Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van Zaterdag 8 Dec. 1923.
1io<
toog (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
VAN 'S LEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
No.
DE KAMPVECHTERS...
CAREL BRENSA.
Parabel op een Motie!
DE SCHILDERIJ VAN DE
SCHIPBREUK,
Een zee-vertelling. J
„DE GOLFBREKER".
DE ZEE.
Een kwallflceering.
STUURSTOEL-OPSCHRIFTEN.
Oud Zeemans wijsje
't Juffertje
ZEENUMMER
door
van
ALT SLOOF.
Do Zee de machtige en ondoorgronde
lijke heerscheres op de door de wijde ruimte
wentelende planeet Aarde, had zich weer
eens erg opgewonden.... Dat overkwam
haar zoo vo^ tijd tot tijd! Als zij zichzelf
weer eens eindelijk in herhaalde pogingen
vaini zelf-overwinning tot een dragelijke
kalmte had weten te krijgen en gedurende
vele dagen lang in zachte murmelingen te
spelen gelegd had over de diepere opper
vlakten der Aarde dan kwcm onweer
staanbaar een van die slechte karaktertrek
ken naar voren, zooals ook zelfs heorsche-
ressen die hebben kunnen.
Dan was het alsof ham: weer ineens iets
te binnen schoot als van een onrecht of van
een geleden smaad.dan verloor ze gaan
deweg haar gewone kalmte en dan ging ze
ais vanzelf weer over tot weerspannige en
oproerige gedachten! Dan kon ze zich ten
lange leste niet meer voldoende beheerschen
en dan barstte zij uit tot de meest onrede
lijke neigingen van verbeten boosheid, zoo-
als een vrouw dat soms doen kan, die haar
zin niet krijgt.
Ook dezen keer was het weer zoo.
De zee had zich e(rg opgewonden! En ze
wist niet heel goed zelf wat de oorzaak was
van haar gramschap. Ze wilde meer' wezen,
dan ze was.Ze wilde hooger stijgen dan
ze kon! Ze wilde geen krachten naast zich
dulden en de alleen-heerschappij (bezitten
op Aarde.
Want Zij de groote zee, de machtige
over veel en velerlei.zij kende wel haar
kracht, maar zij kende ook haar beperking.
Zij wist wel dat ze heerschte en heérschie
over veel, maar ze wist ook, dat zij niet de
alles-overheerschende kon zijn! Ze wist dat
ook aan haar perken gesteld waren
Zij wist het: Altijd moest ze binnen
de perken blijven van het waarach
tige hoogere land! Nooit kon ze geheel
het land overstroomen zóó volkomen, dat
ze de alleen-heerscheres zou zijn over de
gansche wereld en1 dat de zon niet anders
meer zou zien dan haar en haar alleen!
Was deze wetenschap van gebondenheid
niet om te schuimbekken?
En de Zee vergat alle redelijkheid en liet j
zich niet bepraten.Ze werd al opgewon
dener in het besef van deze eigenlijke schan
de. En ze brulde langzaamaan) met alle
kracht die in haar geborgen was.... Ze
kookte van ingehouden driften en haar
gansche oppervlakte was van aandoening
heftig bewogen! En toen ze in de eenzaam
heid van een langen, donkeren niacht haar
woede tot het hoogste had1 opgevoerd, wierp
ze zich toen de dag kwam tegen de
steenen dammen en op het strand met groot
geraas en probeerde stukken af te slaan van
de bazaltbrokken, die haar tegenhielden I
O! Als ze maar aan iets haar woede zou
kunnen koelen.
En. terwijl de Zee zich zoo opwond in haar
vermeend onrecht, verliet een eenvoudig
visscher op zijn schip de haven. Moedig
ging de visscher uit staande op het achter
steven van zijn ranke schip en de hand vast
om het roer.Ja hij zag in de verte de
zee en hij zag ook haar kwaadheid van dezen
dag weL Maar inwendig lachte hij daarom,
al stond zijn gezicht ernstig en strak.
