"t Juffertje
WETENSWAARDIGHEDEN VAN „OUD-AMSTERDAM"
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCH? COURANT,
van Zaterdag 1 Maart 1924.
OUD-HOLLANDSCHE OPSCHRIFTEN.
No. 111 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
UIT DE OUDE DOOS.
Rijmpjes op Luifels, Wagens, Glazen en Uithangborden
Overgesohreven door CAREL BRENSA.
Glasschrift.
Die zich in het leven houdt kleen
Raakt veeltijds op de been.
Maar die zich houdt heel groot,
Wordt doorgaans kaal en bloot.
Hulde aan de konst van het
schrijven, boven den schoor
steen van Mr. Jan Carstens.
Als men van alle koristen zal gewagen,
Dan moet de pen de kroone dragen.
En draagt de pen de kroone niet,
Dan is mijn naam Jan Oaratens nietl
Glasschrift van een genezen
dronkaard.
Ik heb genoeg van alle kroegen,
Ik vind ln huls best mijn genoegen.
Verwijt aan onverstandige ouders.
Men zou ze met honderd stokslags groeten,
Dis hun kinders «Hes geven en zeil bedelen
moeten.
Huwelijksles.
Wie genegen le tot trouwen,
Kiest vrij om mee hul» te houwen:
Die niet zoo oud 1», dat ze babbelt,
Noch zoo jong, dat zij u krabbelt.
Noch zoo schoon, dat zij verstrikt,
Noch zoo leelljk, dat ze verschrikt.
Glasschrtft.
Hein-oom en ik zijn tot verlegenheid gestegen:
Hij ls met al zijn geld en lk erom verlegen!
Lulfelsohrlft.
De roe dat ls een Berkenrijs,
Dat maakt de kinders goed en wijs.
Wie al te veel dit tuigje spaart,
Die maakt of laat een boozèn aard.
Lulfelsohrlft te Haarlem.
Een vriend te hebben op deez' aarde,
Dat ls een schat van groote waarde.
Maar die zijn vriend beproeven zal,
Die proeft hem in zijn ongeval!
Ik had een vriend gelijk mij dbchte
Maar toen lk vriendschap bij hem zochte,
Toen vond lk niemand bij htm thuis,
Nochtans bleef hij mijn vriend kwansuis
Dus wilt uw nood aan niemand' klagen,
Dan God; die z' u zal helpen dragen.
Voor een wafelkraam.
Onrecht te lijden en geen kwaad te plegen,
Dat acht ik voor ieder een groote zegen.
Glasschrift.
Raad na daad,
Dat komt te laat!
Van een Tabaksverkooper.
Tabak is Duivels Kruid sprak eens een
kakelaar;
Men zag na dezen tijd geen hallef jaar
verloopen,
Of 't werd zijn winkelwaar; hij ging dit kruid
verkoopen,
En werd om weinig winst des duivels
makelaar.
Glasschrift.
Geen mensch hoe schoon en rijk bepereld,
Of heeft een duivel ln de wereld;
Die hem in t hart of brein verzelt
En hem met twist en onlust kwelt.
Voor een kroegje te Amsterdam
bulten de Raampoort.
Hier verkoopt men 't bier een oortje minder
als ln de stad,
En net zoo goed als je het hebt op 't Jan
Hanzenpad,
Maar lik heb niet graag, dat je een uur met
één pintje zat,
Lutfelschrlft.
Dellla schoor Slmson het haar af, toen werd
hij gebonden,
Hiér verkoopt men zoete melk en snijdt er
katten en honden.
Les aan de Menschen.
Mint God erkent zijn macht, leeft vreedzaam
met elkander.
En wat gij wenscht geschlen doet dat ook
aan een ander.
Op een straatbord.
Die temmen kan de lust van zijn ontgloeide
zinnen,
Toont, dat hij sterker ls, dan dlle een stad
kan winnen,
Voor een herberg bulten.
