De Praktijk van Helder
WETENSWAARDIGHEDEN VAN „OUD-AMSTERDAM"
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van Zaterdag 2 Februari 1924.
OUD-HOLLANDSCHE OPSCHRIFTEN.
NO. 108 (AUTEURSRECHTEN VOÓRBEHOUDEN)
UIT DE OUDE DOOS.
Rijmpjes op Luifels, Wagens, Glazen en Uithangborden 1
ervaring en bcrgingservBring zouden de
hoofduitvoerders van dat werk moeten wor
den.
FEUILLETON
Zonderlinge familienamen.
.VCrieïtSiMttl I 1
't Jutte rtj^
Overgesohreven door CAREL BRENSA.
Op een tuinhek.
Die wil tuinen, voor eigen profijt,
Verkwist zijn geld/ en slijt zijn tijd!
Boven een herberg te Sloten.
De wind1 moet waaien
De'molen moet draaien,
De dobber moet staan,
Anders zou de wereld vergaan!
Luitelschilft.
Boven een huis, genaamd: De Blinde Weerélt.
Schalkheid wordt verheven,
De deugd wordt verdreven.
Oneer noemt de wereld eer,
Daarom doolt de wereld zeer.
Tegen een korenmolen.
Boven den diamant, zoo hoog in prijs gerezen,
Moest dia molensteen tot in eeuwigheid worden
göprezon
Te Gouda, op een tabdkver-
koopersdeur.
Tabak dat Srf het goed,
Dat wijn en bier doet smaken....
Waaronder een ander schreef:
En waardoor iedereen
'Zijn geldje kwijt kan' raken.
Op een lasterpapier, geplakt op de
deur van een kruidenier te Delft.
Hier woont een kruidenier
Men dient van hem'te praten;
Zijn pijpkaneel is slap
En veel te krachteloos;
Zijn noten zijn zeer oud,
Vermollemd en vol gaten.
Hij koopt verlegen goed
En wat, hij geeft is voosl
Voor een timmermanswinkel, be
kend als het huls „de Houten
Hamer".
Wat is er ter wereld onbekwamer,
Als een timmerman, zonder houten hamer?
Glasschrift.
Iemand te dienen en niet te behagen,
Iemand te geven en nog smaad te dragen,
Iemand te bidden en niet te verkrijgen,
Iemand te wachten en tweg te blijven.
Dat zijn vier dingen daar de menscb van klaagt
En die d'onlijdzame mishaagt!
Voor, een kleermakersdeur
te Rotterdam.
Jozef vluchtte met Maria naar Egypte op een
ezel;
Hier woont de meester kleermaker Dirk van
■Wezel.
Efjj kan een kleed behoorlijk fatsoeneeren,.
En jonge vrijsters het naaien leeren.
Voor een grutter op den Haar
lemmerdijk' të Amsterdam.
De Koning en zijn onderdaan,
De kikvorsch en de witte zwaan;
Zei krijgen al uit eenen schoot,
Haar spijs en drank en daagljjksch brood.
Lulfelschrtft.
In den Wijker gortmolen karn men de best©
harde scheepsgort halen,
Zoo goedkoop ais men /bij een ander voor de
slechte moet betalen.
Op een tabaksverkoopersluif el.
Polyphemus aan den strande,
Voelde hevig branden
Zijn jonk hert in heete min.
Zoo voel ik jou, nobel pijpje -■»
En fik nijp je
Want daar is nog toeback In.
Op een geheim gemak te Huizen.
H sta, om ieder'te gerieven,
En toon in t minst geen ongeduld,
Schoon 'k word betaald met kwaaye schuld
En met versieten rentebrieven.
Glasschrift.
Een schamel vrouwtje zocht onlangs wat
onderhoud
Bij een rijk, gierig mensch, daar zij' hem juist
•ontmoette.
De vrek kocht haar terstond twee klompen
aan de voeten
En zeide: Vrouw, ziedaar! Nu hebt ge
„onderhout"!
Bij een barbier-kleermaker.
Hier maakt inen alle soort
Van groote manslui kleeren;
Ook kan men na dien tijd
Haarknippen' en baardscheren.
