De Praktijk van Helder
WETENSWAARDIGHEDEN VAN „OUD-AMSTERDAM"
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van Zaterdag 16 Februari 1924!
OUD-HOLLANDSCHE OPSCHRIFTEN,
No. 109 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
UIT DE OUDE DOOS.
Rijmpjes op Luifels, Wagens, Glazen en Uithangborden
Overgeschreven door CAREL BRENSA.
Hier in de aarde bij de molen
Ligt een ontvanger van de tollen.
Is de ziel in den hemel, dan liep alles nog wel,
Want er waren er velen, die hem wensehen
in de Heil
Pieter de bijl, met het hoofd vol muizenesten,
Ligt hier begraven buiten de stads-vesten.
Zijn geloof en zijn leven waren beiden
zonder lof,
Vandaar dat hij' begraven ligt buiten kerk
en hof.
Salomo was een wijs vorst en machtig koning,
Hij timmerde voor zijn Schepper een eeuwige
woning.
Maar al ben ik zoo rijk niet, noch zoo verstandig,
In het (timmeren ben ik nochtans heel handig.
Och lieve lezer t is geen jok:
Hier ligt begraven Koenradus Kok.
Hij kookte veel Overheerlijke beten,
Maar de wormen hebben hem.rauw
opgegeten.
Spreek niet van timmerlui,
Sp
No
ooit was er slimmer brui;
Eerst passen ze en meten.
Dan gaan ze eerst wat eten.
Dan slijpen ze een bijl
Dan pn ze een wijl....
Dan wordt er wat gepraat
En 't Is weer 's avonds laat.
Liefhebbers 1 Staat wat stil! Bedwingt uw vlugge
treden,
Doorleest dit weinig schrift van boven tot
beneden:
Ik presenteer mijn dienst om ieder zijn
begeeren.
Al wat hieronder staat, perfect en wel te leeren.
Latijn, Hoogduitsch, Muziek, prompt lezen en
goed schrijven;
Boekhouden oijf'ren mee om koopman
schap te drijven
Dit alles op het kortstl Ook doe ik mij
verplichten
Te maken naar uw wensch verjaar- en
trouwgedichten.
De groote Plato zegt in zijne Physica:
Die nooit een vrouw bemint is zonder wederga.
Och dat de wereld zich eens wendde,
En elk zijn eigen zelve kende,
En. liet een ander zijn gebreken staan,,
Hoe zou het beter in de wereld gaan.
te wijken,
Zoo houdt den schelm niet op, maar laat hem
henen strijken.
Ik, ondergeechreven, beken te hebben ontvan
gen klaar
Uit handen van Jan de Koot, ontvanger aldaar,
Omtrent de goederen van Medembllk's woud1
De som van 't getal dertig guldens zonder fout.
En dat in cautie van een vierdejaars tractement
zeer blij,
Van het Kosters- en Schoolmeestersambt
geloof t vrij.
Dat is ingegaan, toen men Oogstmaand heeft
geschreven,
En geëxpireerd; toen men Slagtmaand had
gekregen.
Aotum Medembllk's Woud.
Bij mij onderschreven,
Primo November Klaar. M. Jan Pastoor.
Anno 1682 voorwaar. Koster en zanger voor.
Een goede conoientie is beter dan goud,
Hij is rijk genoeg, die op God vertrouwd.
En daarom ben ik altijd gerust in mijn rijden.
Schoon er velen in de stad1 zijn, die mij erg
benijden..
Hier toont zich het toebacksvenijn
Als een gezonde medicijn,
Die krachtig tegen hoofdpijn werkt,
Tandpijn verjaagt 't gezicht versterkt!
Daarom smookt vrij bij bier en wijn,
Gij zult in 't kort genezen zijn.
Dochters, die tot achten slapen,
En veel door de vensters gapen.
Dan lang voor de spiegel staan,
Laten 't huiswerk ongedaan
Hij moet heel gauw zijn, die wil tappen en
wijn verkoopen.
Maar nog veel gauwer, die hier met het gelag
weg wil loopen!
(Wordt voortgezet).
Indiscreet.
