BABBELUURTJE OVER MODE.
Het „Detail" van de kleeding.
„Kleine ooreaken' groote gevolgen**
zegt men vaak spreekwoordelijk. En lichte
lijk gevarieerd; kan men zeggen: De groote
dingen worden vaak bepaald door de kleine.
Verscheidene groote dingen ontvangen hun
domineerend karakter van de daaraan voor
komende kleinigheden' van het detail.
Tn de mode is het niet anders. Zelfs in de
imode een van de zaken, waar door het
detail juist het totaal bereikt en beïnvloed
wordt. Een verandering in de gangbare mo
de wordt zelden teweeg gebracht door een
groote, revolutionaire ommekeer, anaar meer
door successievelijke kleine veranderingen.
En het zijn ook juist menigmaal die klei
nigheden, die 'het „doen" in een mode en
in een kleedingstuk. Heel dikwijls kan men
het hooren: „Hoe is het eigenlijk mogelijk,
dat zoo een kleinigheid juist het karakter
aan die japon geeft."
Toch is het vooral in de mode een
feit7
En naast dit feit bestaat een tweede.
Juist het vinden van de details juist het
kunnen ontdekken van de ontbrekende klei
nigheid bezorgt aan hem vooral, die veel van
hun kleeding maken, meestentijds nogal
hoofdbreken. Als het model nagevolgd is en
het stuk eigenlijk zoo goed als klaar, dan
voelen we dat er niet ^en iets aan ontbreekt.
De „finishing touch" zooals de Engelschen
zeggen of zooals de beroemde oud-Hol-
landische schilders zeiden: De streek van
den meester.
En in de meeste gevallen is dit dan ook
zoo ontbreekt er werkelijk nog een oom-
pleteerend' detail aan.
Aangezien bet veel moeilijkheden' geeft
Boams het geschikte detail te vinden, geven
we hieronder een kleine serie van deze
mode-onderdeelen.
Het zijn details van een soort n.L ver
keringen uit de zelf gemaakte bies (schuin)
van een of andere stof.
Op ben licht jade-kleurig taftzijde japon
netje'is edn ©cru-kleurige kanten kraag aan
gebrachte En op die kraag zijn weet hokjes
gemaakt van donkere jade-taftzijde. Die
vierkantjes nu zijn op de kant gebracht van
te voren met de hand gemaakte biesjes.
Dezelfde garneering bevindt zich rond de
taille in den vorm van een viermaal herhaal
den en vatgezetten slinger. Daarenboven is
de visie van de bloemen bereikt met ge
draaide plakjes van de biesjes.
Men ziet dus: de biesjes zijn op verschil
lende manieren aangewend.
Op eèn capemanteltje van beige veïour de
laine worden vanuit de hals naar onder toe
en dan in een imin of meer karakteriseer
rende donkere tint de biesjes gelegd.
Een zeer eenvoudige garneering. Het
manteltje blijft er in vorm en in wezen het
zelfde door, maar het effect wordt allerliefst
en, apart.
japon zelf, waarvoor ze dienen moet.
De garneering bestaat uit twee lange bies
jes, geheel in de rondte gelegd en daarover
heen allemaal kleine biesjes in staande rich
ting.
No. 4 is een manchet. De uitgesneden bo
venkant is geboord met een schuin biesje
en de afeluitimg aan de pols 'bestaat uit drie
biesjes onder elkaar.
No. 5 is een z.g. iballonmouwtje. Het
van ivoorkleurige taftzijde en de aange
brachte „middeleeuwsche" biesveisioring is
van zalm-kleurige velour chiffon.
No. 6 is een werkelijk beeldige sohouder-
kraag van fijn green-crêpe Atheniën. Zij is
geboord! met een bies van dezelfde stof,
maar dan ivoorkleurig en de biezen langs
de hals zijn breed in de rondte, maar loopen
naar de kuitgesp zeer smal toe.