Komt, vrienden, treedt maar in,
Gij komt hier altijd klaar,
Ais ik niet ben te huis,
Dan neemt mijn vrouw het waar.
Kwaaye schuld: Onbetaalde rekeningen.
(Wordt voortgezet).
DUIKEN.
Het naspel van een scheepsramp wordt
daar aan de Buitenhaven afgespeeld. Het
is het naspel van een tragedie, die op de
kust van Texel werd' opgevoerd, en hij wel
ker opvoering het weinig scheelde of tal
rijke menschenlevens waren daarbij ver
loren gegaan.
We vergeten spoedig, o, 000 spoedig,
doch wanneer we ons herinneringsvermo
gen scherpen, dan kunnen we ons waar
schijnlijk de gebeurtenis in de herinnering
roepen, dat bij een tocht der reddingsboot
van Eierland, die reddingsboot door een
grondzee werd omgeslagen, juist op het mo
ment, dat men met de geredde schipbreu
kelingen van de Duitsdie lichter „Wil
helm'' naar den1 wal zou stevenen.
Door handreiking heeft men toeö be
manning en schipbreukelingen op het droge
weten te krijgen.
Dit even ter opfrissching van het ge
heugen.
Nadat de lading ijzer voor een gedeelte
was gelost, heeft men de „Wilhelm" toen te
Nieuwediep binnengebracht en vele handen
verdienden hier een dagloon met de verdere
lossing.
Een schuit met ijzeren platen en hand
ijzer, die in de Buitenhaven lag, kapsijsde
tijdens den ijsdrang in de haven en lag
daar voorloopig rustig.
Geen snars was er van die lading te zien
en iemand, die met het voorval onbekend
was, zou niet vermoeden kunnen, dat daar
op den havenbodem nog voor een aardig
kapitaaltje rustte.
Meende men, dat dat ijizer ten prooi zou
vallen aan den tand des tijds, de mannen,
die er belang bij hadden, dachten daarover
anders en men stelde de oude „Dolfijn" in
actie, die al zoovele malen handlangers-
diensten had verricht om iets, dat door de
wateren der zee was overspoeld, naar boven
te krijgen.
Het spreekt vanzelf, dat de „Dolfijn'"
slechts handlangersdiensten zou kunnen
verrichten, want de mannen van duikers-
De vaste duiker van de firma Bureau
Wijsmuller, Jan van Drimmeien, Iemand,
die een der beste duikers van ons land ge
noemd mag worden en in één adem ge
noemd wordt met mannen als de Sperlings,
de Niemanns en niet te vergeten met onzen
eigen plaatsgenoot Jan Bijl, moest hier het
duikerskarwei opknappen.
In de grillige tussohenpoozen tusschen
wintergeen winter had ook „Jantje", zoo-
als hij bij voorkeur door de manschappen
schijnt te worden toegesproken, eenige
duikoperaties uitgevoerd, doch de tempe
ratuur van het water had dan telkens een
spaak in het wiel gestoken.
In zoo'n „om en bij het vriespunt"-temp e-
ratuur van het water had men telkens moeite
om het bloed van Jan's handen boven de
temperatuur van O 0 O. te brengen. Met de
beproefde methode der wrijving wist men
dat te bereiken, doch het is te begrijpen,
dat de meest geharde persoon ten Motte het
hijltje daarbij' moest neerleggen.
En zoo werd gedurende een paar dagen
het werk stopgezet; doch nu de winter
schijht afgezwaaid te zijn, heeft men die
duikerij weer ter hand genomen en onver
poosd' daalt „Jantje" naar de grillige diep
ten van de buitenhaven, waar hij zwijgzaam,
doch doortastend,, de klemschroef draait
tegen de platen, waardoor de platen kun
nen worden opgeheschen of die kettinglijn
slaat om een bundel bandijzers om die even
eens te doen ophijschen.
Geen andere verbinding heeft hij met de
buitenwereld, dan een touw, gebonden' om
zijn middel, waaraan hü1, door het geven
van rukken, zijn seinen naar de „Dolfijn"
zendt aan den man, die daarop, actief op
lettend, moet reageeren.
