De Praktijk van Helder WETENSWAARDIGHEDEN VAN „OUD-AMSTERDAM" Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van Zaterdag 2 Februari 1924. OUD-HOLLANDSCHE OPSCHRIFTEN. NO. 108 (AUTEURSRECHTEN VOÓRBEHOUDEN) UIT DE OUDE DOOS. Rijmpjes op Luifels, Wagens, Glazen en Uithangborden 1 ervaring en bcrgingservBring zouden de hoofduitvoerders van dat werk moeten wor den. FEUILLETON Zonderlinge familienamen. .VCrieïtSiMttl I 1 't Jutte rtj^ Overgesohreven door CAREL BRENSA. Op een tuinhek. Die wil tuinen, voor eigen profijt, Verkwist zijn geld/ en slijt zijn tijd! Boven een herberg te Sloten. De wind1 moet waaien De'molen moet draaien, De dobber moet staan, Anders zou de wereld vergaan! Luitelschilft. Boven een huis, genaamd: De Blinde Weerélt. Schalkheid wordt verheven, De deugd wordt verdreven. Oneer noemt de wereld eer, Daarom doolt de wereld zeer. Tegen een korenmolen. Boven den diamant, zoo hoog in prijs gerezen, Moest dia molensteen tot in eeuwigheid worden göprezon Te Gouda, op een tabdkver- koopersdeur. Tabak dat Srf het goed, Dat wijn en bier doet smaken.... Waaronder een ander schreef: En waardoor iedereen 'Zijn geldje kwijt kan' raken. Op een lasterpapier, geplakt op de deur van een kruidenier te Delft. Hier woont een kruidenier Men dient van hem'te praten; Zijn pijpkaneel is slap En veel te krachteloos; Zijn noten zijn zeer oud, Vermollemd en vol gaten. Hij koopt verlegen goed En wat, hij geeft is voosl Voor een timmermanswinkel, be kend als het huls „de Houten Hamer". Wat is er ter wereld onbekwamer, Als een timmerman, zonder houten hamer? Glasschrift. Iemand te dienen en niet te behagen, Iemand te geven en nog smaad te dragen, Iemand te bidden en niet te verkrijgen, Iemand te wachten en tweg te blijven. Dat zijn vier dingen daar de menscb van klaagt En die d'onlijdzame mishaagt! Voor, een kleermakersdeur te Rotterdam. Jozef vluchtte met Maria naar Egypte op een ezel; Hier woont de meester kleermaker Dirk van ■Wezel. Efjj kan een kleed behoorlijk fatsoeneeren,. En jonge vrijsters het naaien leeren. Voor een grutter op den Haar lemmerdijk' të Amsterdam. De Koning en zijn onderdaan, De kikvorsch en de witte zwaan; Zei krijgen al uit eenen schoot, Haar spijs en drank en daagljjksch brood. Lulfelschrtft. In den Wijker gortmolen karn men de best© harde scheepsgort halen, Zoo goedkoop ais men /bij een ander voor de slechte moet betalen. Op een tabaksverkoopersluif el. Polyphemus aan den strande, Voelde hevig branden Zijn jonk hert in heete min. Zoo voel ik jou, nobel pijpje -■» En fik nijp je Want daar is nog toeback In. Op een geheim gemak te Huizen. H sta, om ieder'te gerieven, En toon in t minst geen ongeduld, Schoon 'k word betaald met kwaaye schuld En met versieten rentebrieven. Glasschrift. Een schamel vrouwtje zocht onlangs wat onderhoud Bij een rijk, gierig mensch, daar zij' hem juist •ontmoette. De vrek kocht haar terstond twee klompen aan de voeten En zeide: Vrouw, ziedaar! Nu hebt ge „onderhout"! Bij een barbier-kleermaker. Hier maakt inen alle soort Van groote manslui kleeren; Ook kan men na dien tijd Haarknippen' en baardscheren. Komt, vrienden, treedt maar in, Gij komt hier altijd klaar, Ais ik niet ben te huis, Dan neemt mijn vrouw het waar. Kwaaye schuld: Onbetaalde rekeningen. (Wordt voortgezet). DUIKEN. Het naspel van een scheepsramp wordt daar aan de