No. 8 is een schouderjas, die geheel ge
maakt wordt van het materiaal van de
No. 7 is een mobw van crêpe georgette,
gegarneerd met de bekende biesjes van soe
pele zijde in een prettig afstekende tint
En ten slotte is N6. 8 van het rijtje een
uiterst eenvoudige japon, die door het aan
brengen van de in kleur afstekende bies-
garneering geheel haar karakter verkrijgt
Eventueel kan men tegelijkertijd de aan
gebrachte ronding in de bies benutten voor
het inknippen van een split voor een 'klein
zakje.
En wil men het nog chiquer maken, dan
kan men uit dit zakje een heel fijn kanten
zakdoekje laten gluren.
De zwarte soep van de Spartanen.
Wanneer wij denken of spreken van de
aloude Spartanen, dan staat ons dit verdwe
nen volk immer voor den geest als buiten
gewoon sterk en gehard. De Spartanen wa
ren knapen. En van dit Heidenvolk uit de
oudheid zijn ons de meest fantastische over
leveringen achtergebleven. Wn weten dat
het-leefde in de uiterste soberheid dat
het lichamelijk en misschien ook wel gees
telijk pijn verachtteweelde niet kende. De
moeders stelden er een eer in zoneni te be
zitten, die harder waren dan hard en hun
kameraden nog de loef afstaken.
En nu weten we eveneens dat deze won
derlijke moeders voor het bereiken van dit
doel hun zonen hoofdzakelijk vo'edden met
een zwarte soep alom in den lande en
nog eeuwen daarna in de wereld bekend en
beruchte en genaamd Melas Zomos.
Dat was het krachtvoedsel voor de kin
deren. Alhoewel ook de volwassen en zelfs
de ouden van dagen nog altijd op deze lek
kernij verzot bleven. De soep genoot in
werkelijkheid de voorkeur boven alle andere
spijzen van den rasechten Spartaan.
De ingrediënten en de wijze van samen
stellen is helaas voor den nazaat verloren
gegaan. Men meent dat het in hoofdzaak
een mengsel was van dik geronnen bloed.
Maar met stelligheid weet men niets dan
dat de Spartanen er „gelk" op waren;
Of die zwarte soep dan zoo 'buitengewoon
lekker was?
Plutarobus verhaalt in zijn geschriften
ergens, dat er een koning van Pontus leef
de, die gehoord had van deze krachtgevende
soep en die voor het bereiden ervan zich
inet moeite en geld een Lacedemonische kok,
als slaaf verkreeg.
De kok toog aan hel werk en de soep
kwam ter tafeL
Maar de koning ervan' proevende
spuwde het walgelijke zwarte mengsel spel
uit. Do koning kon geen wóórden genoeg
vinden voor zijn walging en afschuw.
Heer zei daarop deemoedig die
kok voor het verkrijgen van den rechten
smaak is het noodig zich eerst in de Eurotas
te baden.
Hiermede wilde de wijsgeerige kok zeg
gen, dat het noodig was een sobere smaak
te ontwikkelen en geen verfijnde tong te
hebben; wilde men den- weldadigen invloed
van de soep kunnen onderga afa.
En een hooggeplaatst Romein die toe
vallig de kost- eens proefde zei, dat hij
nu heel goed 'begreep waarom' de Spartanen
zoo weinig bang voor den -dood waren!
lederen dood zoo meende hij was verre
te verkiezen 'boven een leven van dit voed
sel.
Zoodat ér misschien aan het recept Voor
onzen smaak niet el te veel is verloren
gegaan.
Ofschoon het zijn1 wonderlijke werking
tot het aanleeren van soberheid juist In onze
lagen wiel kon doen gelden.
Celluloid.
Het celluloid werd in 1869 door de gebroe
ders Hyatt te Newark toevalligerwijze ontdekt.