't Is beter gedronken en dan wat gegeten,
Dan ruzie gekregen en met vuisten gesmeten.
(Wordt voortgezet).
Versche waar.
Bediende: Moet lk nog versche eieren bij
bestellen, mijnheer?
Patroon: O, nee we hebben nog zooveel
stuks ln den kelder, dat we de eerstvolgende
maanden nog verkoopen kunnen.
Theorie.
Offioler (bij de les): Soldaten, behandel
vooral uw geweer altijd met dezelfde zacht
held, waarmee gij uwe lieve vrouw of uw
melBje zoudt behandelen.Wrijf het ledo
ren dag ln met een vette olielap.
Student:
maker?
Kleermaker
Wat kost dat costuum, klear-
Oontant 50, op drie maanden
75, op een laar 90 gulden
Student: t Is goed. Pak maar in. Ik reken
400 op de eeuwigheid!
In de tram.
U mag hier niet rooken mijnheer zei
die oonduoteur.
Ik rook niet oonduatenir!
U hebt toch uw pijp ln uw mond!
Ik heb ook mijn schoenen aan, maar lk
loop todh niet, oonduoteur?
FEUILLETON
i oor
CAREL BRENSA.
„De nieuwe broeders van het Gilden
Waren oudtijds vaak halve wilden i"
Deze uitspraak ten opzichte van de gild*
broeders vond zijn oorzaak ln dezelfde manier
van doen, welke wij tegenwoordig hoewel
ook al weer minder nog.kennen bij de stu
denten: Het ontgroenen!
jDe oude glldebroeders deden het niet minder
dan onze Jongens van de Hooge School een
nieuw lid meest eraan gelooven.... En hoewel
zij onder de toenemende beschaving verdwenen,
zijn er nog staaltjes genoeg bekend van zon
derlinge, dwaze en vaak ook ergerlijke ge
bruiken.
Een van de meest gebruikelijke was wel het
onder trommelslag rond voeren door de stad
van een nieuweling. Deze nieuweling was dan
voor het heilig ceremonieel feestelijk opgeknapt
en ln de meeste gevallen ln de uitmonstering
van een ongure wildeman gestoken. Heel zijn
HJf was met pek besmeerd en daarna overzaald
met dons van ganzen of kippen.HIJ moest
zwaaien en vervaarlijke bewegingen uitvoeren
ten aanschouwe van het vroolMk te hoop ge-
loopen volk en hoe geweldiger de opschudding
hoe liever.... Als hij bet niét naar behooren
deed, dan kreeg hij er van de oude en dius ge-,
recht igde gildebroeders van langs ook al
v eer ten pleiziere van het publiek, en als hij
zich uitsloofde en zich zoo potsierlijk mogelijk
aanstelde, dat Oharley Chaplin er niets bij was
- nou.dan kreeg hij er eveneens van langs.
Want het publiek moest worden vermaakt en
het werd enkel vermaakt door de meest grove
bombasterljen.
Het was dus altjd en onder Iedere omstan
digheid een dolle kermispretI
Naast die, hoewel grove, maar toch ongevaar
lijke potsierlijkheid en zucht om de beest uit
te hangen, was er nog wel een andere kant aan
het glldewezen.
Vooral in de Schuttersgilden en de meeste
ambachtsgilden was er een zucht om grooten
Invloed u't te oefenen op de regeering. Heel
vaak hadden de gilden stem in he' kapittel bij
het benoemen van regeerlngspo: ionen en
magistraten. Soms zelfs zooa!« wel in
Utosskt vserkwaa beaosmdes ds gild*-
meesteren de magistraten zonder er ook maar
Iemand anders In te kennen. In Arnhem b.v.
was één van de drie sleutels der kist, waarin
het groot-zegel der stad bewaard werd ln
handen van den glldemeester.
Dit was een buitengewoon bewijs van den
regeerlngelnvloed der glldebesturen.