Buitenhaven afgespeeld. Het is het naspel van een tragedie, die op de kust van Texel werd' opgevoerd, en hij wel ker opvoering het weinig scheelde of tal rijke menschenlevens waren daarbij ver loren gegaan. We vergeten spoedig, o, 000 spoedig, doch wanneer we ons herinneringsvermo gen scherpen, dan kunnen we ons waar schijnlijk de gebeurtenis in de herinnering roepen, dat bij een tocht der reddingsboot van Eierland, die reddingsboot door een grondzee werd omgeslagen, juist op het mo ment, dat men met de geredde schipbreu kelingen van de Duitsdie lichter „Wil helm'' naar den1 wal zou stevenen. Door handreiking heeft men toeö be manning en schipbreukelingen op het droge weten te krijgen. Dit even ter opfrissching van het ge heugen. Nadat de lading ijzer voor een gedeelte was gelost, heeft men de „Wilhelm" toen te Nieuwediep binnengebracht en vele handen verdienden hier een dagloon met de verdere lossing. Een schuit met ijzeren platen en hand ijzer, die in de Buitenhaven lag, kapsijsde tijdens den ijsdrang in de haven en lag daar voorloopig rustig. Geen snars was er van die lading te zien en iemand, die met het voorval onbekend was, zou niet vermoeden kunnen, dat daar op den havenbodem nog voor een aardig kapitaaltje rustte. Meende men, dat dat ijizer ten prooi zou vallen aan den tand des tijds, de mannen, die er belang bij hadden, dachten daarover anders en men stelde de oude „Dolfijn" in actie, die al zoovele malen handlangers- diensten had verricht om iets, dat door de wateren der zee was overspoeld, naar boven te krijgen. Het spreekt vanzelf, dat de „Dolfijn'" slechts handlangersdiensten zou kunnen verrichten, want de mannen van duikers- De vaste duiker van de firma Bureau Wijsmuller, Jan van Drimmeien, Iemand, die een der beste duikers van ons land ge noemd mag worden en in één adem ge noemd wordt met mannen als de Sperlings, de Niemanns en niet te vergeten met onzen eigen plaatsgenoot Jan Bijl, moest hier het duikerskarwei opknappen. In de grillige tussohenpoozen tusschen wintergeen winter had ook „Jantje", zoo- als hij bij voorkeur door de manschappen schijnt te worden toegesproken, eenige duikoperaties uitgevoerd, doch de tempe ratuur van het water had dan telkens een spaak in het wiel gestoken. In zoo'n „om en bij het vriespunt"-temp e- ratuur van het water had men telkens moeite om het bloed van Jan's handen boven de temperatuur van O 0 O. te brengen. Met de beproefde methode der wrijving wist men dat te bereiken, doch het is te begrijpen, dat de meest geharde persoon ten Motte het hijltje daarbij' moest neerleggen. En zoo werd gedurende een paar dagen het werk stopgezet; doch nu de winter schijht afgezwaaid te zijn, heeft men die duikerij weer ter hand genomen en onver poosd' daalt „Jantje" naar de grillige diep ten van de buitenhaven, waar hij zwijgzaam, doch doortastend,, de klemschroef draait tegen de platen, waardoor de platen kun nen worden opgeheschen of die kettinglijn slaat om een bundel bandijzers om die even eens te doen ophijschen. Geen andere verbinding heeft hij met de buitenwereld, dan een touw, gebonden' om zijn middel, waaraan hü1, door het geven van rukken, zijn seinen naar de „Dolfijn" zendt aan den man, die daarop, actief op lettend, moet reageeren. De andere mannen1 aan boord bedienen takel en winch en niet te vergeten de me chanisch gedreven luchtpomp, die