De andere mannen1 aan boord bedienen
takel en winch en niet te vergeten de me
chanisch gedreven luchtpomp, die den dui
ker geregeld lucht toevoert en welker uit
werking men1 kan gadeslaan aan de woeling
der luchtbellen aan het wateroppervlak.
Gestadig, zonder overhaasting, kalm en
wel overlegd gaat dat werk door en eischt
van de mannen een groote mate van verant
woordelijkheidsbesef.
Als ik zoo bij dat werk stilsta, dan dringt
meest altijd dit tot me door: wat een uit
houdingsvermogen van den duiker; wat een
kalane oplettendheid1 van den man aan het
seintouw; wat een nauwgezet werken van
de mannen aan takel en winch.
En als ik dan verder langs den steiger
slenter en de mannen aan boord van de pas
aangekomen garnalenvisschuiten druk be
zig zie met het zeven en uitzoeken der gar
nalen, het koken der 'garnalen en het wer
pen op de afkoelplaten, terwijl de tempera
tuur soms onder nul en' dan weer even daar
boven is, dan dringt er weer iets in mijn
hersenpan en wederom1 zegt mij1 iets: wa
een aibeidszaamheid, wat een „struggle for
1'ife", en als zooveel malen te voren krijg ik
respect voor den arbeid van een ander.
En het lijkt me van bijzonder opvoedkun
dige waarde als we onze kinderen eens mee
nemen en niet alleen hen, zoo bij onzen
neus langs, wijzen op dergelijken arbeid,
doch op allen arbeid, die met opgewektheid,
nauwgezetheid en kraoht wordt verricht.
Daarmee kunnen we hun bijbrengen1 dat
allé arbeid respect afdwingen kan en da
in heel het maatschappelijk gebeuren 'geen
deel van dien1 arbeid kan worden1 gemist
wil niet onvermijdelijk de andere deelen
daarvan schade ondervinden.
Daarom hoog de arbeid, die met zorg en
opgewektheid wordt verricht en vooral:
waardeering daarvoor!
Robinson.
door
CAREL BRENSA.
De Amsterdamsche Gilden.
Het Gildewezen is van zeer ouden oor
sprong. Het is niet eens heelemaal zeker
vanwaaruit het stamt, want men vindt lang
zamerhand de sporen al verder verwijderd, en
zoowel in het hooge Noorden van de Skan-
dinavische landen, als in het Oosten van de
oude Germaansche staten als nog zuidelijker
tot in Italië toe.
Zeker is, dat hoewel heit in Europa in
verschillende vormen tijdens de vestiging
van de Germanen in onze streken en ver
voor de invoering van het Christendom be
stond in de Middeleeuwen tot grootere
bloed kwam en dat het voornamelijk in ons
eigen land een schier ongekende hoogte be
reikt heeft.
En zeker is ook, dat het Nederlandsche
Gildewezen haar culminatiepunt had in hei
Amsterdamsche gildewezen en wel in de eer
ste plaats, omdat het daar onder de in
vloed, van een krachtig leven, door uitgebreid
handelsverkeer en immer klimmende wel
vaart, zich meer nog dan elders in onze ge
westen .ontwikkeld1 heeft.
Daarom is het de moedte waard' het eens
Gilden te hebben.
Ouder dan de zoo beroemd geworden
Schuttersgilden, waren eigenlijk de Am.
bachtsgilden. Zij waren er al veel vroeger
dan de oudste z.g. „Keuren'1 en „Ordona'
tiën" van wapenknechten.
Want in den tijd' toen nog de Edelen
omgeven van hun eigenhoorigen, op hun
goederen leefden, waren die eigenhoorigen
niet enkel soldaten, landbouwers en veehou
ders, maar ook handwerkslieden.
Er waren smeden, harnasmakers, metse
laars en timmerlieden, kleer- en schoenma
kers, bakkers en brouwers.