En het gevolg bleef begrijpelijkerwijs niet
uit.
(Zooals tegenwoordig een voor de politiek
geboren man In de journalistiek gaat en dan
lid van een klesvereenlglng wordt.... de me
nigte bij tijd en wijle toespreekt en groote be
loften doet voor het welzijn en het welvaren
van de mensohen, die hem ter eerezetel zenden
zoo was er vroeger geen andere en geen
betere mogelijkheid om ln de politiek te komen
en vandaag of morgen dn de magistratuur of
het landsbestuur, dan.... Ud te worden van
een gilde!
Of Je er bij hoorde of niet of je van het
vak was of niet.... of Je de beginselen van
het gilde en de reglementen onderschreef of
niet.Je zei maar: „Ja" en je werd lid
want het was d e wegl
Het is onderscheidene malen voorgekomen,
dat Edelen; die nimmer iets anders deden don
te jacht gaan, zich lieten Inschrijven in een
ambachtsgilde en groote voorliefde voor het
schoenmaken of heit houtsnijden veinsden
wont het was de eenige weg om te kernen waar
je wezen wilde....
En natuurlijk. Och, hoe blijft de wereld
en de menschheld1 zich zelf toch eigenlijk gelijk
liep het spaak! Zoo langzamerhand en over
het verloop van een paar geslachten. De gllde-
meesteren werden te overmoedig en stout....
er kwamen menschen aan het roer met veel
meer eerzucht en intriganten/bloed' dan staat
kundige eigenschappen. En hoe het nu precies
geloopen ls, zal niemand meer 'gemakkelijk
kunnen zeggen, maar de staatsvormen veran
derden en de macht van het gilde raakte uit
En we zullen er ons dus hier niet verder mee
bezig houden.
We zullen eens wat anders doem
De plaatsruimte staat niet toe om hier in den
„Jutter" van de beroemde' Amsterdamsche
bijltjes-prssits* si tdrukken, tmdsr» seudss
ALS T VOORJAART.
Uit puren levensdrang, uit drang aan het
voldoen van zijn innerlijk haken naar het
geen de natuur mooi maakt, ook al schijnt
het rondom nog 'grauw en dor, was mijn
telg zijn omzwervingen in de duinen weer
begonnen.
Daarvoor kiest hij dan uit den Zaterdag
middag, als hij gebonden ls aan niets; als
zijn huiswerk niet dringend roept, om het
af te maken; als geen Fransche thema's hem
kwellen of de „gym" iets van zij vrijheid
opeischt.
Op den vrijen Zaterdagmiddag teert heel
de week 'zijn hartsverlangen om te dwalen
in de natuur en 'onbewust nog schijnt er
een oneindig begeeren in hem te schuilen
naar het zoeken van het mooie, dat ln zoo
onbegrensds nuanceering in de natuur aan
wezig is.
En zoo was hij, met zijn kornuiten, weer
gedwaald naar de duinen; dat heerlijk ge
bied waar alles zoo rein tot je kan spreken
en waar Je, in de eenzame stilte, zoo diep
onder den indruk kan komen van de
grootsohheid van het geschapene.
In die ongerepte natuur, die voor de
jeugd ook een haast gesloten boek nog is,
doch waar voor haar toch nu en dan een
blaadje wordt opengeslagen, voelen ze zich
dan heerlijk ruim en bruischt het jonge
bloed hevig ln hun aderen.
Onbewust nog, ondergaan ze de fijne me
lodie van de suizing van den wind door de
helmsprleten en het schier gerulschloos
weghaasten der bonte kraaien en den wil
den schreeuw die die bontjassen künnen
aanheffen als er gevaar dreigt of wel als
hun arbeid assistentie vraagt.
Veel ls er dan nog wel niet wat tot ont
luiking is gekomen, vooral ln dezen elnde-
loozen winter, die al het barnend leven
telkens tracht om hals te brengen.