den dui ker geregeld lucht toevoert en welker uit werking men1 kan gadeslaan aan de woeling der luchtbellen aan het wateroppervlak. Gestadig, zonder overhaasting, kalm en wel overlegd gaat dat werk door en eischt van de mannen een groote mate van verant woordelijkheidsbesef. Als ik zoo bij dat werk stilsta, dan dringt meest altijd dit tot me door: wat een uit houdingsvermogen van den duiker; wat een kalane oplettendheid1 van den man aan het seintouw; wat een nauwgezet werken van de mannen aan takel en winch. En als ik dan verder langs den steiger slenter en de mannen aan boord van de pas aangekomen garnalenvisschuiten druk be zig zie met het zeven en uitzoeken der gar nalen, het koken der 'garnalen en het wer pen op de afkoelplaten, terwijl de tempera tuur soms onder nul en' dan weer even daar boven is, dan dringt er weer iets in mijn hersenpan en wederom1 zegt mij1 iets: wa een aibeidszaamheid, wat een „struggle for 1'ife", en als zooveel malen te voren krijg ik respect voor den arbeid van een ander. En het lijkt me van bijzonder opvoedkun dige waarde als we onze kinderen eens mee nemen en niet alleen hen, zoo bij onzen neus langs, wijzen op dergelijken arbeid, doch op allen arbeid, die met opgewektheid, nauwgezetheid en kraoht wordt verricht. Daarmee kunnen we hun bijbrengen1 dat allé arbeid respect afdwingen kan en da in heel het maatschappelijk gebeuren 'geen deel van dien1 arbeid kan worden1 gemist wil niet onvermijdelijk de andere deelen daarvan schade ondervinden. Daarom hoog de arbeid, die met zorg en opgewektheid wordt verricht en vooral: waardeering daarvoor! Robinson. door CAREL BRENSA. De Amsterdamsche Gilden. Het Gildewezen is van zeer ouden oor sprong. Het is niet eens heelemaal zeker vanwaaruit het stamt, want men vindt lang zamerhand de sporen al verder verwijderd, en zoowel in het hooge Noorden van de Skan- dinavische landen, als in het Oosten van de oude Germaansche staten als nog zuidelijker tot in Italië toe. Zeker is, dat hoewel heit in Europa in verschillende vormen tijdens de vestiging van de Germanen in onze streken en ver voor de invoering van het Christendom be stond in de Middeleeuwen tot grootere bloed kwam en dat het voornamelijk in ons eigen land een schier ongekende hoogte be reikt heeft. En zeker is ook, dat het Nederlandsche Gildewezen haar culminatiepunt had in hei Amsterdamsche gildewezen en wel in de eer ste plaats, omdat het daar onder de in vloed, van een krachtig leven, door uitgebreid handelsverkeer en immer klimmende wel vaart, zich meer nog dan elders in onze ge westen .ontwikkeld1 heeft. Daarom is het de moedte waard' het eens Gilden te hebben. Ouder dan de zoo beroemd geworden Schuttersgilden, waren eigenlijk de Am. bachtsgilden. Zij waren er al veel vroeger dan de oudste z.g. „Keuren'1 en „Ordona' tiën" van wapenknechten. Want in den tijd' toen nog de Edelen omgeven van hun eigenhoorigen, op hun goederen leefden, waren die eigenhoorigen niet enkel soldaten, landbouwers en veehou ders, maar ook handwerkslieden. Er waren smeden, harnasmakers, metse laars en timmerlieden, kleer- en schoenma kers, bakkers en brouwers. En toen de kunstvaardigheid dier hand werken allengs tot hooger ontwikkeling kwam en de beschaving toenam tegeiijk met het streven naar vrijwording van die onder- hoorigen toen begonnen die lieden van eenzelfde bedrijf