En toen de kunstvaardigheid dier hand
werken allengs tot hooger ontwikkeling
kwam en de beschaving toenam tegeiijk met
het streven naar vrijwording van die onder-
hoorigen toen begonnen die lieden van
eenzelfde bedrijf zich ongemerkt te vereeni-
geni. Dit gebeurde tot bevordering en be
scherming hunner kunsten en hunner nij
verheid, zoowel ais uit zucht naar zelfstan
digheid.
Dat was het begin van die Ambachtsgilden.
En ten tijde van het opkomen der z.g. Vrije
steden .verplaatsten gaandeweg de gilden
zich daarheen en bij den groei en welvaart
der stad WA&rin 38 wQ&d.m te?» ssuj-
Toch niks van mij bij!
Een vrouw, die om haar geld getrouwd
was, had de onpleizierige gewoonte haar man
telkens en telkens eraan te herinneren, dat
alles in huis de meubels, het zilver, de
schilderijen enz., eigenlijk van haar' waren
èn er hem niks van toebehoorde.
Op zekeren nacht nadat zij het des
daags haar man weer erg aan zijn verstane
gebracht hadi, dat zij eigenlijk de bezitster
van alles was, werd mevrouw X. wakker door
hevig gestommel in een van de nevenvertrek-
ken. Hevig geschrokken gaf zij haar man
een duw vergat do geheele twist van dien
dag en fluisterde:
Jaoob sta op.er ztjn dieven in
huis
Hè? vroeg Jaoob slaapdronken.
Asjeblieft sta op steunde vrouw
angstig.Er zijn dieven in onze woning.
Dieven? —r zei de heer X. terwijl hij zich
rustig omkeerde Nou, wat kan mij dat
schelen? Er is hier toch niks van mfjl
tal en tegelijk hum macht en aanzien toe;
En het Gildoleven werd een deel van dies
Handwerkers bestaan, zooala tegenwoordig
dit het vakverenigingsleven nog is.
Op bepaalde dagen een- of meermalen
's jaars vergaderden de Gildebroeders.
„Morgenspraak" houden' noemden ze dat
heel lang, omdat het gewoonte was des mor-
§ens heel vroeg te beginnen: „bij rijsend©
onne" als het kon, want hoe eerder de zake-
kelijke besprekingen' achter den rug waren
hoe eerder men kon beginnen aan.den
maaltijd!
De best tierende gilden waren dan ook die,
waar de „overman", d.JL wat wij nu den voor
zitter zouden noemen, de kunst verstond
van „kort" te wezen in zijn morgenspraak.
Hoe gauwer afgeloopen hoe liever. Er ont
stond zelfs een spreekwoord over. Iemand,
die bij zijn spreken nogal lang van stof was,
werd in de wandeling een man met een lan
gen morgenspraak genoemd. En daar hiel
den die gfidemenschen niet van. Dat hield ze
maar van het eten afl
Een legende verhaalt, dat er eens een lei
dekker, die op hfi dak van het stadhuis
werkte, door dat dak heen vlei en terecht
kwam in de raadszaal, terwijl daar juist de
Hoogmogende Hoeren vergaderden. Toen hij
opgestaan was en van- den schrik bekomen,
zeide hij guitig:.Ghy Heeren bjj oor
lof, ik kom hier in uwe Morgenspraak om
geroepen!En hij streek met een diepe
buiging de deur uit.
Inmiddels al hielden ze van lekker au
4* krijgshaftige gcegt ts
Mijnheer.... Vaa 't Zelfde,
Mevrouw,... Olivyf.
MejuffrouwStoutintwoud.
Om een einde te maken aan do verwar
ring, die hierte lande op het gebied van
aohternamen heerschte, bepaalde Napoleon
bij keizerlijk decreet van 18 Augustus 1811
dat iedere Hollander, die nog geen vaste
geslachtsnaam had er binnen een jaar een
jaar een moest kiezen.
Zoo ontstond, gelijk wij weten, de Neder
landsche Burgerlijke Stand. Maar we weten
ook dat dientengevolge een alleaardigste
verwarring ontstond ten opzichte van ge
slachtsnamen en dat daardoor tot op dezen
dag verscheidene Nederlandsche menschen
opgescheept zitten met een vreemdsoortigen
„Van".