Want hij kende haar zoo goed', de zee. En
hij kende ook het leven en zijn onvermijde
lijkheden. Want hij was een mensch en hi
had de gave van de herinnering en van de
ervaring. Hij wist dat er aan alle dingen
grenzen zijn en dat het geen wezen: noch
de zee noch een mensch gegeven is daaraan
veranderingen te geven IHij wist van zich'
zelf, dat hij nietig was en zwak en zelfs hul
peloos tegenover die zeeMaar hij wist
ook, dat hij rede had en dat de Rede over
wint van de onredelijkheid en de drift van
het breidelloos begeeren.
Zoo dacht de visscher, terwijl hij stonc
op zijn schip en keek naar de zeeHi
begreep het wel: Het was weer een van haar
driftige buien. Hij zou toch gaan waarheen
hij' dacht te gaan, want hij wist dat het
Leven hem opgelegd had te gaan.
En met vaste hand stuurde hij. Daar kwam
zijn schip de beschuttende pieren uit.
De Zee gierde.
van de woedende zee bewogen was.
Maar moedig zonder wijken ging het schip
waarheen de visscher het richtte al ging
liet dan ook niet^Vlug. Want de visscher
Meld zijn hoofd koel en maakte gebruik van
de rede en het vernuft, dat het leven- hem
geschonken had. Hij zorgde ervoor, dat de
boeg van zjjn scheepje altijd op een bepaal
de wijze tegen de golven van de zee invoer.
Hij weerde de slagen van het water altijd
op een bepaalde wijze af, zoo als een bokser
de slagen van zijn tegenstander afweert.
Niet alleen zijn hand leidde het roer, maar
bovendien zijn gedachten.
Zoo hield1 zijn scheepje stand in den onge-
Hjken kamp.
En meteen begon het gevecht de mach
tige kamp tusschen de vechters -op leven
en dood de zee en den visscher
De Zee gierde Zoodra de visscher zich
op haar oppervlak vertoonde, smeet ze zich
in haar volle kracht tegen hét voorschip en
duwde het hevig achterover.... Het lukte
niet! De visscher stond als een standbeek
aan het roer, maar zijn gedachten werkten
koel en klaar zonder ophouden.De zee
brulde! Ze veranderde van tactiek. Nu be
sprong ze het ranke scheepje van achteren
en meende het over den kop te werpen.
Zooveel water als ze maar in een golf bij
een kon zamelen, bracht ze tezamen en
wierp het naar het scheepsboord! Ze bons
de tegen bakboord en dan weer tegen bak
boord. Het nietige scMp kraakte en
piepte van1 pijn uit de slagen van het water.
De visscher joeg omhoog en daalde omlaag
op de bewegingen van woeste grillen, waar-
Zeg, Jan Nou kan ik me toch eigen
lijk niet best begrijpen, waarom je die lee-
lijke schilderij met dat stuk geslagen scMp
nog maar altijd in je mooie kamer laat han
gen
De rijke reeder, Jan van Schouwen leun
de gemakkelijk in zijn leeren stoel achter
over en zag zjjn vriend die deze woorden
gezegd1 had eens veelbeteekenend1 aan.
Die scMlderjj wegdoen? Al zou je
me duizend gulden bieden, dan zou ik ze er
niet voor willen missen.
Waarom dan niet? informeerde de
vriend.
Omdat die schilderijl in werkelijkheid
niets te beteekenen heeft, maar voor mij de
onafgebroken' herinnering Is aan den eigen
lijken oorsprong vah mijn geluk en van mijn
voorspoed beide.
Jonge! zei de vriend dat is inte
ressantIs er een herinnering aan ver
bonden?
Dat is er zei de reeder.en als je
er pleizier in hebt zal ik die vertellen.
Natuurlijk graag!
En toen' de vriend was gaan1 zitten en de
sigaren waren opgestoken, begon de reeder
zijn verhaal:
Mijn ouders waren eigenlijk heel arme
menschen. Mijn vader zwierf op zee, dat wil
zeggen op de kust,*want hij bezat niet anders
dan een oude en vrij wrakke vlsschersschuit.
