't Jutterfje
De Praktijk van Helder
HOOR DE VROUWEN
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van Zaterdag 8 Maart 1924!
Een karikatuur op
den Windhandel
BEDRIJVIGHEID.
UIT DE OUDE DOOS.
Een ouderwetsche Tabaksdoos.
BABBELUURTJE OVER MODE.
HOE ZIET DE WERELD ER
TEGENWOORDIG UIT?
Te veel van het goede.
Een diplomatiek record-
Het recept.
De vliegende brandweer.
NO. 112 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
Ben
veran-
terwjjl
streek
Het had den schijn, alsof, met de
dering van lucht en temperatuur,
het zonnetje koozend over de aarde
en de sneeuwplokken omzette in water, dat
dampend van de keien trok, de herleving
van het bedrijf aan den buitenkant was op
getreden.
Er was althans iets, dat den indruk gaf
van leven en bedrijvigheid.
Des morgens was de „Delfland" binnen-
gekomen, die wat kolen bracht voor de ma-
rine en die, met haar eigenaardigen boven
bouw, de aandacht op zich moest doen ves
tigen.
Als een stuk eenzame verlatenheid, juist
in het midden van het schip, was de com
mandobrug geklemd tussohen de ijzeren
stutten, die als groote, wijdbeenige drie
hoeken de functiën tevens moesten verrich
ten van mast. Een wonderlijk gedrocht van
scheepsbovenbouw, dat natuurlijk wel zijn
zeer practisch nut zal hebben, doch dat de
lijnbekoring, die er vaak aan een schip is,
totaal wegvaagt.
Doch, nuchter als alles al meer schijnt, te
woorden ingericht, is het misschien beter
ook nu weer den nuchteren kant van het
geval op te sporen en dan kan het van veel
belang zijn, dat met het komen van de
„Dirksland" ook weer aan tal van handen
arbeid en dus verdienste werd gebracht,
Aan het havenhoofd lagen een drietal
„fietsen" (zooals ze in de wandeling worden
genoemd), dat zijn de stoombeugers uit
Vlaardingen, Maassluis, enz., die hier in het
voorjaar haringaas komen inladen om daar
mee zeewaarts te stevenen, een honderd mijl
om den Noordkust, om daar hun geluk te
beproeven met de vangst van kabeljauw en
schelvisschen.
Wat blonken die pas opgepoetste stoom-
vissohersvaartuigen heerlijk netjes in het
reeds sterk nijgend zonnetje. Men kon het
ze aanzien, dat ze nog niet bepekeld waren
door de sproeiende golfslierten, die de
scheepsrompen vaak een zoo hopeloos tries
tig aanzien geven, als de verf ziltige vlek
ken vertoont de roestrichels warrelig daar
tusschen door schijnen te wriemelen.
Dan proef je als 't ware de huiverigheid
van het schip, die tot in de uiterste nerven
van het vaartuig schijnt te zijn doorgedron
gen en die het geheel een zoo armelijk, ver
werkt uiterlijk geven.
Als ik zoo'n verroest en verpekeld schip
zie, kan ik den indruk, niet van mij weg ne
men, dat het daar aan boord ook wel één
stuk naargeestigheid moet zijn en het lijkt
me dat de bemanning dan ook, als ze schur
kend achter de reeling staat, iets van die
gemelijkheid in zich draagt.
Niet aldus was het met de pas opgepoetste
„fietsen", die een indruk van fleurigheid ga
ven en die er naar schenen te haken om,
vol moed, het bedrijf op de oneindige plas
te gaan aanvaarden.
Aan dat verlangen gaven ze dan ook wel
dra gevolg. De stoom bruischt uit de afvoer
pijp; dikke, zwarte rookkolommen wolkten
uit den schoorsteen.
Haastig nam een stoker afscheid van zijn
vrouw en kind. Daar ging er reeds één, ge-
ruischloos glijdend, uit de haven, nagewuifd
door de bemanning der nog gemeerde vaar-
tuigen.
De jongens aan boord deden dat luid
ruchtig en druk, de ouderen met den be
kenden zeemansgroet van het even opsteken
van de hand.