De kleine Betsy heeft tandpijn en weent en
klaagt den ganschen avond1. Terwijl er nog wel
visite is. Ten slotte zegt moeder:
Maar, Betsy, wees nu toch eindelijk eens
stili. Die tandpijn zal toch wel over gaan als je
in je bedje ligt
O, nee huilt de kleine— want ik kan
mijn tanden er niet uit krijgen, zooals U. Mijne
zitten veel vaster.
Vertrouwen.
Echtgenoote (wanneer haar man eens voor
hooge uitzondering op de jacht zal gaan): Beste
Cris, als jij maar de appelmoes schiet, dan zal
ik zelf wel zorgen voor de haas.
Kleine jongen (tot zijn grootmoeder): Zeg nou
i eerlijk, grootmoeder was vader, toen hij
iein was, nou werkelijk zoo een brave, zoete
mgen als hij het mij telkens wil wijsmaken?
FEUILLETON
Zoo sprak ik dan de vorige maal van de
Amsterdamsche gilden en hun gildehuizen.
Te oordeelen naar de twee gegeven voor
beelden de Amsterdamsche Waag en de
„Nieuwe Marckt" en het latere „Maagden
huis" aan het Spui, waren deze gildehuizen
inderdaad geen onopmerkelijke gevallen:
Naast de kerken waren het de meest belang
rijke huizen in de stad.
Deze gildehuizen zijn dan ook ontegen
zeggelijk in een zekere periode van de Am
sterdamsche geschiedenis de steunpilaren
geweest van 's stads bloei en welvaart. Daar
zetelde de kracht en de kern van de ge-
heele poorterij.
En laten we ze eens wat nader van bin
nen bekijken:
Elk zoo'n gildehuis werd bewoond door
den aanigestelden gild-db roeder. En naast
deze werd het gildehuis zonder uitzondering
bewaakt door een.... gildehondl Deze gil-
dehond was volstrekt geen kleinigheid. Er
bestond zelfs een bepaling, waarbij het ten
strengste was verboden andere honden ln
het gildehuis te brengen. Op boete van eeri
blank. Want het zou de rechten en het gezag
van den gildehond maar verkleinen.
In het gildehuis en de gildekamers komt
dan nu alles samen. Daar houden de dekeni
en de overlieden hunne kamerdagen. Daar
vindt men avond aan avond in de groote
gelagkamer de gildebroeders bijeen. De
gildeknecht die tevens fungeert als kas-
.elein tapt hun een kanne biers en zij
verhandelen er het nieuws van den dag.
OBn meen niet dat deze nijvere poorters
alleen over zaken van handel of ambacht
spreken. Ook de zaken van stad en land, de
politiek en. de opzienbarende- gebeurtenis
sen! worden er behandeld.
Menige aanslag, of politieke omwenteling
zelfs, werd, op den keper beschouwd, in de
gildekamers voorbereid.
Bovendien is het groote koopmans-gilde-
huis behalve al het voorgaande ook nog
tegelijkertijd, waar gehandeld, prijzen be
paald en monsters van gemaakte of aange
voerde waren werden, gekeurd. Een zuivere
koopmansbeurs dus. Het is ook om deze
redeni dat er in de vroegste tijden van de
gilden nog hoegenaamd geen behoefte be
hoefte bestond aan de later 'bekende beurs
gebouwen.
En willen we dan ook eens binnenstap
pen? 't Kan geen kwaad, want er is hoege
naamd geen gevaar en het is er bovendien
gezellig en aangenaam. Voor dc goede voor
lichting zullen we dan als geleider nemen
den meergenoemden Jan Ter Gouw, die een
diepgaande studie maakte van het Amster
damsche gildewezen. Hij weet er van en zal
ons meer.vertellen dan we zelf zien'kunnen.
Luister slechts. Als we gezamenlijk zijn
aangeland voor het donkere .gebouw van het
St. Niool aas-gilde, dan zegt hij: ,Door
de lage, openstaande deur, waarvoor een
zware steenen drempel ligt, treden we bin
nen en' staan in een hol en kil voorportaal,
waarin een van 't grauw gewelf afhan
gend lantaarntje met een vetkaars, eenig
schemerlicht verspreidt dat inmiddels
voor mannen, die hier thuis zijn en ook den
weg in het donker wel zouden-vinden, alles
zins voldoende Is.
MARINE-HERINNERING.
Op 31 October 1881 in Indië aangekomen,
werd ik, met drie collega's, geplaatst aan
boord van Z. M. schroef stoom schip le kl.