Daarmee moest hij den kost voor ons alle
maal verdienen.
En op een nacht woedde er eon buitenge-
woon zware storm op de kust. De wind joeg
uit het Noordwesten en de golven sloegen
de witte koppen te pletter op het strand'.
Ik was 'm iongen van 'n jaar of tien, maar ik
weet nog heel g^ed1, dat het dien avond erg
onplezierig thuis was. Mijn vader was gelukt
lukkig wel binnen, maar het weer was ang
stig. Mijn moeder was benauwd van de hui
lende stormvlagen.
En1 de benauwdheid werd er niet minder
op, toen er midden in den nacht -noodschoten
begonnen te klinken'.
Daar is een schip in nood zei mijn
vader tegejn mijn moeder. En aangezien
mijn vader tot de bemanning van de redding
boot beho-orde, kleedde hij zich zonder spre
ken in zijn oliegoed, zette zjjn Zuid-wester
op en verliet na ons allemaal goeden nacht
te hebben gezegd, h^t huis. Ook mijn moe
der kon, het in het huisje niet uithouden en
stapte ieder oogenblik naar buiten.
Wij' sliepen niet meer, dien nacht. De
noodseinen werden nog vaak herhaald en het
duurde niet lag of vanuit het volk, dat naar
de haven gegaan was, bereikte ons de mede-
deeling, dat er een scMp gestrand was
een Engelsche schoener, de „Mary", van on
geveer 200 ton. Ze was recht voor wind en
tij op de ondiepe gronden geloopen en zat
muurvast.
Den volgenden morgen bleek het schip on
herroepelijk verloren. Gedurenden den nacht
had de reddingboot verscheidene malen ge
probeerd door de branding te komen, maar
het wa-s geen enkele maal gelukt. Het scMp
was Met bereikt. En toen het licht werd1 be
gonnen de mannen oprnpuw. Van het scMp
viel Mets meer te redden. Het ging nog al
leen om de bemanning, die als radeloos over
het overspoelde dek heen en weer liep en
zich voor een gedeelte reeds in het want
poogden te bergen.
Het mocht niet baten.
Voordat het in den loop van den dag ge
lukte om het wrak te bereiken, waren ver
schillende leden van de bemanning door uit
putting of door een overslaande zee voor al
tijd verloren. Het zonderlinge noodlot wilde
dat toen mijn vader eindelijk verbinding
met het schip gekregen had er nog enkel
een vrouw en een kind levend aan boord
waren. De vrouw had1 zich zoo hoog mogelijk
in het want opgeborgen om haar kind te be
hoeden voor de overslaande golven.
Het was vermoedelijk de kapiteinsvrouw.
En toen het mijn vader met levensgevaar
gelukte het kind te bemachtigen, bleek de
vrouw zo-o uitgeput, dat zij zelf met een over
gaande zee werd weggespoeld en geen macht
meer had' zich vast te houden. Zij verdween
voor de oogen van mijn vader.
Zoo was dan het kleine kindi —het bleek
een meisje het ©enig overgebleven levend
wezen van den schoener „Mary". De opva
renden spoelden de volgende dagen- hier en
daar aan de kust aan en werden op de ge
bruikelijke manier op ons kerkhof begraven.
De zee merkte het wel en werd,, zoo moge
lijk, nog doller! Ook de menschen zoo
Metig, zoo klein, zoo misdeeld van de brute
krachten der elementen trotseerden haar.
Ze kon ook Mer al geen slachtoffers meer
maken, als haar dat goed dacht.Neen
men gebrmkte haar voor doeleinden, die
onbegrijpelijk waren voor haarl En zo be
gon te voelen dat de gedachten in haar te
genstander sterker waren dan haar eigen
ontstuimig© kracht
En rustig stond de visscher al spanden
zich zijn zenuwen. Hij streed den strijd van
het leven! Maar hij beminde den strijd.
