Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHZ COURANT,
van Zaterdag 9 Februari 1924.
OUD-HOLLANDSCHE OPSCHRIFTEN.
No. 109 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
WWBBffi
UIT DE OUDE DOOS.
Rijmpjes op Luifels, Wagens, Glazen en Uithangborden
Overgeschreven door CAREL BRENSA.
Laat een rechtsgeleerde loopen»
Al zjjn loopen is maar wind
Want hij zal zijn ziel venkoopen
Voor het geidl, dat hjj bemint.
't Is de kunst en gansche handel
Van zijn doorgeslepen wandel!
Terwijl men de kleinen hangt tusschen hemel
en aard
Veel kapiteins tot last van de Staten,
Veel vergaderingen en weinig decreten,
Dat zijn zes dingen, die t land opeten
Hier in de Drie 'Matrozen
Disteleert men water uit rozen,
En is men gelijk bezig te prakkizeeren
Uit dat water weer geld te dilsteleeren.
Het ledebrekend Bachusfeest;
Het ledebrekend! Venusbeeld
Laten) meest tot erfgenamen na
Het ledebrekend podragra.
Gij, mannen, fijn
Die t' huls wilt zijn
In rust en vrede....
Die geve 't wijf
Denl>roek aan 't Mi
En 't wambuis mede.
Een vrouw van hoogen staat die ringeloort
baar man,
Maar die zijn minder trouwt, die ia er
meester van....
(Schoon ik hoop, dat ik dat niet en zei
.Dan zal ik stoken zulke vuren,
Dat de duivel zelf 't er niet meer kan verduren.
goeden stempel,
Hier schuilt een koper beeld in een (vergulden
(tempel
Zoo is de Franschman ook: Zijn trouw is maar
slechts schijn:
Van huiten Is 't Louis van binnen Mazarijnl
O, Heere, wilt hen niet vergeten,
Die hier dwalen en den weg niet weten.
Hieronder ligt Jan Dirksen Kater
Met zijne huisvrouw, die dikke, vette mater;
Zij wogen samen dik en rond
Juist zeven honderd veertig pond!
Vrienden in den nood,
Vrienden in tien dood,
Vrienden) achter den rugge.
Zijn diri© sterke bruggen!.
Hier woont een Aanspreker van de dooden,.
Die mijn diensben heeft van nooden
Kan mij veilig tlloen ontbieden,
Ik werk voor de beste lieden.
UEd Dienaar,
KLAAS OORNELISZ.
Een koddig man, die dit bordjje las en wiens
peetemoei gestorven was, zond aanstonds om
Klaas Oornelisz. te halen, welke zeer haastig en
met vele beleefdheden, verscheen en vraagde wat
of er altemet van dien heer zijn dienst was?
Waarop de ander vraagde:
Zjjt gij Klaas Oornelisz, de aanspreker van
de doodlen?
Ja, mijnheer, om u te dienen! zei de
aanspreker met groote eerbiedigheid.
Terstond vervolgd» de ander:
Wel, komaan, dat treft, Klaas Oornelisz.
Want mijn peetemoei is gisteren gestorven en
wij ergenamen vinden eenige duistere
zinsneden in haar testament, die tweeledig kun
nen worden uitgelegd. Dewyi gy nu zijt een
aanspreker van de dooden, zoo heb ik u doen
ontbieden, opdat gij haar eens in mynen naam
zult aanspreken en vragen wat toch eigenlijk
die uitleg in haar testament omtrent dat kistjen
heteekent. Zeg haar, dat een en ander krakeel
tusschen de neven geven kan.
Klaas Oornelisz stond hier geslagen. Hij had
maar werk om den heer tevreden ite stellen) en
droop zoo vlug mogeiyk met beschaamde kaken
ten huize ui t.
Thuis gekomen, haalde hy aanstonds zyn
bordje in en na lang overleg Liet hy hetzelve
veranderen op de volgende wijze:
Klaas Oornelisz, die ter begrafenis bidt en
spreekt,
Die is t, die hier zyn bord uitsteekt.
Hij is tot Uwen diens* vn ïyken te geleiden
En om te schenken ïiioften en maaltyden.
(JEd. Dienaar,
KLAAS OORNELISZ.
(Wordt voortgezet)
MARINE-HERINNERING.