„Curacao", d.d. Wachtschip ter reede van
Soerabaja, en kwamen wij daar in het begin
van November aan. Wij waren toen alle
vier zoo ongeveer achttien jaar oud en
bekleedden de eervolle betrekking van
„scheepsklerk". Voor myne lezers, die
misschien niet mochten weten wat deze
thans reeds lang vervallen betrekking
was, zal ik maar dadelijk vertellen, dat wij
waren „toekomstige" officieren van Admi
nistratie en dat onze militaire positie was
„tusschen vleesch en visch". Een scheeps
klerk behoorde tot den état .major van een
schip, maar was geen oflicier, hij had een
rang tusschen den jongsten adelborst en
den hoogsten onderofficier, droeg een sabel
zonder dragon, een jas zonder distinctieven
op de mouwen, bij plechtige gelegenheden
een steek, maar verder geen groot tenue,
werd eventueel gestraft als een
officier, maar dikwijls behandeld als een
onderofficier en was, in het algemeen ge
sproken, een militair onding!
Vol illusies naar Indië gegaan, om, na
een jaar opleiding op het Wachtschip te
Willemsoord, den dienst weldra in de
praktijk ,te leeren kennen, werden die
illusies al spoedig vertroebeld toen wij, na
aankomst te Batavia, van oudere collega's
hoorden, dat onze „baas", de officier van
Administratie le kï. van de „Cura<jao", het
grootste krg was dat in ons corps be
stond Een prettig vooruitzicht was dat
niet, maar met jeugdigen overmoed dachten
en hoopten w.ij, dat die renommée nu
wel niet zoo erg zou zijn. Maar ach 1 er was
niets te veel van hem gezegd!
Het spul begon al dadelijk bij de ontvangst.
Toen wij ons gemeld hadden bij den Com
mandant, die ons welwillend ontving, gingen
wij ons presenteeren bij onzen nieuwen chef
en begaven ons daartoe naar zijn bureau,
onder de campagne. Bescheiden klopten we
aan de deur en hoorden daarop, als ant
woord, een onaangenaam geknor, waaruit
wij opmaakten, dat wij een oogenblik
moesten wachten. Wij wachtten dus; zeker
wel tien minuten lang, en toen kwam er
een betrekkelijk kleine man met een zeer
zuur en onaangenaam gezicht naar buiten,
op dek, gekleed in witte pantalon en hemds
mouwen de tegenwoordige witte uniform
is eerst twintig jaar later ingevoerd die
ons eerst één voor één nijdig aankeek en
toen zei„Zoo, zijn jullie daar, wie ben jij
en jij en jij en jij En toen we daarop
behoorlijk antwoord hadden gegeven, ver
volgde onze chef„Jullie z(jn van de op
leiding, hè? nu, dan weten jelui toch geen
bliksem, ze hadden jelui evengoed je trac
tement thuis kunnen sturenwat ik met
jelui doen moet weet ik niet, ik kan je niet
gebruiken, dnder maar open daarop
draaide hij zich om, ging zijn bureau binnen
en liet ons kalm staanHet was, op z'n
zachtst gesproken, niet aanmoedigendmaar
wij deden wat ons gezegd was, „d nderden
op" en begaven ons naar ons verblijf, de
voorlongroom of dewel de „nor", en maakten
het ons daar zoo aangenaam mogelijk, in
afwachting van de dingen, die komen zouden.
Wij hebben daar toen een drietal dagen
in ledigheid doorgebracht, rookten veel,
sliepen veel en gingen 's avonds naar den
wal, verveelden ons gruwelijk en begrepen
absoluut niet wat wij eigenlijk in Indië te
maken hadden. Gelukkig dat al het nieuws,
dat wij zagen, al de nieuwe indrukken, die
wij ontvingen, ons eenige afwisseling be
zorgden, het ware anders niet om uit te
houden geweest
Toen, na drie dagen, kwam er plotseling
veranderlng.lkvermoed dat de Commandant,
die onze werkeloosheid natuurlijk heeft
móéten bemerken, ingegrepen heeft, want
twee onzer, waaronder ondergeteekende,
werden op het bureau geplaatst, de derde
toegevoegd aan Officieren-commissarissen
en de vierde bestemd voor den „loopenden
dienst".