Die jongens daar aan boord! Ja, in hun
geronde gave snoeten lag nog de heerlijke
blijmoedigheid van het hun wachtende,
volle leven, dat hun nog lachend tegemoet
treedt en die in het visschersleven nog zien
het waarachtig poëtische van den diepen
kleurrijkdom van zee en luchten en die nog
niet willen aanvoelen het vaak diep tragi
sche en zwoegende leven.
Ik heb eens aan zoo'n beroeten jongen
gevraagd, zooals ik dat al zoo vaak te vo
ren aan andere jongens gevraagd had: „hoe
vind je nou dat leven aan boord?"
Dan was het antwoord: „best hoor!"
„Dus je zou niet aan den wal willen
blijven?"
„Neen, hoor!"
En telkens was het me dan verwonderlijk
te moede. Want dan dacht ik aan Heijer-
mans' „Op hoop van zegen" en aan Bernard
Canter's „Een droomer ter haringvangst" en
aan Pierre Loti's „IJlandsche visschers en
aan de boeken van Rudyard Kipling, die
het visschersleven zoo diep tragisch be
schrijven. En dan dacht ik: hoe is_ t toch
mogelijk, dat, ondanks dat die jongens
voortkomen uit het milieu, waarin de ern
stige kant van het visschersleven zoo goed
wordt gekend, toch zich tot dat beroep voe
len aangetrokken en het met hart en ziel
beoefenen?
Dan staat men voor die raadselen, die
door het nuchtere verstand niet zijn op te
lossen, doch die zijn toe te schrijven aan
het voldoen door ieder individu, aan den
drang, die, bewust of onbewust, in hem
leeft. Aan zoo'n drang, in welke richting
ook, ontkomt niemand.
Dat leeft sterk in de jongeren.
Maar nu de ouderen! Ook zij stonden daar
wuivend naar hun makkers, die ze op de
groote plas waarschijnlijk niet meer zouden
ontmoeten.
Hun gezichten waren gekerfd en dat had
het leven gedaan.
En zjj zullen wel graag een baantje aan
den wal willen hebben, doch geef ze een
haantje aan den wal, hoe vele zullen zich
daarin gelukkig voelen.
statistiek daarvan heeft men nog
niet aangelegd, doch voor me ligt een brief
van zoo'n ouderen en die schrijft.„beter
met ruw weer met een ouwe kar in duin
dan met een nieuw schip in zee.. Maar dat
is niet waar; die bang is, moet koekebakker
worden!"
In die uitdrukking ligt voor mij alles
opgesloten.
Daar gingen te de onbekende toekomst
weer tegemoet. Het versche, blanke haring
aas hadden ze aan boord. Nieuwediep kun
nen ze daarvoor niet missen, want daar komt
de haring in haast levenden staat aan. En
onze visschers profiteeren daarvan. Hoe
meer „fietsen" er komen, hoe vaster de prijs
van de haring blijft.
Het weer betert, de temperatuur wordt
handzamer. Het volle voorjaarsleven ont
spant zich en,, net dat ik het raam uitkijk
(5 Maart) zie ik een tiental kieviten zwen
kend door het luchtruim gaan en heerlijke
voorjaarsgevoelens doordrongen ook mij.
Moge het een goed jaar worden, ook voor
Nieuwediep!
Robinson.
naverteld door CAREL BRENSA.
Ter afwisseling van de lange rij van
rijmpjes en glas- en luifelschriften. welke
wij de laatste weken in den „Jutter" over
schreven, zullen we eens een paar aardige
gevallen in proza inlasschen echter mede
afkomstig uit het ouderwetsche leven van
onze voorouders.
Zooals uit de rijmpjes en luifelschriften
wel is gebleken, waren die voorouders van
ons verzot op het geven van wijsheden
en goeden raad en rake zetten ook.op
het zelf genieten daarvan.
In tegenstelling met ons nakomers
die ons te buiten gaan aan het krantlezen
en de politiek en de ellenlange verslagen en
verhalen van alles en nog wat in de verste
gewesten, hadden onze voorvaderen meer
smaak in het genieten van de dingen van
eigen bodem. En ze deden dit met zi;
het soms met wat ruige smaak.