In September 1881 kreeg ik order om maar
Indië te vertrekken. Hoezeel Dat was m
een genoegen! Zeventien jaar oud en diri
de wereld in, het was eenvoudig de practui
Met groote vreugde embarkeerde lk dan o<
op den 17en dier maand, met een twintigtal
andere lotgenooten, op het stoomsoh
„Prinses Amalia" van de Stoomvaartmaat-
schappy „Nederland" te Amsterdam en ving
voor mijl de eerste zeereis aan.
Van net afscheid zal lk imiaar niets zerj
gen, dat is al zoo menigmaal verteld, ho
wel, in tegenstelling met latere Jaren, c t
afscheid' niets pynlyk was. Myne oude
waren 'gezond en nog jong, aan imyne g
zandheid' mankeerde niets en hoewel er
drie jaar veel kon gebeuren, werd da* t
maar nietaan gedacht! Ik begon myne cl-
rière en was daar gelukkig mee, vooruit dl
maar, voor klagen was geen reden!
Ook over die eerste reis zal ik maar zw'
gen, omdat er niet veel belangrijkere L
voorviel dan op elke andere mafilbootreis
Natuurrijk waren er velen van ons flln
zeeziek de eerste dagen en stelden wy ons,
nu en dan, wel eens belaoheiyk aan, maar
dat moet men de jeugd vergeven. Wij' de
den toen nog Napels aan, maakten een rij
toer door de stad, hadden zelfs nog eenige
moeielijikheid imet de politie daar, waardoor
wy1 byna de boot misten, maar kwamen
eindeiyk toch goed en wel te Padang aan.
De Emmahaven bestond toen nog niet en
de iboot ankerde dus op de ree, achter poeloe
Pisan'g, hetgeen toevallig gebeurde op mym
achttienden verjaardag- Van de stad Padang
heb ik toen evenwel niets gezien, om de
eenvoudige reden dat ik en; niet (mij ver
schillende anderen ongeveer platzak was,
zoodat wij ons tevreden' moesten stellen met
een bezoek aan poeloe Pisang, hetgeen mij
niet gespeten heeft, daar het, met zijn tro
pen-vegetatie, die wy voor het eerst be
wonderden, een enormen indruk op my
maakte. Een of twee dagen later vertrok de
>boot weer en1 eindeiyk kwamen wy op 31
Octolber op onze bestemming, Batavia, d.wjz.
op de ree van Batavia, aan.
Wy hadden order gekregen ons te mel
den op het Wachtschip aldaar, het oude
fregat „Zeeland", maar hoe wy onze oogen
uitkeken, van de Zeeland was niets te zien,
or.«.v de tientallen schepen, die op de ree
lagen, maar weil zagen wy tiaar het Ram-
torensohip „Prins Hendrik' liggen. Het
duurde dan ook niet lang of een sloep van
laatstgenoemd schip kwam langsaj van de
mailboot, met de boodschap dat de Zeetaid
op Onrust lag te repareeren en dat wij ons
(moesten melden op de Hendrik.
Alaoo stapten wy dus in die sloep met zTa
twintigen, een andere sloep nam onze ba-
rang (koffers, kisten en kooien) over en
kwamen wy, na een paar minuten aan boord
van de Hendrik.... waar wij zoo welkom
waren als een vuist in een oog!
Waar moest men op dien bodem, die wel
dienst deed als Wachtschip, maar daarvoor
absoluut nlet'was ingericht, met al die jonge
officieren heen? Het geheel© dek was al
door onze bagage geënoombreerdi, want ge
rekend op gemiddeld vier stuks per hoofd
en dat is werkeiyk niet veel voor eene uit
rusting voor drie jaar, lagen daar een tach
tig stuks kisten enz. door elkaar en dat
gaat niet op een oorlogsschip!