Dat dit begin van mjjn carrière een pret
tige tijd is geweest, kan ik helaas niet
zeggen. De baas had over het algemeen
een humeur als een spin, en daar wij
'werkelijk „niet veel wisten", regende het
standjes, verdiend maar ook dikwijls on
verdiend, en werden wij meermalen uitge
maakt voor al wat leelijk was. Toch heb ik
daar veel opgestoken, wat mij later in mijn
dienst te pas is gekomen in het jaar dat ik
het genoegen had onder dezen baas te
dienen, en tot zijn eer moet ik zeggen dat,
toen hij bemerkte dat wij ons best deden,
hij wel wat bijdraaide en zelfs ons bij een
alleraardigste familie aan den wal introdu
ceerde, hoewel hij immer zuur bleef.
Eéns heb ik een zeer onaangename kwestie
met mijn chef gehad. Ik was toen al eenigen
tijd te Soerabaja en had daar langzamerhand
een paar families leeren kennen, bij wie ik
aan huis kwam. Er werd in die dagen een
bal-costumé voor kinderen gegeven en één
van mijne dames-kennissen had-mij gevraagd
of ik haar niet eenige monsteringen (onder-
scheidingteekens) voor matrozen kon be
zorgen, daar zij haar twee kleine jongetjes
als jeugdige matroosjes naar dat bal wilde
laten gaan. Nu, daar zag ik wel kans voor
en ik beloofde haar dat zij op die dingetjes
kon rekenen.
Maarik had buiten mijn baas gerekend
Toen ik het hem vroeg of Mevrouw Die-
en-die tegen betaling eenige uitmonsterin
gen en een paar mutslinten kon krijgen,
vroeg hij eerst waarvoor dat noodig was
en toen ik het hem verteld had, begon hij
uit te pakken„denkt die dame soms dat ik
er een toko op na houd of dat ik handel
in die dingen drijf ze kan naar de pomp
(hij zei iets anders!) loopen met haar ver
zoek en zeg jij maar tegen haar dat zij ze
niet van mij krijgt".
Daar stond ik Aan den eenen kant mijne
belofte en aan den anderen kaqt de weige
ring van mijn baas om die belofte te kunnen
vervullen i Maar goede raad was hier goed
koop Ik dacht „wil jij mij niet helpen, dan
zal ik mijzelf helpen" en ik deed iets
dat glad verkeerd wasIk redeneerde ik
zal zelf die dingen „opnemen" op mijne
rekening en ze aan mijn kennis cadeau
geven en dan is de zaak gezond en kraait
er geen haan naar". En er zou ook geen
haan naar gekraaid hebben als er toevallig
een dag van plunje-uitgifte was geweest,
maar die dag kwam helaas niet en de tijd
drong. Wij hadden toen een plunje-magazijn
aan den wal, op de Marinewerf, waarvan
de sleutel op ons bureau werd bewaard,
en daar ik o.a. belast was met 't uitgeven
van kleedingstukken aan pas aangenomen
inlanders, kwam ik geregeld een paar maal
in de week in dat magazijn en kon er den
weg wel in donker vinden.
Toen ik dus 's avonds naar den wal toe
ging, stak ik den sleutel in mijn zak, ging
naar het magazijn, pakte vier uitmonsterin
gen en tweê mutslinten in een papier, sloot
de deur, ging verheugd weder verder,
draaide een hoek omen stond neus-aan-
neus tegenover mijn chef. Tableau I
„Wat heb jij daar in dat papier?" was
het eerBte dat hij vroeg.
Uitmonsteringen, mijnheer."
„Voor wien
„Voor mijzelf, mijnheer."
„Zoo, voor mijzelf, voor mijzelf, maar dat
lieg je, dat is natuurlijk voor je ^vriendin
boven, gladakker die je bent. Denk je
soms dat ik je niet in de peiling had, dan
ken je den baas nog niet! Je moest je
schamen, ik heb het je toch verbodenje
bent
En toen volgde er een reeks verwenschin-
gen, die ik maar niet herhalen zal en waar
in ik werd uitgemaakt voor al wat leelijk
was.
Ik trachtte wel mijn baas aan het ver
stand te brengen dat het zoo niet was en
dat ik die dingen „opnam" en dus betalen
zou, maar daar wilde hij niet van hooren
hij bleef er bij dat ik hem bedrogen had,
dat ik zijn vertrouwen verbeurd had en dat
ik er wel meer van zou hooren.