Het zoute water, dat ketste in zijn gezicht
en dat in striemen1 sloeg tegen zijn voor
hoofd, maakte hem frisch en klaar.Hij
voelde dat ook weer ditmaal zoo als zoo
veel jkeeren vroeger de eindelijke over
winning hèm zou zijn! Want hiji kende zich
zelf en hij kende zijn schip, zoo hecht, zoo
sterk en tegelijk zoo onderdaMg aan1 zijn
dwingenden wil.
Zeker zou hij zijn do-el bereiken, dank zij
zijn menschelijk vernuft, dat ten slotte uit
ging boven de brute krachten der elemen
ten!
En tevergeefs rukten en beukten en toren
den de golven, door de driftige zee tegen
het ranke schip uitgezonden'.
Tot eindelijk.
De zee.werd -mat.Ze gaf spoedig kamp,
ditmaal. Er scheen een beseffing in haar
naar boven te komen. Die menschen moest
ze eigenlijk niet minnen? Krachtig waren
ze en machtiger dan zij.
En de zee gaf den strijd op. De golven leg
gen zich en hun geraas werd tot een bemin
nelijk lispelen. Ze streelden de verschansing
zachtekens.
En na twee dagen van woedend vechten,
zongen de tot kalmte gekomen golven een
wiegelied voor den moedigen visscher, die
een ander aan het roer gezet had en zich om
uit te rusten van de vermoeienissen te sla
pen had1 neergelegd.
Onze goede trouwe vriendin is de zee. Zij
is een deel van ons bestaan, wij kunnen haar
Met missen. Zjj beheerscht ons leven, zjj ver
gezelt ons, zij troost ons, zij steunt ons. Zij
praat met ons. Eiken dag weder opnieuw
heeft zij haar babbeltje klaar, en nimmer
vertelt zij ons hetzelfde. Nu eens zijn het
luchtige en speelsche verhaaltjes, die zij ons
voorzingt, en waarbij zij soms schaterlacht
om haar eigen woorden. Dan weder zijn het
ragfijne sprookjes, die zij verzint, vol van
fantasie en bekoring, waar de kabouters en
de elfjes een rol in spelen. Soms Is zjj be
droefd, en dan worden ook wil treurig; dan
zingt zij weemoedige liedjes in mineur, en
de meeuwen komen aangevlogen, die haar
trachten te troosten. Met hun sterke vleu
gels scheren zij over het oppervlak, als wil
den zij haar liefkozen en afleiding bren
gen. Als de zon ha-ar beschijnt, is zij blijde
en Mtgelaten, dan siert zij zich als een eo-
quette jonkvrouw in goud en'diamanten, die
zij doet flonkeren in den zonneschijn. Dan
zijn haar lachjes parels, haar kleed van
zilverbrocaat. Dan speelt zij en flirt met de
wolken, die schuilevinkje spelen met haar.
Dan lokt zij de blinkende scheepjes met de
witte zeilen, die zij dansen la-at op den rhyth-
mus van haar lied. Dan kust zij en koost zij,
en lonkt zij en bloost zij'.
Nooit is zij -oppervlakkig of wuft; steeds
is in haar verschijning de diepte en de wijd
heid van den kosmos. Haar luchtige vroo-
lijtkhid- is diepzinnig, maar haar diepzinnig
heid is vroolijk en speelsch.
Vreselijk is zij als zij toornt; dan zet zij
haar sterke stem Mt tot er het geweld van
-den donder In bromt en rommelt. Dan maakt
zij, wie haar niet kennen, bang, en wie haar
begrijpen, kile-in. Dan toont zij' zich in haar
volle -grootheid en kosmische wijdheid: frag
ment van den kosmos zeiven.