In de eerste plaats al kennen we do eigen
aardige namen, die soms bij' de in Holland
ingeburgerde Joodsche families voorkomen!
zooala Agsteribbe, Uiyenkrudyer, Augur-
kiesman enz.
Daarnaast zijn er werkelijk menschen die
heeten of althans geheet/en hebben:
Schooyer, Dief, Poen, etc. Verder zijn de
namen: Cent, Schuier, Klos, Pendraad,
Rank, Fijnvandraat en nog veel meer van
zulk© lang niet onbekend, Eenl zeer be
kende bankethakker in mijn buurt heet
Scheefhals. Ook ken ik iemand, die Duin
van z'n van heet en onze tegenwoordige
melkboer draagt den naam van Nagel.
En zoo vervolgens. De verscheidenheid is
allerverrassendst., wanneer men even zoe
ken gaal
Dit stamt of uit den maatregel van wijlen
Napoleon omdat deze had verordineerd, dat
een iegelijk zich binnen een bepaald tijds
verloop moest laten inschrijven en daarbij
den naam opgeven, die hij willde dragen.
Ieder was vrij in het kiezen van zijn ach
ternaam, maar niet ieder had een goede
aanleiding voor een geschikten naam en
ook iedereen verstond niet de kunst om zich
een naam te scheppen. Zelfs romanschrij
vers, die hierin toch bedreven dienen te
zijzu, verstaan deze kunst soms niet.
Zoo kon het dan ook gebeuren, dat
iemand, die den naam Olivier droeg, zich
als zoodanig liet inschrijven en dezen naam
aannam. Hij had dezen1 naam gekregen uit
den tijd van de bewondering voor Crowell.
Toen noemden vader soms hun kinderen
naar henr om hem te eeren.
Maar zoo kon het ook gebeuren^ dat
iemand die nog een naam moest verzin
nen, toen hij al tegenoer den ambtenaar
stond zijn voorganger hoorde zeggen,
dat htf Olivier wilde heeten. Welnou
dacht de man als deze meneer Olivier
kan heeten, dan kan ik wel Olivijf heeten.
Zoo gebeurde het ook vermoedeUjk met
twee broers, die denzelfden naam droegen
en samen naar den Burgerlijken Stand
gingen om 'zich te laten inschrijven. De
eerste gaf zijn naam op en maakte daar zijn
achternaam van voorgoed. De tweede ant
woordde op de vraag hoe hjj heette: Van 't
Zelfd, hiermee bedoelende, dat hij juist zoo
heette als zijn broeder. Maar de ambte
naar verstond dat hij zoo wilde heeten en
schreef hem' in.
Vrmoedelijk precies 200 ïs het gegaan
met de namen Dito en Van Eenehname.
Een derde antwoord op de vraag hoe hij
heeten moest: Ik ben Ziekende.
Ook dit werd in de gauwigheid verkeerd
verstaan en toen men zijn biljetten thuis
kreeg, bleek dat hij heette: „Zoekende" van
z'n achternaam.
Ben legende vertelt hoe een man, dl© heel
veel van zijn vrouw hield, zich een naam
moest kiezen en toen op de gedachte kwam
de naam van zich en zijn vrouw tegelijk te
vereeuwigen. Hij gaf dus als naam op:
Boos en ik, want zijn vrouw heette Roosje.
En van toenaf heette de familie „Roo-
senik'\
Zoo mfijhheer Zeekats in Groningen. Men
verhaalt hoe deze man, die Oornelis, dus O,
van zijn voornaam heette, zich bjj de in-
schrijiving achter iemand bevond, die zich
zelf voordroeg als mijnheer P. Oats.
Wel dacht Oornelis als deze man
P. Oats heet, dan kan ik best O. Oats heeten.
err hij gaf dit op. Maar de man van den Bur
gerlijken Stand verstond het als Zeekats.
En sindsdien vindt men in Groningen nog
families van dien naam.