Doch ondanks al die 'belemmeringen was
toch de waterwilg aan zijn ontwikkelings
proces begonnen en had zich, door het be
gin van temperatuursverandering, v laten
verleiden de tot berstens gespannen botten
te openen en de fluweellg zachte pluimpjes
ten pronk te stellen.
Dat had ook de jeugd gezien. Wel ston
den de wilgen midden in het moeras, doch
dat was geen bezwaar om, wadend door de
papperige massa, tot de wilgen door te
dringen en enkele takjes, met die donzige
dotjes, af te plukken.
Daar mee kwam hij thuis en zoo prijkt
er nu weer ln de huiskamer een stuk duin
leven, waaraan we allen onze genieting heb
ben en ons, ondanks dat het weer enkele
dagen aaneen een paar graden heeft ge
vroren, de chorine heeft 'bijgebracht vnn het
ontwakend natuurleven.
Ondanks al die wintertjes toch zit er^en
persing in de natuur, die zich uit zodlra
daarvoor de omstandigheden gunstig zijn.
Alles rijpt zich, gestadig door.
En hoe langer de "belemmeringen blijven,
die de ontplooiing beletten, hoe geweldiger
de ontplooiing, zoo éénmaal die belemme
ringen zijn weggenomen.
Dan is het weer een orchie van pracht
en weelde in de natuur, die. alles, als in too-
verslag doen vergeten en slechts de jubel
overlaat van dat feestende leven in de
natuur.
's Morgens reeds ziet ge de zon vroeger
aan de kim komen en het jaagt je al vroeger
het bed uit; 's avonds dwaalt ze al langer
aan het gewelf en het spaart u het licht.
Heel de Noordzee schijnt overvuld met
haring, ondanks de uitgespoelde olietanks
der oliestokers.
Alles dringt naar leven; het ontplooit
zich weer zienderoogen. Aanstonds verlus
tigen we ons weer in het blijde gejuich der
vogelen en de kleurenpracht die over de
velden geweven ligt
Roblnson.
wij eens kunnen zien hoe het toeging bij een
vroegere gilde-optocht.
Maar we kunnen het -toch wel eens probee
ren: We zullen ons voorstellen, dat we ons be
vinden op den- Dam te Amsterdam zoo on
geveer ln de stemming van eenige maanden
geleden; toen we ln tegenwoordigheid van de
Koningin het Regeringsjubileum vierden en
teen we juist op dezelfde plek o-p dleni Dam op*
de hooge tribune geklauterd' waren om den ver-
keersoptocht te zien.
Dat leek wel wat op een oude gilde-optocht,
want het was ook een feestelijke ommegang
met versieringen, etc. van alles wat handel en
nijverheid en ambachten betrof.... Ik ten
minste heb me op verschillende van die oogen-
blikken gewaand als teruggezet ln den -tijd van
de patriotten en de Gouden-eeuwers.
Zoo b.v. op den dag van de groote aubade,
toen van uit de verste hoeken van ons land
kwamen de mannen met zwarte kolbakken op
en zonderlinge uniformen rtiet groote vaan
dels en banieren, waarop emblemen en franje
en haarbossen, zooals lk ze nog nooit had' ge
zien! En daarbij vrouwen en meisje» en aller
hande gewestelijke bewoners ln hun prachtige
nationale kleeren.... 'n wonder, zooal» Am
sterdam de laatste eeuw niet meer had gezien.
Nu zoo'n optocht kwam vroeger ln de pe
riode van geur en kleur en liefhebberij', van
koper en goud en glans en dans, meer voor.
En we hoeven ons nu maar voor te stellen,
dat- we op precies dezelfde plaats zijn als waar
van den zomer de groote tribune stond Want
daar was de beste plaats. Alleen stond- er toen
nog het Amsterdamsche Waag-gebouw later
nog bekend als het Kommandantshuis....