Hij rukte mij het ongelukkige papier uit
mijn handen „en nu ga je onmiddellijk naar
boord terug en houdt scheepsarrest, tot deze
zaak verder behandeld is".
Ik stond er bij zóó klein als ik mij nog
nooit had gevoeld en toen ik bescheiden
opmerkte dat er op het oogenblik geen
sloep aan den wal was om terug te kunnen
keerentoen maakte hij mij nóg kleiner
de satan I door mij twee kwartjes in de hand
te stoppen, .zeggende „dan neem je maar
Wij hebben eenige ©ogenblikken noodig
om te berekenen werwaarts we ons wenden
moeten. Vóór ons is een smalle steenen trap,
dien we licht voor een torentrap zouden
houden, maar die toch de opgang naar de
torenkamer der overlieden is en dus door
ons niet mag worden betreden. Na nog
eenige oogenblikken turens bemerken we
evenwel ter linkerhand in den muur een
poortje en in dat poortje een deur met ijze
ren klink. En 't dommelend gedruisch, dat
ons van achter die deur tegengonst, ver
kondigt ons dat we den rechten weg ge
vonden hebben. We lichten derhalve den
klink op en treden de vergadering binnen.
De gelagkamer is ruim genoeg en gilde-
broeders zijn er reeds in grooten getale.
Zij. zitten deels op banken langs den wand
en deels op strooien stoelen in de rondte.
En zij voeren onder 't genot van een
kanne bier of wijn een druk en woelig
gesprek, 't Is winter, en onder den kolos
salen schoorsteen vlamt een groot vuur
van turf en hout.
Aan het hoogere einde der zaal staat de
stoel des keizers. Want de deken van het
gilde voert hier den titel van keizer. En de
plek in de buurt van het gildehuis wordt
zelfs vaak ,,'t Keizershof" genoemd, naar
dezen titularis. Meerdere oude steegjes en
straten van Amsterdam herinneren nog aan
deze gewoonte.
Om tot Ter Gouw teruig te keeren:
„Als de kloeke ses heeft" zien we den
keizer met behoorlijke deftigheid zijn zetel j
recht schikken. Er is een oogenblik van
aandacht aangebroken. Hij heft den stok
op en gebiedt stilte.- En al de gildebroeders
ontblooten eerbiedig het hoofd, want de
pater nosters zullen worden gelezen. Eerst
„een paternoster ende Avemaria voor die
gildebroeders ende susters, die uyt den
gilde gestorven syn ende voor alle geloovlge
sielen En daarne „een tweede pater
noster ende Aveanaria voor die gildebroe
ders ende susters, die alsnog ln den gilde
syn dat haer Godt neringh© verleene, tot
hacrluyder siele saüghelt".
Zoo ging het.
En natuurlijk lijkt het u een loffelijk ge
bruik om den arbeid of een beursuur met
gebed te beginnen maar gij vindt het met
mij toch wel wat zonderling, dat ze voor
de zaligheid van hun ziel om een goede
nering bidden.
Intusschen is dat zoo vreemd niet. Ter
Gouw verontschuldigt het door te zeggen,
dat het middeleeuw sch is. Maar wij zijn het
daar niet mee eens aangezien voor den
scherpen opmerker tot op dit oogenblik
een zelfde gebruik, te oonstateeren valt tus
schen al wat zaken doet. Het is een van de
meest gebruikelijke groeten en wensehen
van onzen tijd. Dit zou met tientallen voor
beelden te staven zijn.
Maar we waren in een oude gildekamer.
Na het gebed gaat de koopmanschap be
ginnen. De keizer doet de omvraag en het
gewoonte nu dat ieder van de aanwezigen
de gelegenheid krijgt om datgene te koop
te bieden, waarin hij handelt wat hij als
Importeur uit vreemde landen kreeg of
wat hij als agent voor een binnen- en bui-
tenlandsche firma vertegenwoordigt of
dat wat de schippers van buiten Amsterdam
hebben aangevoerd in hun schuit of wat de
visschers van de Zuiderzee hebben binnen
gebracht van de vangst het komt er niet
op aan. Hier begint nu de koopmansbeurs
van allerhande zaken.