Het duurde dan ook niet lamg of onze
toekomstige bestemming werd ons mede
gedeeld, ons werd per hoofd honderd gul
den uitbetaald, als gedeelte van bet ver
diende zeetractement gedurende de reis, en
wij werden verzocht maar ommlddeliyk naar
den wal te gaan, in afwachting dat wy ver
der zouden kunnen reizen. Ik behoorde tot
een viertal gelukkigen, die naar Soorabaya
werden gedirigeerd, waarbeen de kustboot
ons vijf dagen later zou brengen. Wy
kregen order ons allereerst by den Admi
raal op het Departement der Marine te gaan
melden en heel kort daarna het zal zoo
wat negen uur in den morgen rijn geweest
trok het grootste gedeelte vam ons met twee
sloepen naar den wal
Nu was men aam 'boord vam de Hendrik
wel zoo vriendeiyk geweest ons mede te
deelen dat de titel van1 een admiraal in het
Maüeisch is „admiral laoet" en dat het De
partement gelegen was op Goening Saharie,
waar wy, die geen van allen een woord Ma-
leisch kenden, waren dit, tengevolge vam al
de indrukken die het vreemde op ons maak
te, al glad vergeten toen wy een half uur
later, langs de kali, aan den „Kleinen
BoonTarriveerden. Voor zoover ik ndj her
inneren kan had de inspectie door de
douane-beambten niets om het lyf, wy kwa
men daar gewoon door en daar stonden
wy aan den wal, op Java's ■pond, transpi-
reerend in een laken uniformjas met een wit
vest aan en de qabel op "rij en wisten
eigeniyk niet wat wij da^r doen moesten!
Ja toch, wy wisten vM wat we te doen
hadden: wij moesten
miraal, mear er was
nen Boom", voor orv
zien, dat wy half o
ten! Daar liep van ah
menschen, bruine m
dito's en die sprak n
weet al miet moer!
Lang duurd© echter onze verbazing niet,
Want de karretjes-kerels drongeu aan en
daar wij weg noch steg wisten en het boven
dien, in onze oogen, gloeiend warm was,
stegen wy, twee aan twee, in een wagentje
(sado) en daar ging bet er van door! Ik
kan my niet herinneren dat ik later, en ik
heb vyftien jaar in Indië doorgebracht, ooit
met een sado zóó hard heb gereden als toen.
Daar gingen wy dan, ventre terre „naar
boven", een tiental van die wagentjes ach
ter elkaar, een optocht van belang. Wy ke
ken onze oogen uit, bewonderden de groote
'booimen, reden over ©en plein en door een
poort, passeerden honderden of misschien
wel duizenden bruine broeders en zusters en
toen ging het een kanaal langs, waar geen
eind laan scheen te 'komen. Nu hadden wy
tegen den1 koetsier wel gezegd het eenige
wat wy zeggen konden het woord „ad
miraal" en de vent had' geknikt of hy het
precies wist waar wy heen moesten, maar
toen wy, maar schatting, een half uurtje
gereden hadden, toen spatte by een hoek
de cavalcade uit elkaar en verdween, in
groepen, verschillende kanten uit.
Wij begonnen ongerust te worden) waar
onze „sier" ons wel heen zou brengen! en
wy trachtten ons te herinneren, wóór nu
juist het Departement van Marine was ge
legen, maar dat lukte heelemaal niet. „Goe
ning Sarie" waren wy glad vergeten en,
eenigszins op den klank afgaande, brachten
wy bet niet verder dan „Groene haring", en
hoewel onze sadoman steeds maar knikte
of hy het méér dan goed begreep, ergens
aanlanden deden wy niet! Wy reden langs
allerlei wegen, de een al mooier dan de
ander, wy waren al onze collega's al lang
uit het oog verloren' en steeds ging d© ke
rel maar door, tot hy eindelijk zyn aam-
mechtig paardje inhield en ons biykbaar
kenbaar maakte dat het hem niet duiderijk
was waar wij' eigeniyk heen moesten. Ge
lukkig kwam er op dat moment een Euro
peaan aanwandelen, wy praaiden hem, en
deze heer was, toen hy ons wedervaren
(lachend [had aangehoord, zoo vriend'eiyk
den koetsier te zeggen waar hy ons moest
heenbrengen waar wy geen vijf minuten
later goed en wel arriveerden. Die tocht
had zeker wel een uur geduurd, maar wij
waren toch nog niet het laatste paar, daar
er na ons nog ©en paar stelletjes kwam aan
rijden, die biykbaar nog onfortuinlijker war
ren geweest dan wyi