Hyatt was boekdrukker en had de gewoonte
zijn handen met collodion te bestrijken, om het
schrammen tegen te gaan. Collodion ontstaat
door nitrocellulose in een mengsel van alcohol
en etlier. Er vormt zich een droog soepel
huidje, wanneer de alcohol verdampt is. Hyatt
probeerde ook zoo'n laagje te verkrijgen óp
verschillende andere voorwerpen en begon o. a.
met een biljartbal. Ook probeerde hij den alco
hol met ether te vervangen .door alcohol met
kamfer en kreeg zoodoende celluloid.
Het procédé werd voor het eerst op indus
trieels schaal gebruikt in Amerika en in 1876
werd in Stains, dicht bij Parijs, de eerste Euro-
peesehe fabriek opgericht, waarop spoedig
verscheidene andere volgden.
De voornaamste grondstoffen voor celluloid
zijn dan wel: cellulose, salpeterzuur en kamfer.
De cellulose is het hoofdbestanddeel van den
celwand per planten. Men gebruikt altijd het
katoen of liever nog dit laatste nadat het- tot
papier verwerkt is. Dit papier moet helder wit
zien; zoo zuiver mogelijk zijn, uitsluitend uit
katoenafv il vervaardigd en zoo dón als ciga-
rettenpap.er. De kamfer was vroeger afkom
stig van den kamferboom, die in Japan groeit,
maar scheikundigen zijn er later in geslaagd
zelf synthetisch kamfer te maken. Hier zij
even opgemerkt, dat de eigenaardige lucht aan
de voorwerpen afkomstig is van de kamfer,
doch op den langen duur geheel verdwijnt.
De cellulose, welke in papiervorm is, wordt
in ketels verwerkt tot nitrooellHlose, wordt
daartoe eerst machinaal in kubusjes van 3 cM.
gesneden. Daarna scheidt een speciale machine
alle. velletjes weer van elkaar. Om de cellulose
in nitrocelhilóse of pyroxylise om te zetten,
wordt bet salpeterzuur in de juiste verhouding
met zwavelzuur vermengd. Dit laatste dient
om het water weg te nemen, dat door de reactie
met salptetprzuur is ontstaan. Het ondergaat
daarna nog verscheidene, ook alle machinale
behandelingen, om eindelijk als nitropellulosè
te voorschijn te komen.
Men heeft 100.000 kilo zuur noodig om 1000
kilo papier om te zetten. Het zuurmengsel kan
een tweedon keer weer gebruikt worden, maar
moet dan eerst door een scheikundige onder
zocht worden, en 'de goede verhouding weer
tot stand gebracht worden, daar onder de be-
iandeling de concentratie is veranderd.
Wanneer dé nitrocellulose uit den zuurketel
tornt, moet zij grondig gespoeld worden om het
overtóllige zuur je verwijderen. Zij moet ver
der wit gemaakt worden door natriumhypo-
chloriet of kaliumpermanganaat: Hiertoe, moet
alles tot een brij gemaakt worden, wat met een
speciaal apparaat gedaan wordt, een z.g. „Hol
lander". Daarna wordt het nog met bleekwa-
ter, vermengd nnet natriumbisulfiet, behandeld.
De 'kuipen, die dit laatste mengsel bevatten,
zijn van gewapend beton gemaakt en met lood
of aluminium gevoerd'.
Na déze bewerking is de nitrocellulose ge
schikt voor de fabricage van 't witte celluloid,
dat voor toiletartikelen dient. Het moet dan
alleen qog gedroogd worden. Er moet echter
nog 8 water in blijven om een goed celluloid
te krijgen. Men heeft hier twee methodes voor.
Ten eerste döor groote persing en toevoer van
heete lucht. Men moet dan eerst de nitrocellu
lose tot platte koeken vormen, wat ook weer
machinaal gebeurt. Ten tweede is men in
geslaagd het water door alcohol te vervangen.
Deze methode schijnt meer en meer de "over-
land te krijgen. De aldus gedroogde cellulose
s oplosbaar in verschillende stoffen, zooals
aceton, amylacetaat en alcohol met kamfer. De
oplossing in amylacetaat dient als vernis voor
metalen voorwerpen. Om het oplossen te ver
gemakkelijken worden de droge koeken tus-
schen twee cylinders, die van tanden zijn voor
zien, fijn gemaakt. Nu voegt .men den alcohol
en de kamfer toe en krijgt dan een brij, die op
caoutchouc lijkt. Tijdens dit proces voegt men
ook de kleurstof toe, welke men aan 't celluloid
wil geven.
