krach
tens deze wet nader worden vastgesteld door
de Algemeene Rekenkamer verevend, ten
zij de betaling op grond van eene bepaling
der .wet krachtens welke zij tot het lagere
bedrag werden toegekend, slechts voor een
deel kan geschieden of geheel achterwege
moet blijven.
Artikel 5. De bedragen waarop vorenbe
doelde pensioenen krachtens deze, wet wor
den gesteld, worden naar boven in volle gul
dens afgerond.
In de Mem. v. Toelichting wordt gezegd:'.
Dit wetsontwerp strekt om voor de pen
sioenen ten laste van den Staat, van het
burgerlijk weduwen- en weezenfonds of van
een der beide militaire weduwen- en weezen-
fondsen met uitzondering van die der
burgerlijke Rijksambtenaren en van hunne
weduwen en weezen, die met den datum na
1 Januari 1919 zijn ingegaan of zullen in
gaan de verhooging te stellen op 20 pet.,
het percentage, vastgesteld voor den duurte-
bijslag op de pensioenen over 1919. De tijde
lijke bijslagregeling wordt dus omgezet in
eene vaste verhooging van de pensioensbe
dragen zonder de beperkende bepalingen
voor het genot van den duurtebijslag.
Eene speciale regeling wordt voorgesteld
voor de beide bovengenoemde categorieën
van gepensionneerden.
De burgerlijke Rijksambtenaar, die met
ingang van een Iateren datum dan 1 Januari
1920 wordt gepensionneerd, ondervindt in
zijn pensioen den invloed van de traktements-
verhooging, die met 1 Januari 1920 de
verhoogingen van de salarissen met ingang
van 1 Januari 1918 en van 1 Januari 1919
blijven hier buiten beschouwing voor hem
is ingegaan. Die invloed is, in vérband met
art. 7 der Burgerlijke Pensioenwet, van meer
of minder beteekenis, naarmate een grooter
of kleiner deel der laatste vijf dienstjaren
van den belanghebbende na of vóór 1 Janu
ari 1920 valt. Aangezien dit gevolg van de
bedoelde salarisverbetering het nadeel, dat
het wetsontwerp tracht te neutraliseeren,
reeds in ruimer of beperkter mate onder
vangt, is het gemotiveerd de verhooging van
het pensioen geringer te doen zijn, naarmate
de hoogere wedde langer op het pensioens
bedrag heeft ingewerkt. Elk der laatste vijf
dienstjaren van den ambtenaar, gedurende
hetwelk bij het hoogste salaris heeft geno
ten, draagt voor 1U gedeelte, bij tot de stijging
van het pensioensbedrag. Voor elk zoodanig
jaar moet dus het percentage voor de ver
hooging, die hier wordt voorgesteld, met 1/8,
alzoo met 4 percent, worden verminderd. Of
met andere woorden moet, zooals artikel 2
bepaalt, voor elk jaar vóór 1 Januari 1920,
dat deel uitmaakt van do laatste vijf aan het
ontslag voorafgegane jaren, het pensio.en
met 4 percent worden verhoogd.
In dezen gedachtengang moet in de ver
hooging, met ingang van 1 Januari 1919, van
het pensioensmaximum tot 4000 (wet van
4 November 1919, Staatsblad no. 639) geacht
worden voor hen, die dit bedrag aan pen
sioen zullen genieten, het door dit wetsont
werp verlangde tegenwicht gelegen te zullen
zijn tegen de mindere waarde van het geld,
zoodat ten opzichte van pensioenen tot dit
bedrag de verhooging niet behoort te wor
den toegepast.
Aan de regeling voor de pensioenen van
burgerlijke Rijksambtenaren sluit zich aan
die in artikel 3 voor de pensioenen der on
derwijzers, wier wedden ook de ten laste
van den Staat gebrachte salarissen der bij
zondere onderwijzers bij de wet van 14
Juli 1919 (Staatsblad no. 493) met ingang
van Januari 1919 algemeen zijn verhoogd. De
regeling in artikel 3 houdt verband met de
omstandigheid, dat voor den onderwijzer
krachtens de bij artikel VIH van genoemde
wet in artikel 68 der wet tot regeling van
het lager onderwijs gebrachte wijziging ook
voor dien bij het bijzonder lager onderwijs
het pensioen naar den pensioensgrond
slag over het laatste dienstjaar berekend
wordt.
Aangezien de pensioenen ten laste van het
weduwen- en woezennfonds voor bui'gêrlijke
ambtenaren naar den laatsten pensioens
grondslag worden berekend, behooren de
pensioenen van weduwen van burgerlijke
Rijksambtenaren en van onderwijzers slechts
voor zooveel zij vóór i Januari 1920. respec
tievelijk vóór 1 Januari 1919, zijn ingegaan
voor verhooging in aanmerking te komen.
Eisch voor verhooging van alle toekomsti
ge pensioenen is, dat zij onder vigueur van
thans bestaande pensioensbepalingen wor
den verleend. Treedt voor eene pensioenre
geling eene andere.in de plaats, die hooger
pensioensaanspraken geeft, dan behoort op
grond van de overweging, die"aan het be
paalde in de artikelen 2 en 3 ten grondslag
ligt, ten aanzien van de krachtens de nieu
we regeling verleend wordende pensioenen
de verhooging niet of tot een lager percen
tage te worden toegepast. In den regel zul
len dus veranderingen in voorschriften om
trent de pensioensberekening in bestaande
wetten gepaard moeten gaan met c .ie her
ziening van de op de verhooging van de pen
sioenen betrekking .hebbende bepalingen,
voor zooveel betreft de pensioenen, waarop
het recht aan die wetten wordt ontleend.