zich ongemerkt te vereeni- geni. Dit gebeurde tot bevordering en be scherming hunner kunsten en hunner nij verheid, zoowel ais uit zucht naar zelfstan digheid. Dat was het begin van die Ambachtsgilden. En ten tijde van het opkomen der z.g. Vrije steden .verplaatsten gaandeweg de gilden zich daarheen en bij den groei en welvaart der stad WA&rin 38 wQ&d.m te?» ssuj- Toch niks van mij bij! Een vrouw, die om haar geld getrouwd was, had de onpleizierige gewoonte haar man telkens en telkens eraan te herinneren, dat alles in huis de meubels, het zilver, de schilderijen enz., eigenlijk van haar' waren èn er hem niks van toebehoorde. Op zekeren nacht nadat zij het des daags haar man weer erg aan zijn verstane gebracht hadi, dat zij eigenlijk de bezitster van alles was, werd mevrouw X. wakker door hevig gestommel in een van de nevenvertrek- ken. Hevig geschrokken gaf zij haar man een duw vergat do geheele twist van dien dag en fluisterde: Jaoob sta op.er ztjn dieven in huis Hè? vroeg Jaoob slaapdronken. Asjeblieft sta op steunde vrouw angstig.Er zijn dieven in onze woning. Dieven? —r zei de heer X. terwijl hij zich rustig omkeerde Nou, wat kan mij dat schelen? Er is hier toch niks van mfjl tal en tegelijk hum macht en aanzien toe; En het Gildoleven werd een deel van dies Handwerkers bestaan, zooala tegenwoordig dit het vakverenigingsleven nog is. Op bepaalde dagen een- of meermalen 's jaars vergaderden de Gildebroeders. „Morgenspraak" houden' noemden ze dat heel lang, omdat het gewoonte was des mor- §ens heel vroeg te beginnen: „bij rijsend© onne" als het kon, want hoe eerder de zake- kelijke besprekingen' achter den rug waren hoe eerder men kon beginnen aan.den maaltijd! De best tierende gilden waren dan ook die, waar de „overman", d.JL wat wij nu den voor zitter zouden noemen, de kunst verstond van „kort" te wezen in zijn morgenspraak. Hoe gauwer afgeloopen hoe liever. Er ont stond zelfs een spreekwoord over. Iemand, die bij zijn spreken nogal lang van stof was, werd in de wandeling een man met een lan gen morgenspraak genoemd. En daar hiel den die gfidemenschen niet van. Dat hield ze maar van het eten afl Een legende verhaalt, dat er eens een lei dekker, die op hfi dak van het stadhuis werkte, door dat dak heen vlei en terecht kwam in de raadszaal, terwijl daar juist de Hoogmogende Hoeren vergaderden. Toen hij opgestaan was en van- den schrik bekomen, zeide hij guitig:.Ghy Heeren bjj oor lof, ik kom hier in uwe Morgenspraak om geroepen!En hij streek met een diepe buiging de deur uit. Inmiddels al hielden ze van lekker au 4* krijgshaftige gcegt ts Mijnheer.... Vaa 't Zelfde, Mevrouw,... Olivyf. MejuffrouwStoutintwoud. Om een einde te maken aan do verwar ring, die hierte lande op het gebied van aohternamen heerschte, bepaalde Napoleon bij keizerlijk decreet van 18 Augustus 1811 dat iedere Hollander, die nog geen vaste geslachtsnaam had er binnen een jaar een jaar een moest kiezen. Zoo ontstond, gelijk wij weten, de Neder landsche Burgerlijke Stand. Maar we weten ook dat dientengevolge een alleaardigste verwarring ontstond ten opzichte van ge slachtsnamen en dat daardoor tot op dezen dag verscheidene Nederlandsche menschen opgescheept zitten met een vreemdsoortigen „Van". In de eerste plaats al kennen we do eigen aardige namen, die soms bij' de in Holland ingeburgerde Joodsche families