Eveneens vindt men daar nog families
van den naam: Efdee en Erbee. Dat is de
volledige fonetische omschrijving ven ,i«
voorletters V, D. en R, B. Toen de dra
van deze voornamen zich gingen lnWi'
schrijven, maakten sdj zeer vernuftig Van
de ©aginletters van hun voornamen een fa
Ook bijnamen hebben het aanzijn
ven aan talrijke familienamen. Zoo iemand
die veel van snoepen hield. Hij kreeg den'
naam Soetekou. Een zelfden oorsprong zal
misschien de naam Suykerbuyk hebben. Dat
deze naam op den duur toch niet beviel
blijkt uit het feit, dat een zekere mijnheer
GuiHaume Suykerbuyk in het jaar 1883
naamsverandering aanvreog en 1 toen het
recht kreeg zich voortaan De Suyk te
noemen. Iemand, die aan rooken verslaafd
was, kreeg den naam Rookmaker, terwijl
oen vierde, die vermoedelijk aan voortdu-
rend geldgebrek leed, den naam ontvina
van Platteborge.
Laatstgenoemde namen bestaan nog,
evenals den naam Bierdrager en Houthakt
ker en Goudstikker.
Het waren vermoedelijk namen, die ont
leend waren aan beroepen of dagoliiksehe
bezigheden.
Niet zoo gemakkelijk is het uit te vor-
schen wat wel den oorsprong mag zijn ge
weest van den bestaanden naam: Stoutint
woud.
Dan bestaan in werkelijkheid nog de na
men Snitsevorg, Rhemrev, Ednenov, Kyda-
meir, Rebe etc. Deize namen lijken niet bij»,
tor Nedorlandsch en toch komen ze als zoo
danig voor. Men neemt aan dat het eenvou
dig de oimkeeringen zijn van de namen-
Giwestins, Vermehr, Von Ende, Riemsdijk,
Beer, etc. en dat deze namen /zijn ontstaan
in de Oost en in de West, als gegeven aan
de natuurijke kinderen van Hollanders bil
inlandsche vrouwen.
Op deze manier gaf men zijn kind een
mooien en voor de moeder indrukwekken-
den naam en bet was toch den naam van
den vader al was het dan maar achtersta
voren.
Brensa.
Sociaal leven In Ond-Egypte.
In Engeland is onder bovenstaanden titel
een interessant werkje verschenen van de
hand van den Egyptoloog W. M. Flinders
Petrie, dat een aardigen kijk geeft op het
leven in dit oude cultuurland. Wij veroor
loven ons aan de hand van de „N. Rott.
Courant" eenige aanhalingen.
Als eerste bedrijf der Egyptenaren wordt
de jacht genoemd; de Nijl doorstroomt de
vallei, op de heuvels regent 't soms, genoeg
om gazellen, 't wilde rund, olifanten en
andere dieren die later naar midden-Afrika
trokken, in het leyen te houden. Van een
herdersbedrijf kon geen sprake zijn, omdat
de begroeiing te schraal was om afpalingen
mogelijk te maken. Misschien konden er,
met zorgvuldige oppassing, schapen worden
gehouden. De jacht bracht mede, dat een
stam de rechten op een terrein zich voor
behield, met uitsluiting van andere stammen.
In dit verband is de bedreiging „overtreders
zullen worden vervolgd" de oudste bekende
verordening. De stam kreeg behoefte aan
organisatie om zijn rechten op jachtvelden
te verdedigen, en op de streken waar vleesch,
vruchten, zaden, wortels en kruiden werden
ingezameld. Indringers moesten geweerd
uit het land dat voedsel opbracht en een
hoofd of opperste was noodig om te zorgen
dat alles er behoorlijk toeging.
Er werd meer graan geteeld dan kon
worden verbruikt en dan noodig was als
zaaizaad; het overschot werd dus opge-
schuurddit was 't kapitaal dat zich optastte
en dat van de plaats een city-state maakte,
een naar onafhankelijkheid strevende stad,
met de allures van een staat, herinnerend
aan sommige Europeesche steden in de
Middeleeuwen, met haar zelf-gemaakte pri
vilegies en eigen-gerechtigdheden. Er is
dus geweest een periode dat de graanschuur
schatkist was, waaruit het werk ten behoeve
der gemeenschap werd betaald, voor doel
einden die buiten do sfeer van een dorp
lagen'; maar óp den duur kon zulk een stad
niet op de graan-basis blijven werken. Graan
kon niet worden verzonden ter betaling van
belastingen en weer teruggestuurd om an
dere betalingen te doen. Zoo gauw als
Egypte de beschikking kreeg over voldoend
koper, tegen het eind der prae-historische
periode, werd de staat als eenheid mogelijk.