Maar we zijn op de trappen geklommen om
alles heter te kunnen zien en wachten nu de
stoet af.
Wij zullen nu de gezamenlijke Amsterdam
sche gilden ter gelegenheid- van een groote
Jaarijksche ommeganck ln volle staatsie over
den Dam zien voorbij trekken.
Daar komen ze als een lange, kronkelende
slang van menschen uit de Kalverstraat.
Voorop komen de Ambachtsgilden. Niet
omdat ze In d-l-t verband eenige voorkeur heb
ben boven de anderen, maar omdat ze in aan
tal het sterkst- zijn. Ze zijn allen op het deftigst
gekleed, met korten spanbroek en slippenjas
en steek. Waardigheidsteekenen voorzoover
zij die hebben, ontbreken- niet.... En ze stap
pen als koningen, trotsch op het ambacht, dat
ze vertegenwoordigen en gelukkig, dat ze zich
weer eens.kunnen laten zien!
Bij elke divisie die op zichzelf meestal een
afzonderlijk gilde uitmaakt gaat «sa troza-
M A RIN E-H ERINNERING.
Toen Z. M. Fléttieljevaartulg „Samarang"
ini 1889 gemümen tijd op de kust van Atjeh
hadi doorgebracht, kreeg het order om naar
Singapore te gaan om te dokken en het noo-
dlige te repareeren. Dat was wel nioodig,
want het schip het goede schip begon
oud te worden, en was zoodanig aangegroeid
dat het nog maar een mijl of vier liep bij
voile kradht. Wij gingen dus naar die heer
lijke plaats miet het vooruitzicht daar een
week of drie, vier te blijven, kwamen er
goed en wel aan en na een paar dagen de
barkeerde de geheele bemanning in bit
„Captains-house" en aanverwante gebouwen.
En toen da't eenmaal achter den rug was
kon ie-dereen genieten van het vele aange
name dat Singapore den vreemdeling biedt,
Wij hadden daar toen aan boord een jong
luitenant ter zee ik zal hem maar „doo-
pien" aUa „Bom", hoewel hij anders heette
die l'ang niet ongevoelig was voor vrouwelijk
sohoon en die, nu ja een mensch is geen
lantaarn en vooral geen jong mensch, al
spoedig kennis had aangeknoopt met een'
.lapansch meisje, een der veis Gelshas, waar
aan Singapore zoo rijk is. Nu, het moet ge
zegd worden, zijn keuze deed zijn smaak eer
aan, Osojosan was een bijzonder knappe
deern, melt een opgeruimd humeur en het
gevolg was dan ook dat Bommetje menig
uur in haar prettig gezelschap doorbracht
en zij hem de zorgen uit het hoofd streek! 11
En toen wij daar zoo een week of drie
waren gewéést, gebeurde het dat er op de
ree van Singapore een Braziliaainsch oor-
logssohlp, de „ALmlrante Barosao" ver-
9oheesn, dlat daar blijkbaar ook een,1 poosje
kwam ververschan. Het was een groot fre
gat, zooi-ets als onze „Atjeh" of „Emma"
en daar aan boord bevond zich als Adelborst
een keizerlijke prins, ie Ooimite d'Eu, een
kllednizoon v.an den regeerenden keizer Dom
Pe-dno. Dat -liet ons natuurlijk tamelijk koud-,
wij'hadden niets met d'eze Hoogheid te ma
ken te maken en' wij zouden misschien ook
nooit iets bijzonders van hem hebben ge
hóórd als een mensch loopt soms een ra-
ren weg! Bommetje er niet geweest was!