voorkomen! zooala Agsteribbe, Uiyenkrudyer, Augur- kiesman enz. Daarnaast zijn er werkelijk menschen die heeten of althans geheet/en hebben: Schooyer, Dief, Poen, etc. Verder zijn de namen: Cent, Schuier, Klos, Pendraad, Rank, Fijnvandraat en nog veel meer van zulk© lang niet onbekend, Eenl zeer be kende bankethakker in mijn buurt heet Scheefhals. Ook ken ik iemand, die Duin van z'n van heet en onze tegenwoordige melkboer draagt den naam van Nagel. En zoo vervolgens. De verscheidenheid is allerverrassendst., wanneer men even zoe ken gaal Dit stamt of uit den maatregel van wijlen Napoleon omdat deze had verordineerd, dat een iegelijk zich binnen een bepaald tijds verloop moest laten inschrijven en daarbij den naam opgeven, die hij willde dragen. Ieder was vrij in het kiezen van zijn ach ternaam, maar niet ieder had een goede aanleiding voor een geschikten naam en ook iedereen verstond niet de kunst om zich een naam te scheppen. Zelfs romanschrij vers, die hierin toch bedreven dienen te zijzu, verstaan deze kunst soms niet. Zoo kon het dan ook gebeuren, dat iemand, die den naam Olivier droeg, zich als zoodanig liet inschrijven en dezen naam aannam. Hij had dezen1 naam gekregen uit den tijd van de bewondering voor Crowell. Toen noemden vader soms hun kinderen naar henr om hem te eeren. Maar zoo kon het ook gebeuren^ dat iemand die nog een naam moest verzin nen, toen hij al tegenoer den ambtenaar stond zijn voorganger hoorde zeggen, dat htf Olivier wilde heeten. Welnou dacht de man als deze meneer Olivier kan heeten, dan kan ik wel Olivijf heeten. Zoo gebeurde het ook vermoedeUjk met twee broers, die denzelfden naam droegen en samen naar den Burgerlijken Stand gingen om 'zich te laten inschrijven. De eerste gaf zijn naam op en maakte daar zijn achternaam van voorgoed. De tweede ant woordde op de vraag hoe hjj heette: Van 't Zelfd, hiermee bedoelende, dat hij juist zoo heette als zijn broeder. Maar de ambte naar verstond dat hij zoo wilde heeten en schreef hem' in. Vrmoedelijk precies 200 ïs het gegaan met de namen Dito en Van Eenehname. Een derde antwoord op de vraag hoe hij heeten moest: Ik ben Ziekende. Ook dit werd in de gauwigheid verkeerd verstaan en toen men zijn biljetten thuis kreeg, bleek dat hij heette: „Zoekende" van z'n achternaam. Ben legende vertelt hoe een man, dl© heel veel van zijn vrouw hield, zich een naam moest kiezen en toen op de gedachte kwam de naam van zich en zijn vrouw tegelijk te vereeuwigen. Hij gaf dus als naam op: Boos en ik, want zijn vrouw heette Roosje. En van toenaf heette de familie „Roo- senik'\ Zoo mfijhheer Zeekats in Groningen. Men verhaalt hoe deze man, die Oornelis, dus O, van zijn voornaam heette, zich bjj de in- schrijiving achter iemand bevond, die zich zelf voordroeg als mijnheer P. Oats. Wel dacht Oornelis als deze man P. Oats heet, dan kan ik best O. Oats heeten. err hij gaf dit op. Maar de man van den Bur gerlijken Stand verstond het als Zeekats. En sindsdien vindt men in Groningen nog families van dien naam. Eveneens vindt men daar nog families van den naam: Efdee en Erbee. Dat is de volledige fonetische omschrijving ven ,i« voorletters V, D. en R, B. Toen de dra van deze voornamen zich gingen lnWi' schrijven, maakten sdj zeer vernuftig Van de ©aginletters van hun voornamen een fa Ook bijnamen hebben het aanzijn ven aan talrijke