Vanavond blijken er eenige vreemde, niet
tot het gilde behoorende kooplieden aan
wezig te zijn uit het Oostland. Zij komen
hier ter stede monsters of waren aanbieden
en aangezien het mogelijk voor de handels
stad. Amsterdam voordeelen kan hebben om
nieuwe relaties aan te knoopen of nieuwe
goederen in bezit te krijgen en aangezien
er dan geen betere plek is om alle koop
leden bijeen te vinden dan Ln de gildekamer,
zoo is het gewoonte, dat vreemde kooplieden
altijd de gildekamers zoeken en ep dan ook
als gasten worden ontvangen.
Zij hebben zelfs voorkeur by de om
vraag. Als zy. goederen by zich hebben, dan
mogen zy deze het eerst veilen en als zij
slechts monsters hebben, dan mogen zij het
eerst spreken en prijzen bepalen of af
wachten
Als zy klaar zyn komen de gildebroeders
aan de (beurt. De keizer gaat met de zon om
en. vraagt aan eiken broeder op zyn beurt
of hij'iets te verkoopen of ln het algemeen
te handelen heeft.
En leder op zyn beurt krijgt nu gelegen-
een tambangan".
Daar ging ikberoerd en verslagen, nqdig
en kwaad op nhjzelf van wege myn stom
miteit, bang voor de gevolgen, in één woord
ellendig, en toen ik een half uur later aan
boord terug was, wist ik van ellende niet
wat ik doen zou en stond het huilen my
nader dan het lachen
Den volgenden morgen liet de baas my
weten dat ik voorloopig niet op het bureau
behoefde te komen, welk bericht my nog
ellendiger maakte dan ik reeds was. „Wat
zou hy met my voorhebben" - dacht ik
„zou hij van het geval rapport gemaakt
hebben aan den Commandant en zou ik
worden gestraft"? En in myn zwartgallig
heid zag ik my reeds eenige dagen „de hut
ingaan", of, nog erger, zag ik my voor den
krijgsraad terecht staan beschuldigd van
het niet opvolgen van gegeven bevelen, of
van dIk dorst het woord niet uit
te spreken
De collega's spraken my wel moed in en
zeiden dat het zoo'n vaart niet zou loopen,
maar dat kon geen verandering in myn
gemoedstoestand brengen, die ver, zeer ver
beneden nul wasl
Drie dagen heeft de baas my toen in den
angst laten zitten, drie lange, verschrikke-
lyke dagen, en toen werd ik by hem op
het bureau ontboden, waar ik met looden
schoenen heenging. En dèèr, onder vier
oogen, heeft hy my eens duidelyk aan het
verstand gebracht wat een glad verkeerden
en stommen streek ik had uitgehaald. „Ik
had er rapport van kunnen maken," zei hy,
„en je waart zwaar gestraft geworden en
misschien nog ergermaar dat heb ik niet
willen doen, omdat je aan het begin van je
carrière bent en zoo iets je altyd zou worden
aangerekend, en bovendien ®mdat jelui
eigenlyk nog maar groote kinderen zyn en
ik het onverantwoordelyk vind dat het Rijk
zulke onmondige apen naar Indië stuurt en
ze dan maar los laatDe angst zal je goed
gedaan hebben, ga heen en zondig niet
meer, van MIJ zal nooit iemand hiervan
iets hooren 1"
Als een geslagen hond kroop ik in myn
schulp en ging, maar hoorde hem nog even
gauw my achterna roepen„en de eerste
veertien dagen behoef je hdj niet te vragen
naar den wal te mogen gaan 1".
Ik heb daar, in dat kwartiertje, een les
gehad, die ik verdiend en onthouden
heb, myn leven lang!
Drie maanden lang heb ik nog onder
dezen baas gediend, in welken tyd ik
trachtte, door nog meer myn best te doen,
het gebeurde uit te wisschen, en toen
eindeiyk naar Holland terug ging, liet h:
my roepen, zei dat hy een goed rapport
van my had kunnen indienenen toen
gaf „het kreng" my een hand, die ik dank
baar en met tranen in de oogen aannam.
Zoo ziet men, dat iemand heel wat beter
kan zyn dan zyne reputatie zegt! Dat ik
tegenover de dame, die ik de uitmonste-
ringetjes had beloofd, bovendien nog een
gek figuur sloeg, behoeft geen betoog,
maarhet was alles eigen schuld
THIJS.