De ontvangst was „welwillend". Wij wer-
den aan den Admiraal voorgesteld, die ons
vut
re naar den Ad-
v aan dien „Klei-
-en, al zooveel te
stemming verga-
oor elkaar, blanke
chen, haif-brulne
tegen elkaar in een
taaltje waar wij niets van begrepen! Daar
waren stalletjes met, vermoedeHjk, eet
waren en een hoop kleine .karretjes en lk
allen een voor een aansprak, ons welkom
heette in Indië en naar het een en ander
informeerde; en dit vonden wy lamg niet
onaangenaam die het „kort maakte" en
ons weldra ontsloeg, wy stegen dus weer,
in onze warme pakeans, in de maar steeds
gewacht hebbende sado's en reden hotel-
waarts. Op de mailboot hadden wy natuur
iyk by de oud-gasten wel eens geïnfor
meerd naar de verschillende hotels en
zooveel hoofden zooveel zinnen de
©en vond dót hotel het best en de ander dót,
zoodat het ons taméiyk onverschillig was
waar wy heen zouden gaan, en zoo kwam
ik, met eën drietal collega's, dan terecht in
het Java-hofcel. Wy reden daar binnen en
spoedig had een mandoer, die een wednig
Hollandsch sprak, althans ons begreep, ons
een kamer in de bygebouwen aangewezen
en toen moesten wij afrekenen met den
sado-man. Maar dat was een heele moeiiyk-
heid! De vent verstand ons niet en wy be
grepen hem nietl Het was ons een raadsel
hoeveel geld hy wilde hebben, want daar
woorden hier geen de minste uitwerking
hadden, deed de „sier" eindeiyk niets an
ders dan vyf vingers opsteken, maar wat
beteekende dit?? Vyf dubbeltjes? dat was
toch zeker te weinig, zelf3 vyf kwartjes
vonden wy nog niet genoeg, maar vyf gul
den? Dat. was ons nu weer een beetje te
veel. Opschieten deden wy dan ook niet
hard, en misschien zou het onderhoud op
de een of andere onaangename manier zyh
afgebroken, toen wy plotseling een stem
achter ons hoorden, dl© in goed Hollandsch
zei: „Wel, me jongens, wat is er aan 't
handje?" Verbaasd keken we op en zagen
daar een dikke dame staan, in sarong en
kabaja, die ons ailervrlendeiykst toeknikte.
Nu hadden wy op de mailboot al zooveel
Indische wyheid opgedaan, dat wij wisten
dat Iedere getrouwde Europeesche vrouw
eene „Mevrouw" was en diaar deze dame er
„erg getrouwd" uitzag „mevrouwden" wy
dan ook diat het een lust was en vertelden
haar onze moeliykbeid. Zy maakte zich be
kend als „Mevrouw Spaanderman" de
eigenares van het hotel, die zooals wy
later vernamen meestal „Moeder Spaan
derman" werd genoemd. Nu, aan beter han
den dan deze hadden wy onze zaak niet
kunnen overlaten, want, na een hevige
woordenwisseling tusschen haar en' de bei
de koetsiers, waarvan wy geen woord be
grepen, maar dat ons den indruk gaf dat
die hoeren ons danig hadden willen afzet
ten, werden zy ieder met een paar gulden
gelukkig gemaakt, hetgeen meer dan vol
doende bleek te zijn. Maar toen „Mevrouw"
daar nu eenmaal was, moest zy alles van
ons weten. „Zoo zoo, waren wy van de Ma
rine en zoo pas aangekomen, nu dan' moes
ten wy maar eens gauw die warme jassen
uitdoen en ons 'eens „lekker maken". Ga
maar eerst eens (baden, trek dan een wit
jasje aan en kom oan twaalf uur aan tafel,
dan wordt er gerijsttafeld". En toen ons
bleek dat een onzer, door de haast,, waar
mede wy van boord waren gezonden, de on-
ontbeeriyke kleedingstukken om zich'„lek
ker te maken" slaapbroek en kabaai
vergeten had! (ta zyn handkoffertje te stop
pen, toen deed „Moeder Spaanderman" een
klontong aanrukken en zorgde er zelf voor
dat de baar niet werd afgezet! Ik zal deze
vriendeiyke en behulpzame vrouw niet
gauw vergeten, al waren hare manieren,
zooals wy wel gelegenheid hadden op te
merken, soms wel wat minder „mevrouw
achtig" dan wy thuis gewoon waren!
Wy hebben daar toen voor het eerst ge
proefd en genoten van een Indische
rijsttafel «n toen wy daarna een hurtje
hadden gelegen in een heerlijk groot ledi
kant, tot rust waren gekomen en wederom
een bad hadden genomen, toen ging ik
o, haar, die ik was tegen half vyf de
straat op om.een visite te maken!!!