En wij, die de zee kennen, vreezen- noch
tans haar kracht. Wij hebben -die kracht aan
banden gelegd, wij hebben de zee, onze
vriendin, geketend. En als nu de Wester
storm tegen de kusten slaat, dan slaan daar,
woedend1 en machteloos, de felle golven te
gen de schoeiing. Zoozeer is hun woede ont
ketend, dat het witte, trillende schuim op
spuit, en zoodanig ziij|n' haar passies, dat
-deze schulmbe-dekte golven elkander verslin
den willen. En een wilde jacht ontstaat
langs de houten palen, die stevig staan en
de kracht harer golven breken.
Dit oogenblik heeft onze teekenaar in
beeld gebracht, en do Heldersche Courant
meende goed te doen haren lezers bij wijze
van Sint- Nioo-lansgeschenk ditmaal als af
zonderlijke kunstbijlage do teekening van
den heer Pinkhof aan te bieden.
An de wal? Nou Ik'heb van m'n elfde jaar op 'n'oud karkas van 'n Bark
gevarenIk ben om Kaap Hoorn geweest met 'n walvischvaarder en naar Spitsbergen
om steenkool te zoeken Ik heb negen maal schipbreuk gelejen en een keer is er
'n schip onder me verbrand op 250 mijl van de kust Nou ben ik zeuven maanden
an de wal omdat de reederij me niet meer monstere wou vanwege m'n jaren, maar as
't niet gauw verandert, ik-bezweer je ik huur in m'n eentje 'n ouwe trol-schuit en
ik gaan kabel jouw vangen'op de kust van IJsland 1
Want 't is mijn Mer veuls te eentonig Veuls te eentonig, man
Namen wisten we er Met van.
Intussckem zaten mijn moeder en vader
met het geredde kind.
De burgemeester van onze., plaats riep door
middel van advertenties familieleden op,
maar er kwam Mmmer -antwoord. Ook uit
ons dorp bleek Memand erg gesteld op een
vreemd kind. Zoodat er maar één oplossing
bleef: Dat was zelf het kind a-dopteeren.
Aldus gescMedde. Mijn vader zei:.Ik
heb het schaap gered-, dus als Memand1 er
voor wil zorgen zal ik het zelf moeten, doen.
En mijm moeder verzette zich Mer niet te
gen, zoodat wij zonder .plichtplegingen een
lid in de familie rijker werden.
Het meisje werd nu ingeschreven als
Marie van Schouwen en na eeMgen tijd
dacht geen sterveling meer aan het voorv-al.
Alleen liet mijn vader na eeni-ge weken- door
een toevallig rondreizend' kladschilder een
afbeelding in olieverf maken van het wrak
van de „Mary"Het -kan ook zijn, dat de
scMlder Mt eigen beweging het dramatisch
geval' op doek bracht en het aan mijn vader
als de meest geïnteresseerde wist te verkoo
p-en. Ini ieder geval had hij Met enkel het
wrak, maar meteen de storm en de woedende
golven er bij geschilderd.,... Het was een
aangrijpend 'tafereel, hoewel sentimenteel-
dramatisch gemaakt. Maar de bevolking
vond het zoo bMtengewoon, dat ieder er in
de eerste -dagen naar kwam zien en dit het
voorval van de scMpbreuk weer even in
ieders aandacht terug bracht.
Daarna stierf langzamerhand- de geheele
gebeurt-ems uit de herinnering van de in
woners weg.
Daar kwam nog bij dat -ons gezm na ette
lijke jaren het dorp verliet en zich op een
andere plaats aan zee vestigde.
Marie werd door mijn vader en moeder
geheel als eigen kind beschouwd en behan
deld. Deze bedoeling was misscMen de
hoofdoorzaak van het feit, dat wij de an
dere kinderen noch Marie zelf ooit do-or
onze ouders op de hoogte werden gebracht
van de ware toedracht van zaken. Het was
vermoedelijk om iedere zucht tot voortrek
king tegen te gaan, dat mijn ouders hierin
uiterst streng optraden. Wanneer ik er la
ter eens op zinspeelde, kreeg ik de wind
van voren en Marie zelf, die nog 'n kind was,
toen ze gered werd, wist Met beter of zij
was een zusje van mijn jonger© zuster en
mij.