EEN SPAAK IN HET WIEL.
Heit was zulk heeriyk voorjaarsweer op één
der negen lentedagen, die Februari ons, volgens
een zeer oudi natuuriservMuut, verschuldigd is,
dtot ledereen daarover zyn vreugde te kennen
gaf en ook iedereen meende, dat de winter voor
goed1 had afscheid genomen.
Doch evenmin als één zwaluw zomer maakt,
evenmin maakt één lentedag Ln Februari de
lente.
Dat hebben we geducht ondervonden. En- toch
heeft led'er zich, door dien eenen- lentedag op
Vrijdag van de vorige week, laten te pakken
nemen.
Het zag er zoo verleldeiyk uit. Het zonnetje
scheen zoo teer en liefeiy-k; de grond ademde
de voorjaarslucht uit, zoodat de vogels, en voor
heid om in het openbaar en ten aanhoor©
van de gheele vergadering zyn waren aan
te prijzen of te adverteeren. Er wordt ge-
kocht en verkocht gedongen en gewron
gen. Betaald en ontvangen.... 'n biertje
gedronken en 'n wyntje geschonken.
Totdat de keizer weer met zyn stok diri
geert en vertelt dat de omvraag en het mar-
chandeeren afgeloopen is.
Dan verschypt weer de gildeknecht
alias de kastein op het tooneel. Aangezien
het belangryke van den avond achter den
rug is en dus voor deze en gene het oogen
blik van „opstappen" kon zyn aangebroken,
treedt hy op voor de belangen van het gilde-
laadje. Hy heeft een bord in de hand en
doet de rondte om van elk het verteerde
gelag en tevens de onkosten van het ver
stookte vuur te ontvangen.
Ook op dit geld-ophalen bestaat een be
paling of zooals men 't toen noemde: 'n
keur evenals ten opzichte van den gilde-
hond en andere zaken. Zoo'n keur is een
onderdeel van het huishoudelijke reglement.
En de keur op 't geldophalen zegt nu, dat
tydens het afrekenen de broeders verplicht
zyn stil op hunne plaatsen te toiyven zitten
en niet overhoop te loopen„ten eynde
het recht van vuur behoorlyck geooiecteerd
ende van een iegelyck behoorlyck ontvan
gen worden maoh".
Men zet: De gildebesturen waren ook niet
van gisteren en de menscheiyke ondeugden
sohynen er zelfs al te zyn geweest in de
tyden van de middeleeuwsche gilden.
Maar eindelijk legt dan de keizer zyn stok
neer en verlaat zyn zetel, waarmee te ken
nen gegeven wordt, dat het eigeniyk offi-
cieele gedeelte van de samenkomst afge
loopen is. Wil men nog 'n kwartiertje blij
ven goed. Wil men naar huis gaan: ook
goed. Belangryke 1 dingen zullen er '.toch
wel niet meer voorvallen!
En men gaat suocessieveiyk naar huis
totdat de klink achter de laatste lachende,
snappende en rookende mannen dicht valt.
Dan komt nog eens de gildeknecht sluit
de voordeur en blaast de vetkaars uit.
En een dag een beursdag van de
kooplui van de vijftiende en zestende eeuw
was echter den rug.
't Juttertje
Grafschrift.
Grafschrift.
Boven een timmermansdeur.
Grafschrift.
Glasschrift.
Voor een kostschool te Amsterdam
in de Wolvenstraat.
Glasschrift.
Luifelschrift.
Glasschrift.
Wanneer een kwaadbuur staat om uit uw huis
Een ouderwetsche kwitantie.
Op het krat van een wagen.
Op een tabaksbriefje.
Op een besteedsters-bordje.
Boven een herberg.
do
CAREL I kENSA.
De Amsterdamsche Gilden.
In 't Jaer w&erin men schreef eeethien
hondert veertigh thlen,
Toen heeft men 'g Princen macht voor
d'Amstelstaxit gosien.
Ons gild drie hondert) veertigh sterck,
zoo jangh als oude klouwers.
Die werden van de Wet veraten! met
pieken ende houwers!
(Vers van het gewapende
Turfdragers-gild.)
(Wordt voortgezet).