Ik moest een familie opzoeken, die mij
totaal onlbeken.d was, maar die wist dat ik
zou komen en die woonde op „Kebon Sirie".
Tk nam dapper een karretje, liet my naar
dien weg rijden, stapte ergens onder weg
uit en ging verder te voet op onderzoek uit.
Maar veel gaf het mij niet, want de toen
malige Indische huizen hadden geen naam
bordjes en zoodoende dwaalde ik maar
transpireerend rond, zonder succes en was
al van plan mijn onderzoekingstocht voor
ditmaal op te geven, toen ik ergens op een
grasveld vóór een groot huis een Inland-
schen bediend© zag staan. Ik trok dus, nood
gedwongen, de stoute schoenen aan, ging
naar den man toe an vroeg: „Toean X?"
En waarachtig ik had deze maal eens veine,
het bleek het huis van den heer X te zyn,
waar ik voor stond.
De „jongen" ging mij voor, wy draalden
om het huis heen, naar achteren.en
daar stond' ik plotseling neus aan neus,
met de geheele familie, Monsieur, Madame
en twee alleraardigste bébé's van een jaar
of twintig, die daar gezellig, allen in „Per-
aisch hofkostuum" oftewel sarong (slaap
broek) en kabaai, in de achtergalerij thee
zaten te drinken!!!
Dat gaf me daar eenige consternatie! Ik
had, vanwege de deftigheid by een eerste
visite, mijn uniform aangetrokken en dat is
een ongewoon verschynsel op dat uur, by
eene familie. De jonge dames vlogen dan
ook onmiddeliyk weg, het huis in, Mama
keek „verbaasd" en de heer des huizes
kwam naar iruj toe om te vragen, blijkbaar,
wat de reden was van dit ongewoon bezoek.
Ik maakte my toen bekend, zei wat de re
den van nrijn 'komst was, en.de man
barstte uit in een luid gelach, dat ook een
glimlach bracht op de lippen rijner vrouw.
Hy nam ntij dadeiyk mee de achtergalerij
in, presenteerde mij aan zyne echtgenoot©
en verkondigde luid dat ik een „heeriyke
baar" was. Een minuut later zat ik onder
een kop thee by die twee barterijke men
schen en hoorde toen voor het eerst, dat het
in Indië gewoonte is geen visites te maken
vóór zeven uur, omdat, zooals ik had kun
nen 'bemerken, de families vóór dien1 tyd
nooit gekleed zyn. „Maar dat nemen wy
jou niet 'kwarijfc. O, baar, jy wist niet beter."
„Maar" ging hjj door „ga nu naar je
hotel terug, verkleed' je in een witte jas en
maak dat Je om zes uur terug bent, dan
gaan wy eerst met de dames wat toeren en
daarna blijf je gezellig eten en kunnen' wy
Holland en de familie vorder bepraten."
En zoo geschiedde: de „jongen" riep een
sado voor my aan, ik ging terug en maakte
dat ik goed zes uur weer op het appèl was.
Wy hebben toen met de dames een heerrij-
ken toer gemaakt in een prachtig rijtuig,
door de schitterende Bataviasche dreven,
op welken tocht ik braaf door de jonge meis
jes'ben geplaagd met mijn baarschheid'.
maar tevens heb ik toen voor het eerst de
harteiyke Indische gastvrijheid leeren
kennen!
Gedurende dat korte verbrijf op Batavia,
ben ik nog op „Onrust" 'geweest, het eiland,
niet ver af, waar de Marine-werf toen was
en waar de „Zeeland" lag te repareeren, op
welken bodem wij ons óók moesten melden.
Wy kwamen er aan met de „Bogor", het
Gouvernements-stoomscheepje dat de oom-
municatie met Batavia onderhield, maar toen
het „melden" was afgeloopen, toen was ook
al weer de „Bogor" vertrokken en konden
wy wachten tot den volgenden dag. Men
zelde ons toen, dat wy zoolang een kamer
konden betrekken in het .Schippershuis",
maar toen wy daar aankwamen, bleek dat
het geheele ameublement bestond uit een
een bed, zonder lakens of kussens, en zon
der kiamlboe, benevens uit wasohtafel en
een paar stoelen! Enfin, wy' hebben den
nacht daar doorgebracht, hoofdzakerijk in
een luien stoel, half opgegeten door de mus
kieten en ik geloof, dat als een paar colle
ga's, die »daar op de „Zeeland" dienden,
zich niet over ons ontfermd hadden, wy
dien dag ook niet veel te eten hadden ge
kregen! Wy waren dan ook de wereld te rijk
toen wy den volgenden morgen weder naar
den vasten wal terug konden en prezen de
hotel-kamer, hoe eenvoudig die ook was.