familienamen. Zoo iemand die veel van snoepen hield. Hij kreeg den' naam Soetekou. Een zelfden oorsprong zal misschien de naam Suykerbuyk hebben. Dat deze naam op den duur toch niet beviel blijkt uit het feit, dat een zekere mijnheer GuiHaume Suykerbuyk in het jaar 1883 naamsverandering aanvreog en 1 toen het recht kreeg zich voortaan De Suyk te noemen. Iemand, die aan rooken verslaafd was, kreeg den naam Rookmaker, terwijl oen vierde, die vermoedelijk aan voortdu- rend geldgebrek leed, den naam ontvina van Platteborge. Laatstgenoemde namen bestaan nog, evenals den naam Bierdrager en Houthakt ker en Goudstikker. Het waren vermoedelijk namen, die ont leend waren aan beroepen of dagoliiksehe bezigheden. Niet zoo gemakkelijk is het uit te vor- schen wat wel den oorsprong mag zijn ge weest van den bestaanden naam: Stoutint woud. Dan bestaan in werkelijkheid nog de na men Snitsevorg, Rhemrev, Ednenov, Kyda- meir, Rebe etc. Deize namen lijken niet bij», tor Nedorlandsch en toch komen ze als zoo danig voor. Men neemt aan dat het eenvou dig de oimkeeringen zijn van de namen- Giwestins, Vermehr, Von Ende, Riemsdijk, Beer, etc. en dat deze namen /zijn ontstaan in de Oost en in de West, als gegeven aan de natuurijke kinderen van Hollanders bil inlandsche vrouwen. Op deze manier gaf men zijn kind een mooien en voor de moeder indrukwekken- den naam en bet was toch den naam van den vader al was het dan maar achtersta voren. Brensa. Sociaal leven In Ond-Egypte. In Engeland is onder bovenstaanden titel een interessant werkje verschenen van de hand van den Egyptoloog W. M. Flinders Petrie, dat een aardigen kijk geeft op het leven in dit oude cultuurland. Wij veroor loven ons aan de hand van de „N. Rott. Courant" eenige aanhalingen. Als eerste bedrijf der Egyptenaren wordt de jacht genoemd; de Nijl doorstroomt de vallei, op de heuvels regent 't soms, genoeg om gazellen, 't wilde rund, olifanten en andere dieren die later naar midden-Afrika trokken, in het leyen te houden. Van een herdersbedrijf kon geen sprake zijn, omdat de begroeiing te schraal was om afpalingen mogelijk te maken. Misschien konden er, met zorgvuldige oppassing, schapen worden gehouden. De jacht bracht mede, dat een stam de rechten op een terrein zich voor behield, met uitsluiting van andere stammen. In dit verband is de bedreiging „overtreders zullen worden vervolgd" de oudste bekende verordening. De stam kreeg behoefte aan organisatie om zijn rechten op jachtvelden te verdedigen, en op de streken waar vleesch, vruchten, zaden, wortels en kruiden werden ingezameld. Indringers moesten geweerd uit het land dat voedsel opbracht en een hoofd of opperste was noodig om te zorgen dat alles er behoorlijk toeging. Er werd meer graan geteeld dan kon worden verbruikt en dan noodig was als zaaizaad; het overschot werd dus opge- schuurddit was 't kapitaal dat zich optastte en dat van de plaats een city-state maakte, een naar onafhankelijkheid strevende stad, met de allures van een staat, herinnerend aan sommige Europeesche steden in de Middeleeuwen, met haar zelf-gemaakte pri vilegies en eigen-gerechtigdheden. Er is dus geweest een periode dat de graanschuur schatkist was, waaruit het werk ten behoeve der gemeenschap werd betaald, voor doel einden die buiten do sfeer van een dorp lagen'; maar óp den duur kon zulk een stad niet op de