Intusschen was die „Samarang" met de re
paratie gereed gekomen en zou weer naar
Atjeh .terug gaan, dé pret wais op en de
centjes, en den avond vóór ons vertrek ging
Bom nog eens paar zijn beminde Osojosan,
vrooilijk omdjat hij haar weer zou terug zien
en droevig vanwege de aanstaande schei-
dln/g. En toen hij dan kwam in haar gast
vrije woning en op haar nog méér gastvrije
kamer.toen bleek het hepi dat z'd er niet
was, het vogeltje was gevlogen! Natuurlijk
was hij eer9t ln de put, dacht aan eene ver
gissing, omdlat zij toch wist dat hij zou ko
men, maiar toen zij uitb'leéf en hij eindelijk
i
melslager vooraf, met naast zich in den regel
een of meer bekkenslagers. Daarbij zijn ge
voegd vanwege de niet aanwezigheid in aie
dagen van electri-sche ballons en lichtreclames
op dén Dam eenige broeders met walmende
fakkels en ook wel lantaarns op groote stokken,
waarin dan een of twee dikke kaarsen bran
den
Dan volgt de eerste beteekenlsvolle vertegen
woordiger van het Gilde: die Vaandrager de
man, die het banier of blazoen van 't Gilde
draagt. En hij maakt plaats voor de clou van
de devlsle: de Dekens en dé Overlieden. Zij
v-ormen het eigenlijke hoofd van den stoet en
leder van zijn eigen gilde. Zij zijn in deftige
mantels gehuld en gaan daarheen als oude rid
ders naar een tournool. De offloleele gilden-
knecht volgt dadelijk achter hen, als een tra
want, als een ridderdienaar of adjudant ul-t de
tegenwoordige dagen.... HIJ draagt als her-
konnln-gsteeken en tegelijk als teeken van zijn
waardigheid' een zilveren plaat op de bo-rst en
een doornenroe met zilver beslagen ln de hand'.
(Het ls niet onaardig hier tusschen haakjes
op te merken, hoe weinig er ln werkelijkheid
ln de gewoonten der menschen verandert. Of
liever gezegd'! hoe lang oude gewoonten nog
voortduren en ho-e vooral op Eet gebied1 van
vertoon maken een bepaald ding eeuwen lang
1-n eere blijft. Dit attribuut van den gilde-knecht
uit de vorige eeuwen b.v. vinden wij in onze
dagen nog ongewijzigd' -terug in- de figuur van
den Pedel eener universiteit. Dfit ls ook zoo
een eigenaardige functlonnarls zoo'n Jan-
draag-an en Jan-tje-weet-alles tegelijk. Zoo'n
vertrouwde van hooge heeren en zoo'n turven-
dr-ager tevens.
Ook de figuur van GHdebroeder zijnde de
m-a-n, die de verantwoordelijkheid en het op
zicht en dte bewaking had' van het giïd'ehuis
vinden we tegenwoordig en weer hoe. langer
hoe meer -terug ln de bekende figuur van „Por
tier" van een groot huis, een bankgebouw of
een vereenlglngslokaal of een hotel.... Zoo'n
portier ls meer onmisbaar dan wie ook. Hij weet
alles: welke kamer zus en welke kamer zoo
(welke mijnheer er niet en welke mijnheer er
wel ls....)
We gaan verder.
Hoe langer hoe meer volk vult den Dam.
Ziet gij daar die groene banier, waarop ln
goud' en rood- een beeld van St. Pieter la voor
gesteld? Hij- draagt een gouden sleutel in de
rechter- en een zilveren kabeljauw in de lin
kerhand. Dat" ls het St. Pieters-Visschersgildie.
Het gaat. als oudste gilde voorop, omdat de oud
st* ambachtslui van Amsterdam visschers wa
re». D» vissekers hebbes Amsterdam gestieht
eens ging tafoarmeéren bij de hu 1°wroeten,
toen kwam er met horten en stooten uit.