Twee dagen hebben wy toen nog genoten
van Batavia en vertrokken op den vijfden
dag met de kustboot, de „G.G. Myer", naar
Soerahaja.en maakten op dien bodem,
voor het eerst, kennis met het lieve gevo
gelte .„kakkerlak", een ondier dat ik hon
derd© malen in mijn carrière aan boord heb
aangetroffen, maar waaraan ik nooit heb
kunnen wennen! Wy kwamen 'goed en wel,
vier'of vijf dagen later, te Soerahaja aan,
na nog eerst een 'kijkje te hebben genomen
van' Samarang en meldden ons aan 'boord
van Z.M. Schroefstooimschip le kl. „Oura-
©ao"„ dri. Wachtschip ter reede aldaar, op
welken bodem wy waren geplaatst
THIJS,
Wie het beter weet, spaart ze. Hij weet
dat uit elk zoo'n popje een klein, lang, dun
lijvig wespje gehoren zal worden, dat een
groote vyand is van de rupsen. Want deze
sluipwespen zullen in den komenden zomer
eieren Leggen in de rupsenllohaimen, en de
daaruit komende larfjes zullen zich voeden
met het vleesch van de rupsen, die haar ver
dere ontwrwkkeling er door stop gezet zien.
Noot zullen die rupsen in poppen verande
ren, om eierleggende vlinders voort te bren
gen. Zoo stuit een kleine wesp de voortplan
ting van de rupsen, en zoo kan een rupsen-
plaag voorkomen worden.
Zoo hebben we kennis gemaakt met sluip
wespen, die eieren leggen in de lichamen
van koolrupsen, doch nimmer in die van
andere rupsensoórten. Opmerkelijk is het,
dat elke rupsensoort haar eigen sluipwespen
heeft, en1 dat een van de koolrups byv. nim
mer ©en andere rups tot haar slachtoffer zal
maken.
J. DAALDER Da.
DIALOOG.
De Natuur in den Winter.
Eenmaal ontmoette ik iemand, die zich
bezig hield met het inzamelen van de kleine
gele voorwerpjes, die men wel vastgehecht
vindt aan hoornen, schuttingen en wanden.
De verzamelaar beweerde, dat dit eieren van
koolrupsen waren. Hy had het gezien, dat
de kooLruipsen by de wanden opkropen en
daar de eieren aan vastkleefden. De imam,
die in zyn onwetendheid zichzelven schade
berokkende, meende verstandig te handelen
en hy beging een groote domheid. Stellig
h'ad hij niet op de school geleerd, dat een
rups nimmer eieren legt, maar dat dit het
werk van den vlinder ia Die gele voor
werpjes, dl© men ook nu nog op verschillen
de plaatsen kan aantreffen, moeten dus iets
anders zijn.
In den nazomer riet men zoo dikwyls kool
rupsen, moede en mat, een hoekje opzoeken,
om er te sterven. Die rupsen heeft men te
sparen, want gaat men in zyn krijg tegen al
wat rups heet, ook deze tobbers wegvangen
en dooden, dan vernielt men het leven van
tal van kleine vrienden. Want die rupsen
bevatten verscheidene kleine larfjes van
sluipwespen. Wie zoo'n rups in haar bewe
gingen biyft volgen, zal weldra zien, dat die
larfjes uit het rupsenli. 'aam kruipen, ter-
wyi hun voedster stervende is. Byna onmid
deliyk verpoppen de slulpwespenlarfjes zich,
en men ziet dan by de doode, dikwijls half-
verdroogde rupsen, die kleine, gele hoopjes
met spinsel er tusschen, die door den onin-
:erwijde voor rupseneieren gehouden vor
en.
De uitkomst
Nou, amice wat zeg je ervan?
Van die Emigratie-Centrale?
Juist! 'n uitkomst hè?
Merkwaardig.Zonde en jammer dat
ze dlaar al niet veel eerder op gekomen zyn.
Dan was er geen spier werkloosheid
meer geweest.
En geen woning-nood ook
Nietwaar? 't Is 'n pracht-instelling! Je
kunt nou regelrecht naar Canada.En 'n
nieuw leven beginnen!