Mij was het later een ware plaag, want
toen ik grooter geworden was, kwam ik al
heel gauw tot de ontdekking, dat ik Marie
een schat van een meisj-e vond, wiens be
staan meer dan gewone beteekenis in mijn
leven had, en die ik de meeste moeite had
als een z-uater aan te zien.
Deze stand van zaken duurde ruim vijftien
jaren.
Toen kwam er verandering.
Want op- een avond las mijn vader, die al
vrij oud geworden was, een advertentie in
de oourant, waarin bleek te worden gezocht
naar den eigenaar van de.schilderij, die
de schipbreuk van den schoener „Mary"
voorstelde.
Dat was mijn vader zelf. En hij antwoord
de op de advertentie.
Twee dagen later trad er een vreemdeling
bij ons binnen. Ik was ook jMst van zee, want
ik was in'die dagen matroos op do „Hen-
riette".
De vreemde heer beg-ori mij-n vader te on
dervragen omtrent den ondergang van den
schoener en Merbij bleek, dat hij een week
tevoren het graf van verschillend© der om
gekomenen bezocht had. Niemand had hem
eeniige nadere inlichtingen kunnen geven,
aangaande de bemanMng van de „Mary",
maar eeaiige oude dorpsgenoot-en haddien
toen gesproken over mijn vader en over de
schilderij, die hij van de schipbreuk bezat.
Ook moest hij meer weten van een in het
leven gebleven kind, want dit had hij inder
tijd tot zich genomen. Of dit kind nog in
leven was was wisten de dorpelingen niet
dus nog veel minder, dat het geredde kind
tegenwoordig een knappe jonge vrouw was,
die in de plaats van mijn gestorven moeder
het huishouden regeerde.
Maar intusschen was de vreemdeling op
het hooren van het geredde kind een en al
aandacht geworden. En hij had nu op zijn
beurt zijn toevlucht genomen tot de adver
tentie om uit te vinden waar zich die eige
naar van de schilderij van de scMpbreuk
k-on ophouden.
Het gesprek kwam natuurlijk op den schoe
ner „Mary" en op de schipbreuk daarvan.
Vader moest alles in geuren en kleuren ver
tellen en hij- was zoowaar ontroerd, toen hij
het verhaal deed. Totdat do vreemdeling va
der aan het eind van het verhaal alleen nam
en hem v-an zijn kant eeni-ge med-edeetin-gen
deed.
Het meisje, dat gij met levensgevaar I
De bekentenis van een Zeeman 1
'K heb de wijde, woeste baren
Van mijn jonkheid overvaren,
Van de Vaderlandsche ree
Tot de verste, vreemdste zee
Maar mijn ziel - het waardste pand -
Bleef In 't eigen Vaderland I
De zee
De zee dat Is het meest dichtbij en tege
lijk het meest ver verwijderde in het Heelal.
De zee dat is het meest wondere, het
meest ondoorgrondelijke, het meest diepzin
nige, het meest veranderlijke en het meest
onveranderlijke, wat voor het menschelijk
begrip te beseffen en voor het menschelijk
oog in dit leven waar te nemen is.
De zeedat is het symbool en de ma-
Mfestatie van het machtige en van het ge
weldige.
De zee.1dat is de karakteristiek van
de momenten van opperste schoonheid naast
de momenten van diepste duisternis. De
zee, dat is de wonderlijke wijding van de wij
de vreugde en de zee is de schrik van diepe
ellende en grondelooze angst.
De zee.dat is de schitterende schilde
rij van eindelooze eenzaamheid.
De zeedat is de schatkamer van de
ongeweten wijsheid van de al-goddelijke
kennis, waarvoor wij menschen staan bflj-
ven als voor een gesloten deur.
Het zijn niet de landen, die de zeeën re-
geeren maar het is omgekeerd de zee al
leen, die het leven van alle landen be
heerscht. Het is de zee, die rijkdom geeft aan
de menschen en het is de zee, die de volken
in armoe -dompelt.