De kleurstoffen hiervoor gebruikt zijn anor
ganische en organische stoffen. De eerste,
welke onoplosbaar zijn in alcohol, worden als
poeder gebruikt, even gedrenkt in alcohol, ter
wijl men de tweede oplost in alcohol. Het pro
duct wordt daarna uitgewalst bij een tempera
tuur van pl. m. 60 gr., ten eind'e den overtol-
ligen alcohol te verdrijven. Nadat het celluloid
uit) de wals is genomen, wdrdt het tot blokken
geperst van 80 cM. lengte, 20 cM. hoogte en
50 oM. breedte, waarna die, na sterke afkoe
ling, weer machinaal in reepen gesneden wor
den, van de verlangde dikte.
Het celluloid laat zich verder gemakkelijk
•tot allerlei Voorwerpen" bewerken, zooels kam
men, borstels, haarspelden, fietspompen, haar
naalden,' breipennen, enz. Het is gemakkelijk
te polijsten, te snijden en kan zelfs evenals
glas geblazen wordën. Men kan er ook het z.g.
namaak schildpad van maken. Dit gebeurt op
't oogenblik,' dat 't celluloid door de wals gaat,
door transparante en ondoorzichtige stukken
handig te mengen, wat alleen een geoefend
wèrkman goed kan dóen. Het eenige nadeel
van deze stof is haar gemakkelijke brandbaar
heid-, daarom kan men het niet hoog verwar
men. Hierib heeft men' een middel om imitatie
van echt schildpad te onderscheiden.
(„HbL"),
Van een eiland, waar de tanden nletf
door wolf worden aangetast.
In de physiologische afdeeling van de
British Association te Liverpool vertelde dr.
M. Grabhem van zijn onderzoekingen op
Porto-Santo, het Noordelijkste eiland van de
Madeöragroep. Het bronwater is er rijk aan
zouten, chloriden, carbpnaten en sulfaten, in
tegenstelling met het 'zoete water van Ma-
derra. Het kimiaat is er koel en opwekkend
en minder vochtig dan dót van het voorj
naamste eiland van de groep. Wat hetdjeet
van de bevolking van Porto Santo betreft,
men drinkt er geen molk en eet geen rauwe
groenten en verder ook niets dat tusschen do
tanden knarat als men het kauwt
Men gebruikt er alleen koud voedsel en <te
hoofdschotel bestaat er uit maïs, die met een
klein beetje spek gekookt wordt en waaraan
soms visch. en één of twee uien worden toe
gevoegd. Dr, Brabham zag er geen geval
van scheurbuik, maar wel veel gevallen van
lonaandoeiiingon. Opmerkelijk is, dat er
geen diarrheo voorkomt en geen voedings
stoornissen, terwijl het aan zouten rijke wa
ter -tegen iingewandsparasioten schijnt te be
veiligen. Men woet uit de verhalen dat er
wei pens gevallen van kanker zijn voorgeko
men, maar geen enkele vorm van deze ziek
te heeft op Porto Santo wortel geschoten en
dr. Grabham is geneigd om dit fedt in ver
band) tè hrengon met de eenvoudige voe
dingswijze van de bevolking, welke Slechts
weinig dierfijk vet gebruikt, enkel het beetje
spek bij de mais. Porto Santo heeft onge
veer 3000 inwoners.
Het voornaamste doel van het bezoek van
dr. Grabihaim was om na te gaan hoe het
stond met de zoozeer geroemde immuniteit
van de bevolking tegen tandcaries (wolf in
de tanden). Zes honderd inboorlingen wer
den onderzocht, waarbij slechts 28 waren met
echte caries. Van deze 28 waren 21 afkom
stig uit Madeira. Van de overige 7 vertoon
den slechts 2 het kenteeken, dat karak
teristiek is voor het gebit van. de inwoners
van Porto 'Santo. Dit kenteeken bestaat uit
een smal, geel randje, dat in de jeugd ge
vormd wordt op de bovensnijtanden. Pr.