Tenminste als je geld hebt! Want gelid
om er te komen kun Je niet krijgen
Nee de Centrale zelf heeft alleen
twee ton.gekregen, om in den Haag
'n kantoor in te richten.
En inlichtingen te geven!
Wat je met je geld kunt doen, ris Je
emlgreeren wil.
Overigens zijn er niet veel bezwaren.
O, nee Je moet alleen liefst geen
vrouw en kinderen hebben.
En zien dat je van 'n goeie vrind de
duiten krijgt.
Dan heb je 'n kleine kans.
Als je geen gewoon werkman bent, ten
minste.
Of geen kantoorbediende....
Of geen bouwvakarbeider.
Of geen drukker.
Of geen zeeman.
Of geen sigarenmaker.
Of geen journalist.
Of geen diamantbewerker.
Of geen timmerman.
Of geen loodgieter.
Of geen winkelier.
Of geen gehuwde ambtenares.
Of geen sneeuwruimer.
Of ge^n ontslagen gevangene.
Of geen boekhouder.
Of geen kellner.
Of geen bootwerker.,.
Of geen stuurman op de groote vaart.
Of geen teekenaar.
Of geen steenhouwer.
Of geen bakker.
Of geen electricien.
Of geen scheepsbouwer.
Of geen' lithograaf.
Of geen monteur.
Of geen barbier.
Of geen meubelmaker.
Of geen weg gestuurde onderofficier.
Of geen film-operateur.
Of geen tooneelspeler.
Nou ja.Dat zyn 'n paar van die uit
zonderingen. Maar als je boereknecht ben*
dan kun je werk krijgen.
In Holland! In de steden zijn geen
renknechts. En op het land hebben ze tite
zelf hard nood'ig.
Of als je dienstbode bent
Daar hébben we hier'al 'n tekort aan
van 07.000.Dat is de eenige betrekking
waarin 'n vrouw hier wat verdienen kan.
Maar je kan toch in ieder geval Inrich
tingen vragen.
Aan de Emigratie-Centrale
Ja, Da's al 'n mooi ding,
Reusachtig! Dat vind ik ook!
Asje blieft! Je kan nooit weten.
Misschien ia er ergens in Drenthe "n
boereknecht.
Die genoeg overgehouwen heeft met
smokkelen.
Die kan in Canada zélf 'n klein stalletje
beginnen.
Daarom. Dan is dé Centrale eenlg!
En de scheepvaartmaatsohappy neemt
hem net zoo goed mee ala 'n ander.
Als-ie maar 'n geldig biljet heeft
Nietwaar?.moet zeveren: t Ia 'h
uitkomst
En ofIk ga ook voor boereknecht stu-
d'eeren.
Suoces!
Addio.
Goed bedoeld
„Ik heb mijh mam gedreigd, dat ik beslis!
dadeiyk weer zou terugkomen van verdriet
als hy niet lederen dlag schreef.
En heeft hy het gedaan?
O, ja hoor! Hy schrijft me ieder en dag
zelfs twee maal!
ft
Zelfkennis.
Klerk: Ik kan dien brief onmogeiyk lezen,
mijnheer. Hy Is zoo slecht geschreven.
Chef: Och kom.... De eerste de beste
stommeling kan zoo'n brief lezen.Geef
maar 'shier.
Nog erger.
.Zy heeft my eeuwig troifw gezworen
.eni.zy heeft haar woord schandelijk
gebroken!
Troost je, beste vriend met my la
het erger gesteld! My heeft een meisje voor
veertig jaar gateden trouw gezworen .en.
ze heeft haar woord gehouden ook.
'4 Ju liertje
Te Groningen in een Stadswijnhuis,
Op een wagenschild.
De groote dieven rijden te paard,
Glasschrtft te Beverwijk.
Veel kolonels en onwijze soldaten,
Luifelschrift.
Boven een schoorsteen.
Luifelschrift.
Glassohrlft.
Dreigement van een dronkaard.
Als 'k ooit mocht komen In de Hel
Op een valschen Louis d'Or.
Dit geld1 is kwaad van hart, maar 't heeft een
Voor een hofstede aan den Hoef.
Grafschrift.
Te Rotterdam op een zerk.
Op een Wagen.
Op een Aansprekersbordje In de
St. Jaoobstraat te Amsterdam
stond:
Brensa.