Koper bleef de rekenwaarde tot aan den
Ptolemeïschen tijd, die met 823 v. O. aan
vangt. Dan komt het zilver.
Merkwaardig zijn de bladzijden over het
schuttersgilden verloochenden zich ook in de
Ambachtsgilden niet. Als de nood aan den
man kwam, schaarden zij zich gemoedereerd I
ieder onder zijn eigen banier aan de
zfjde der Schutterijen, om zoo noodig te strij
den voor altaar en haardstede.
Overigens bewezen de gildebroeders de
stad nog vrij wat meer diensten, dan zich
enkel te vereenigen voor de belangen van t
ambacht. Want „op 't liuyden van de Clock
ofte Trompetgjeslach" bij tijden van Brant
ende andere swaerigheden of als de gie-
heele Amsterdamsche waterkant in rep en
roer was. in tijt van alarm ofte Waters
nood" dan had ge de gilden kunnen zien
samenstroomen, elk naar zijn loopplaats,
't Een naar den Dam, 't ander naar die Nieu
we Brug een derde naar naar 't Hooft,
een vierde naar 't Rondeel ieder om de be
velen van de Burgemeesteren af te wachten.
En was het eenmaal streng winter en wa
ren het Y en de stadsgrachten, met een dikke
laag ijs bevloerd en vreesde de Regeering
soms een inval van de Stichtschen of de Gel-
derscben dan ging er een man rond in de
stad, blazende op een hoorn. En terstond zag
men het schuitenvoerdersgilde en het Waag-
dragersgilde en andere gilden te hoop loo-
penu Of zooals zij het zelf noemden: „Ten ijs
of te byte kommen". Zij gingen dan elk „op
zijn hoefsflach te byten" d.w.z. zij gingen
in soctiën en onder oommando het Y en de
singels openhakken, opdat geen vijand er
's-naohts over zou kunnen bomen!
Zoo bad een led,of óp rite beurt wet te
§8$ Was* tip! ?se £9 b?!*?-
tingen in natura. Of het dienen van den Staat
met z.g. „Heerendiensten". Men betaalde nog
niet zooveel geld aan belasting als wij tegen
woordig doen, maar men moest nu en dan ia
het belang van het algemeen do handen uit
steken.
En ieder had zijn beurt.
Hadden b.v. de Burgemeesteren eens wat
boomen laten omhakken, zooaJs b.v. in het
jaar 1508 buiten de Veste, omdat men de Gel-
derschen te wachten was dan comman
deerde zij de leden van het schoenmakers-
gilde om die omgehakte boomen weg te dra
gen.
En de schoenmakers behoefden niet te roe
pen, dat een schoenmaker zich bij zijn leeBt
dient te houden, want dat hielp niets! Zij
hadden eenvoudig eik een boomstam op den
rug te laden en marcheerden er mede de SL
Antonispoort in.
Mocht een of ander gilde uit ontevreden
heid over opgedragen diensten de stad ver
laten of de gehoorzaamheid opzeggen, dan
weid' dit op lijfstraf tot blijven verplicht.
In het jaar 1473 b.v. hadden de Lakenvol
ders te Amsterdam het plan gevormd da
stad te verlhten. Maar de regeering wendde
zich tot Karei den Stoute en deze gebood
aan alle volders met hunne knechts op
verbeurte van lijf en goed om in de stad
te blijven en er hun ambacht uit toe oefe
nen.„gelijk zij schuidigh waren!"
Onder den naam „ambachten" waren in
middels ook begrepen de verschillende kun
sten b.v. de Beeldende Kunsten. En daar
naast de Koophandel.