-Het is de zee ein het is de zee al-tijd ge
weest, die menschen en rassen en volkeren
groot maakt en groot gemaakt heeft.
Het is de zee, die groote mannen voort
gebracht heeft.
Het is de zee, die het machtige kapitaal der
natiën maakt.
Het is de zee -altijd en alleen, die toegang
geeft tot onbekende -gebieden en tot verre
streken en tot ongekende rijkdommen.
De zee Is voor de wereld, wat het bloed Is
v-oor den mensch.de bewegende kracht,
die tot leven wektBrensa.
Ik vaar gelijk een held na© veer gelegen
kusten,
Was het niet om geld, veel -liever zou ik
rusten,
En blijven op het land en h-ouwe mijn gemak,
En drinken een glas wijn of rook een pijp
toebak.
In 't kouwe Gronelant in Straat Davis
vangt men vis
Daar -hondert man aan een -genoeg had op
den dia.
De mensch die seilt zijn ooerse wel,
Die Godt neemt tot zijn metgezel.
„Alle vrachten lichten!" zei de schipper,
en hij smeet het eerst zijn vrouw over 'boord.
„Men doet wat mem kan," zei de mug en-
spuwde in zee.
Hat varen op zee
Van Land tot Land,
Dat Is wat mij plezieren moet
Want het Is da Scheepvaart
En Bodes Hand,
Die 't Vaderland floreeren doetl
gered hebt zoo zeide hij is familie van
mij. Ik ben haar oom. De kapitein van den
schoener was haar vader en mijn eeMge
broer. De vrouw, die gij hebt zien verdrin
ken was -mijn schoonzuster. De reden dat
ik Met heb geantwoord op de oproepingen
van den burgmeester, ligt hierin dat ik toen
tertijd in Engelsch Indië was op een groote
plantage. Wel heb ik gehoord van het ver
gaan van het soM-p maar Met van de latere
nasporingen.Daarom ben ik nu ook Met
naar het gemeentehuis gegaan, maar heb
van de burgers enkele iMichtingen trach
ten te verkrijgen 1 Ik had ook enkel het plan
om de graven v-an mijn broer en zuster en
hun kind eens te gaan zien, want ik wist niet
van een redding. Dat hoorde ik pas hier!
En zeg mij nu waar ik mijn nichtje vinden
kan en zeg mij dan wat ik voor u doen kan,
want ik ben- rijk.
Voordat vader op den laatsten wensch in
ging, kwam natuurlijk eerst de geheele zaak
ten opzichte van Marie aan het licht. Want
vader had1 haar, met het oog op het verwacht
te bezoek van huis gestuurd.Toen ze te
rug gehaald was, vertelde vader haar woord
voor woord het geheim van haar eigen ge-
scliiedenis en het duurde niet lang of de
oom en het Mchtje hadden elkander terug
gevonden!
Het was een zonderlinge dag! Niet het
minst voor mij!
Ma-ar het eind van het lied was, dat „Marie"
die eigen-lijk „Mary" bleek te Meten op
kosten van haar oom haar opvoeding vol
tooide dat zij mijn vader bleef zien zoo
als ze hem altijd gezien had en dat door de
zorgen van beiden de oude man nog eeMge
gelukkige jaren doorbrengen kon.
Ook mij stelde de o-om in staat meer in de
zeevaartkunde te studeeren en toen ik afge
studeerd was kon ik met zijn hulp een kleine
reederij beginnen.
Zoo was ik van matroos reeder geworden!
En het gelukkigste kwam nog, want een
jaar nadat mijn eerste schip ter visohvangst
gevaren was, was mijn „zuster" M arie mijn
„vrouw" Mary geworden!.
En nu zul je begrijpen, beste kerel, dat Ik
deze schilderij hoe leelijk ze ook is, maar
die de schipbreuk van den schoener „Mary"
voorstelt, voor geen geld van de wereld zou
willen missen.I
(Vrij b, h. Praimch door O. B.)