Grabham gelooft stellig, dat het sterk mine-
raalhoudenide water van het eiland de oor
zaak is, van de afwezigheid' van caries. Dit
water wordt in de Portug. koloniën steeds
meer beroemd en als geneesmiddel voorge
schreven. Volgens dr. Grabham. kan dit
eiland, waar geen winter bestaat, nog eens
een geschikte badplaats worden. Hij liet nog
den schedel zien van een man van ongeveer
60 jaar; de tanden in dézen schedel waren
allen gaaf en zoo is het regel hij de inwo
ners van Porto Santo.
(^British Medici Jourm").
Hoe men gelukkig wordt
Mr. Richard Bemnett. een Amerifcaansch
tooneelspéler, is volgens de „Daily Chxoni-
cle" tot de overtuiging gekomen, diat hij er
in is geslaagd een tweetal van de lastige
problemen, waarmede men op het onder-
maansche heeft te kampen, tot een oplossing
te brengen; ml. hoe men gelukkig, kan zijn,
ondanks het feit, dat men getrouwd is, en het
netelige dienstboden-vraagstuk. Wat het
eerste probleem betreft is hij op een heel
eenvoudig denkbeeld gekomen, mL dat man
en vrouw afzonderlijk moeten gaan leven
en de kinderen onder elkaar verdoelen, zon
der zich evenwel te laten scheiden. Ter vol
voering van zijn plannen, welke hun oor
sprong vonden in het dienstbodenvraagstuk
in verband' met het hebben van een groot
huishouden; heeft n\r. Bennett zijn intrek ge
nomen in het Westelijk gedeelte der stad
met zijn oudste dochter van achttien jaar,
die de zorg van de appartementen op zich
neemt. Mevrouw Bennett woont thans in het
Oostelijk gedeelte der stad met haar tweede
dochter, die 17 jaar oud' is, terwijl de jong
ste dochter van 13 jaar naar een kostschool'
in Coimecticut is gezonden.
„De overeenkomst, welke we gemaakt
hebben,/bevat een bepaling, waarvan niet af
geweken mag worden, verklaarde mr. Ben
nett. Mijn vrouw en ik móeten eiken dag
samen dineeren en wij zullen meer van el
kaar gaan houden, dan. wij in de laatste 15
jaar ooit gelegenheid' hadden te doen. Heel
veel gezinnen zouden er beter aan toe zijn,
indien zij ons voorbeeld volgden en het aan
tal echtscheidingen zou heel wat kleiner zijn.
Mr. Bennett zeide, dat hij twee budgetten
had voor het gezin1 in de verhouding van
40 60, „daar een man niet zooveel noodig
heeft als een vrouw". Er is ook een afzonder
lijk budget ton behoeve van het meisje op de
kostschool.
Korte haren.
Louja Forest, die in de Matin dagelijks „een
praatje van een Parijzenaar" schrijft, had
het dezer dagen over de mode van het korte
haar voor dames.
Ik heb zegt hij, in een groep ernstige
maar geestige Parijzenaars na een zwaar
wichtig debat over Duitschland een niet min.
der geanimeerde gedachten-wisseling bijge
woond over het onderwerp: „hebben de
vrouwen gelijk kort haar te dragen?"