graan-basis blijven werken. Graan kon niet worden verzonden ter betaling van belastingen en weer teruggestuurd om an dere betalingen te doen. Zoo gauw als Egypte de beschikking kreeg over voldoend koper, tegen het eind der prae-historische periode, werd de staat als eenheid mogelijk. Koper bleef de rekenwaarde tot aan den Ptolemeïschen tijd, die met 823 v. O. aan vangt. Dan komt het zilver. Merkwaardig zijn de bladzijden over het schuttersgilden verloochenden zich ook in de Ambachtsgilden niet. Als de nood aan den man kwam, schaarden zij zich gemoedereerd I ieder onder zijn eigen banier aan de zfjde der Schutterijen, om zoo noodig te strij den voor altaar en haardstede. Overigens bewezen de gildebroeders de stad nog vrij wat meer diensten, dan zich enkel te vereenigen voor de belangen van t ambacht. Want „op 't liuyden van de Clock ofte Trompetgjeslach" bij tijden van Brant ende andere swaerigheden of als de gie- heele Amsterdamsche waterkant in rep en roer was. in tijt van alarm ofte Waters nood" dan had ge de gilden kunnen zien samenstroomen, elk naar zijn loopplaats, 't Een naar den Dam, 't ander naar die Nieu we Brug een derde naar naar 't Hooft, een vierde naar 't Rondeel ieder om de be velen van de Burgemeesteren af te wachten. En was het eenmaal streng winter en wa ren het Y en de stadsgrachten, met een dikke laag ijs bevloerd en vreesde de Regeering soms een inval van de Stichtschen of de Gel- derscben dan ging er een man rond in de stad, blazende op een hoorn. En terstond zag men het schuitenvoerdersgilde en het Waag- dragersgilde en andere gilden te hoop loo- penu Of zooals zij het zelf noemden: „Ten ijs of te byte kommen". Zij gingen dan elk „op zijn hoefsflach te byten" d.w.z. zij gingen in soctiën en onder oommando het Y en de singels openhakken, opdat geen vijand er 's-naohts over zou kunnen bomen! Zoo bad een led,of óp rite beurt wet te §8$ Was* tip! ?se £9 b?!*?- tingen in natura. Of het dienen van den Staat met z.g. „Heerendiensten". Men betaalde nog niet zooveel geld aan belasting als wij tegen woordig doen, maar men moest nu en dan ia het belang van het algemeen do handen uit steken. En ieder had zijn beurt. Hadden b.v. de Burgemeesteren eens wat boomen laten omhakken, zooaJs b.v. in het jaar 1508 buiten de Veste, omdat men de Gel- derschen te wachten was dan comman deerde zij de leden van het schoenmakers- gilde om die omgehakte boomen weg te dra gen. En de schoenmakers behoefden niet te roe pen, dat een schoenmaker zich bij zijn leeBt dient te houden, want dat hielp niets! Zij hadden eenvoudig eik een boomstam op den rug te laden en marcheerden er mede de SL Antonispoort in. Mocht een of ander gilde uit ontevreden heid over opgedragen diensten de stad ver laten of de gehoorzaamheid opzeggen, dan weid' dit op lijfstraf tot blijven verplicht. In het jaar 1473 b.v. hadden de Lakenvol ders te Amsterdam het plan gevormd da stad te verlhten. Maar de regeering wendde zich tot Karei den Stoute en deze gebood aan alle volders met hunne knechts op verbeurte van lijf en goed om in de stad te blijven en er hun ambacht uit toe oefe nen.„gelijk zij schuidigh waren!" Onder den naam „ambachten" waren in middels ook begrepen de verschillende kun sten b.v. de Beeldende Kunsten. En daar naast de Koophandel.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1924 | | pagina 3