dat de lieve Osojosan de bekoring (en ver
moed eiüjik ook wel de dollars) vun den Bma-
ziliaianischien prins niet bad k-urnnen weer
staan en er met hem van door was gegaan
op een rijtoer! Och ja, een prins is ook
maar een menedh en een jonge prins is maar
een jong mensch en die wil dan ook wel
eens eeo beetje „kiwi- en volkenkunde" op
doen 1
Daar stond nu onze Bom! nijdig eo wel
over do ontrouw van rifn vriendinnetje en
haar verwenschendle. Maar toen dat een
beertje zaJflte en hij eens rondkeek in de ka
mer van het meisje, toen zag hij daar aan
den wanid de geiheele garderobe, en een keu
rige, hangen van een man en vertelde men
hem dat dlit d!e klieenen van dien prins wa
ren, die zich verkleed had in Japansch cos-
tuium van wege de land- en volkenkunde,
weeit-u!
Nu was Botm iemiand, die oog had) voor het
comisohe, en -toen hij-, na eten odcrenblik be-
denkens het belachelijke, van de situatie in
zag en begreep dat bh van zulk een meisje
nooit ook maar één greintje trouw had mo
gen verwachten, besloot hij het 'gebeurd©
maar als een grap op te vattenmaar een
grap die hij verder zou uitwerken!
Uit zdjni zak haalde hij een schaartje, knip-
te daarmee 'ni slip vani de prinselijke das, stak
dit stuk in zijn portefeuille, verliet het gast
vrije huis, nam een jinrikacha (rijtuigje) en
li'et zich daarmee rijdlen, naar het Hotel de
1'Europe. Daar nam hlij pen en papier en
schreef een brief aan dien keizerlijken prins.
„Altesse" stond eT boven, en in zijn best©
schiootflramsch schreef hij dat hij zoo juist
blij zijne bemirtde Osojosan was gekomen,
maar vernomen had dat zijer met „votre
Altesse" van dbor was; dat hij daar eerst
erg niijldlg over was geweest, maar bij na
der in zien had' begrepen dat hij dat eigen
lijk erg leuk moest vinden, omdat het een
compliment voor ham was dat Uwe Keizer
lijke Hoogheid den'zel'fd)en smaak had als hij,
een nederig burgerman, enz., enlz., een brief
vol humbug en snalkerijén, die hij elndlgd©
met te zeggen dlat hij een stuk van d'es prin
sen das had) afgesneden en dat hij vertrouw
de dat als hij over misschien lange jaren
eens in Brazilië zou komen en» als dan Uw*
Hoogheid als Ked'zer op den troon zou zit
ten, hij 'slechts aan het paleis dat stuk das
behoefde he vertoornen om met open armen
door den keizer te worden ontvangen-111
En brutaal teekende hij' dit staatstuk „Votre
biten dévoué Bom". Ziezoo, dlat was gereed,
een oouvert er om met het adres „Son Al
tesse Impériale le Oomt© d'Eu, a bord1 du
ctrolseur brésilien Aimirante Barosso" en
toen HIJ dien brief daarop positto dacht hij
dat hij wel nooit meer iets van die grap zou
hooren en verkneuterde zich- al bij de ge-
dlaohte wat voor een gezicht die prins zou
zetten alls hlji morgen dlat schrijven ontving!
Den volgenden dag vertrok de „Sarna-
rang" weder naar Atjeh, wij bleven een
maandje op de kust en toen wij daarna we
der -op -de ree van Oleh-leh kwamen om ko
len te Laden, toen -liag daar o,&.d'e .Ai
mirante Barosso"! 11 Groote verwondering
onder de Samarangers en niet h-teit minst van
Bom, wiens hart toch wel een beetje luider
begon-te tikken dhn het gewoon wasl Het
duurde niet lang of een officier van pl-
keit van dén Braziliaan kwam onc compli-
ménteeren en toen hoorden wij dat dit schip
op reils van Singapore naar Colombo in de
Westmousson met zulk zwaar weer te kam-
Sen had gehad), dat het afgehouden had naar
feh-lieh om te trachten daar een nieuwen
voorraad1 kolen op it© dloen.hetgeen na
tuurlijk gelukte. Maar toen de officier van
pikeit naar zijn sphlip was teruggegaan, duur-
dle het niet lang of wij zagen wéér een siloep.
van dén Braziliaan afsteken naar ons toe
en dlaarult steeg weldra een- adelborst, dl© in
formeerde of op ons schip misschien dien
de „un oertaln monsieur -Bom? "Jawel" werd
hem geantwoord „die dient hiér aan boord".