Ik heb ervoor gepast aan het debat mee te
doen. Daar ik bijna kaal ben, ken ik mezelf
niet het recht toe een meening uit te spre
ken, die tendentieus zou kunnen lijken. Ik
stelde dus Slechts vast, dat, volgens de bij
kans eenstemmige uitlatingen van die hee-
ren, de mtode van het korte haar bij hen niet
in den smaak viel
Ik heb die opvatting bevestigd gezien toen
ik in een klein schouwburgje getuige was
van lichtbeelden, waarmede de reclame, na
dat een dramatisch auteur getracht heeft de
leegte van de bedrijven te vullen, tegenwoor
dig die van de pauze's vult Er was toen een
karikatuur onder de lichtbeelden, die veel
succes bad. Zij stelde twee rijpe dames vo<ir,
van breeden omvang, die alle twee heel kort
baar droegen. Zij keken woedend en een van
de twee deedi dreigend1 tegen een kw'ajongen;
die zich Slap lachte. „Onbeschaamde jongen,
riep de booze dame uit, hij heeft ons ge-
vraagd of wij tyfus gehad hadden."
Het schouwburgzaaltje gierde het uit, maar
het waren alleen do miahnen, die lachten.
De vrouwen namen geen deel aan 'deze
vroolijkheid.
Of er het algemeen Schijnt de korte harem
mode de mannen dus niet te bevallen. Maar
dat is van geen beteekenis. Want de vrou
wen, merkt Louis Forest ten slotte op, kloe
tten zich allang niet meer om de mannen te
behagen; zij denken alleen nog maar aan od-
schik om andere vrouwen jaieersch te ma
ken!
De man en het paard.
Dat paard is zoo verstandig. Het
weet haast net zooveel als ikzelf blüftorte
eigenaar, - w uo
„Kerel, hou je miomd waarschuwde zijn
kameraad. - Als e nou denkt dat je je paard
t verkoopen als de mensehen wéten hS
snugger het is, dan vergis je je.
Het gewone verschijnsel.
De predikant op den kansol van fcn kerk
in de gegoede wijk van de stad: Wanneer ik
zoo eens de kerk rondkijk, mijne hoorders,
dan1 denk ik vaak bij mezelf: Waar zijn nou
toch de armen. Maar eis ik dan Later in het
oollectezakje kijk, dan vraag ik me verwon
derd af:.Waar zijn eigenlijk de rijkon?.
Ook een klant
Meneer zou u niet zoo vriendelijk
willen wezen, die hel paarse das daar uit de
etalage te nomen?
Wel zeker, meneer mot genoegen.
Wij zijn altijd bereid uit de etalage te ha
len. Wilt u hem zien?
O, nee zien niet! Maar Ik kom hier
alle dagen'viermaatt voorbij' en die kleur van
die das ergert me verschrikkelijk.
Zwaar op de maag.
Echtgenoot: En, Henrf hoe vindt je nu
die Cake? Die heeft m'n vrouw zelf gebak
ken en ik verzeker je 'als ze zooiets doet,
dan legt ze heel haar hart in het werk.
Vriend: Nou om je de waarheid te zeg
gen: Je vrouw moet dan wel 'n heel zwaar
hart hebben gehad; toen ze deze cake bakte.
HANSJE EN DE VREEMDELING.
n.
Jullie herinnert je zeker nog wel, hoé de
vreemde heer, toen hij weg zou gaan, een (ei
stuk sloeg In een kom. En weet je, wat Hans
nu uit de leege dop zag komen? Een gulden!
„Beste jongen," zei de heer, „die is voor jou,
omdat je zoo goed voor me geweest bent." Hij
duwde den gulden in Hansje's dikke, warme
handje en voor de verbaasde jongen tijd had
om te bedanken, pakte de heer zijn hoed en
tasch, opende de deur en stapte naar buiten.
Hansje stond midden in de kamer en dacht
diep na over de wonderen, die hij gezien had.
Eindelijk zei hij bij zichzelff: „Welke kip
zou toch een,1 ei gelegd hebben met een gulden
erin? 'Zouden er nog meer zoo zijn?"
Hij klom op een stoel, zette de.kom bij den
mand met eieren, pakte een ei en sloeg dat
stuk op den rand der kom, net als hij het den
vreemdeling had zien doen. Het wit en de
dooier vloeiden in de kom, maar er was geen
gulden in het ei.
Dan weder een ander geprobeerd. En Hans
sloeg een voor een alle eieren stuk, die den
mand waren. Maar in geen enkel ei vond 'hij
een gulden.