„Wel zeil do Braziliaan „dan ïiat Zijne
Hoogholld! de 3?rina don hoor i vi -.we
en daarom, heet het St. Pietersgllde de oudst»
traditie.
Achter de broeders van het gilde van Sinte
Pieter komen de vrouwen. Ze lachen en snap
pen -en stappen en kijken frank en vrij naaf
de toeschouwers. Ze zijn niet bang. Want zij
zijn die visch vrouwen van de Nieuwe Markt.
Ze hooren achter de visschers, die de visschen
vangen. Op hun beurt verkoopen zij deze ta de
stad' en aan de huizen van- de patriciërs. Maar
vandaag venten ze niet, want al is het nu tij
dens den op-tocht al.avond en val-t er dus niet
te venten heel den dag ls het al feest geweest
en van den vroegen morgen af zijn ze al in de
beste pronk. Ze hebben frlssche bolle rood©
wangen van de opwinding en de feestgedachte
envan de forsche teug, die er al gedurende
den dag gedronken ls op de goede negotie. Nu
zijn ze bezig ln haar linnen jakken en wijde
wollen rokken en roode kousen, die ze goed
zien laten, ons te overtuigen van de waarheid,
dat de Amsterdamsche vlschmarkt'altMd kloek
vrouwvolk oplevert en dat ze werkelijk den
roem verdienen, die haar nagaat....
Het glldevolk, dat zich geschaard heeft om
en achter 'de glldemeester», Deken» en Opper
lieden, gaan meestal niet met leege handen. ZIJ
dragen geen glldevaan, zooals de offlcleele
drager, maar zij dra-gen bijna zonder uitzonde
ring ieder een embleem van het bedrijf of het
ambacht op een hooge stok. Die draagt een
visch van- geplakt papier en die een vis-schers-
werktulg ln een groote krans die een scheeps-
ondérdeel en- die weer een herkenningsteeken
van de vischmark-t.
Daartusschen zijn er-, die nationale vlaggen
dtagen en weer flambouwen of doeken met
patriottische opschriften..
Maar ieder draagt wa-tl
Zoo bijvoorbeeld komen achter hot roode
gildevaan met de groote zilveren baars bij de
kuipersbijl, dat achter de vrouwen volgt, de
aangeslotenen bij- het muzikale kuipersgilde.
„Wij maken de vaten voor de visch,
Die eerst ter zee gevangen ls...."
En Ieder van hen ook draagt weer hamer,
bijl, beitel, schraper en kuipvaatje boven hun
hoofd.
■En onderwijl zingen zij hot refrein van hun
kuiperslledjes:
Waer wierd- ooit eed'ler Konst gevonden,
Dan hout met hout tesaem gebonden.
(Wssdt voxDtgwstj.
't Suizelt door do boomen,
't Ruiscirt, al in de lucht;
De lente wil weer komen
Met al haar 'blij gerucht
tk Hoor de kauwtjes gakken;
Ik Hoor de spreeuwen slaan;
De nnlsch heft op de takken
Een blijden juichkreet 'aan..
De aarde aendt haar geuren
Van nieuwen bloei ln 't rond;
En 't sneeuwqklokje durft beuren
Zijn kelkje uit den grond.
Hot nieuwe, blijde loven
Waart' rond in de natuur;
't Doet alles trillen, beven
Van levensdrang zoo puur.
*t Juicht alles weer wat ademt;
't Verkondt 't blij en luid.
Natuur, uit ban herademt;
Ze 'zet zich zwellend uit.