Juist, toen hij klaar was, ging de deur open
en daar was moeder.
„Lieve help! Hans!" riep ze uit „Wat heb
je nu uitgevoerd? Waarom heb je al die eieren
gebroken?"
Hans vertelde zijn moeder alles over den be
zoeker en de wonderlijke dingen, die hij ge
daan had'.
„O, Hansje. Hansje," zei moeder hoofd
schuddend. „Heb je nooit van een goochelaar
gehoord? Het waren heelemaal geen wonderen,
die hij verrichtte. Hij' deed maar net, alsof hij
die dingen vari je hoofd of uit de theepot of
den ketel of de klok of het ei haalde. Maar hij
had ze al' van te voren in zijn hand of in zijn
mouw verborgen."
Hans wist eerst niet, wat hij zeggen moest.
Eindelijk zei hij zacht: „Het spijt me zoo,
moesje. „Ja," antwoordde moeder: „Het spijt
mij ook. Ik hoorde zoo pas in het dorp, dat er
vanavond een goochelaar een vooretelling zou
geven. Maar ik ben bang, dat we er nu piet
heen kunnen gaan. Het kost voor elk een gul
den, en je hebt voor meer dan twee gulden
eieren gebroken. Ik kan er niet heen gaan.
Maar jij hebt een gulden gekregen van den
goochelaar. Nu mag jij alleen naar de voor
stelling gaan en dan zal ik oom Henk vragen,
of hij' je thuis wil brengen."'
Maar Hansje schudde zijn hoofdje en zei:
„Nee moesje, ik wil er niet heen zonder u. En
die gulden is voor u."
„Als je liever thuis blijft, mijn schat, dan
vind ik dat heerlijk. Maarje gulden mag je
toch houden. We zullen hem in je spaarpot
doen en sparen voor een kwaden dag!"
's Avonds werd er op de deur geklopt en
even later traden Hans' neefjes Het en Wim
binnen.
„Zeg Hans!" riep Wim uit. „Jammer, dat
je niet in het dorp bent geweest!"
„Er was een goochelaar," viel Piet in.
„Die had je_ moeten zien!" riep Wim weer.
„P.zei Hans. „De goochelaar is bij
mij geweest om een boterham te eten. Hij heeft
hier voor mij alleen een voorstelling gegeven!"
RAADSELS.
Oplossingen der vorige raadsels.
I. Schilderij (schil; de; rij).
II. Belofte maakt schuld;
Ach stoel beul fat melk de.
Goede oplossingen van bolde raadsels ont
vangen van:
H. A.; A. H. E. de B.; A. B.; O. B.; N. de
B.; T. en G. B.; P. pn O; B.; J. B.; li. C.; M.
A. I),; O. D.; G.. D.: D. en V. D.; A. J. en
J- P.; O. G.; W. G.; M. S. de G; B. en T. G.;
A. de G.; M. H.; J. L. de J.; P. ,T. de K.; R. K.;
W. en L. K.; J. en W. K; B. K.; W. K,; L.
v. L.; P. L.; O. v. M.; O. J. v. M.; D. M.; H.
N'> T* N.: M. en D. N.; A. N.; M. O.; F. G.
y. P.;. A. R.; J. A. S.j ,T. G. S.; H. S.; S. T.;
N. en B. T.; J. T.; A. v. U.; J. V.; L. en C. V.;
K. V.; G. V.; S. WA. *Y.; S. on M. v. Z.
Nieuwe raadsels.
L Wat staat hier?
tjeH D jste
II. De namen van welke beroepen leest ge
hieruit? (Het zijn mannen, die gedagelijks
ontmoet).
1. k-t-e-e-l-b-o-m.
tl#
Mme Corrg.
Het geheim van de krachtl
Brensa.
JLi
2. s-e-b-r-e-l-v-r-i-e-n-t-b-e-e-1.
3. 7. - w - ij - n - r. - o - e -^d - e - r.