Vooral hadden zij een tik om van alles
rijmjes en figuurtjes te maken en zij
hadden dan ook toepasselijke figuren en
opschriften en rijmen en spreuken aan hun
huisgevels en deurposten, bed- en haard
steden, op kisten en koffers, bekers en
borden, schotels en schalen, kannen en kroe
zen, lepels en messen, suikerpotten en
zelfs.... kousebanden, bedpannen en tafel
schellen, snuif- en tabaksdoozen, spaar- en
pappotten.in één woord: alles wat tot
sieraad of tot gebruik, tot gemak of tot be
hoefte diende.
Zoover ging de liefhebberij, dat er in die
dagen schier geen z.g. „Geheim Gemak" in
de huizen gevonden werd, of er stond een
toepasselijk rijmpje of kernwoord op.
Behalve die algemeen aangenomen ge
woonte van rijmen te schrijven en voorstel
lingen te zetten op allerlei dingen, hadden
de mannen in het bijzonder een vaste ge
woonte te dien opzichte. Deze bestond in het
bezitten van een versierde of met een op
schrift of zinnebeeldige voorstelling ver
rijkte. tabaksdoos.
Ik heb hiermiet het oog op de tabaks
doozen, waarin voor de „aardigheid" aan de
binnenzijde van het deksel iets stond wat
moeder de vrouw liever niet moest zien. Dat
was een industrie op zichzelf en deze is tot
in lengte van dagen vooral in het buiten
land doorgevoerd op allerlei voorwerpen. Ik
herinner b.v. aan Multatuli, die ergens
schrijft over horloges, waarin aan de bin
nenzijde van het deksel dubieuze voorstel
lingen stonden, en welke horloges voorna
melijk bestemd waren om er menschen in
verre gewesten b.v. Griekenland en Tur
kije mee te pleizieren.
Neen- Ik heb hier uitsluitend het oog
op de doozen, waarop de beelden van den
tijd waren aangebracht. Soms waren deze
erin gedreven, meestal op gegraveerd, ook
wel aan de binnenzijde erin geschilderd. De
doozen waren doorgaans van geel koper of
zilver en ook van koper en zilver samen.
Minder vaak waren ze van schildpad of
ivoor.1
De voorstellingen waren kunstig en veelal
uitermate minutieus. Soms waren het bijbel-
sche tafereelen of mythologische voorstel
lingen, maar meestal gevallen uit den tijd
zelf. Zinnebeeldige schilderingen van 's
lands welvaart, van handel, van landbouw
en ook heel veel tafereeltjes uit het rondbor
stige volksleven in den trant van Jan Steen
Als iemand dan een ander zijn tabaksdoos
overgaf om ereis uit te stoppen, dan bekeek
deze de doos „en passant" en er ontspon
zich een praatje over de beteekenis van de
voorstelling.
Ook de politiek van den dag kwam in de
tabaksdoozen voor. Zoo b.v. bestaan er nog
verschillende waarop de geruchtmakende
geschiedenis van de Gebr. de Witt is afge-
jeeld.
En daarnaast was er een categorie van
doozen, waarin vooral de gebreken van den
tijd getiekeld werden, zooals wij tegenwoor
dig dat kennen in den arbeid van politieke
teekenaars en spotdichtere en geheele spot-
kranten.
En over een van deze doozen wilde ik het
hier een, oogenblik hebben.
De beide hiertusschen gevoegde afbeel
dingen zijn reproducties van den bodem en
het binnendeksel van een tabaksdoos. Het
zyn spotprenten op den z.g. „Wind- of Tul
penhandel" van het jaar 1720.
Over deze merkwaardige Windhandel
periode zelf, die in het jaar 1720 in Amster
dam zoo een opschudding verwekte en waar
door eenige menschen schatrijk en een
groot aantal tot den bedelstaf en zelfs tot den
dood kwam, zal ik het later eens uitvoeriger
hebben. Voor het oogenblik bepaal ik mij
tot de tabaksdoos waarop deze handel in
„actiën" waaruit tusschen haakjes de
geheele latere „effectenhandel" geboren en
gegroeid is belachelijk wordt gemaakt en
gehekeld.
De bewuste doos zelf was in den vorm
van een boekje en stelde voor het notitie
boekje van een handelaar in papieren aan-
deelen, of een zoo geheelen „abtionist", zoo
als deze op de beurs werden gebruikt.
De gravure en het deksel vertoont ons
den toenmaligen opperwindverkooper en
grootsten zwendelaar van zijn tijd: John
Law een Engelschman van origine en in
het Hollandsen ahijd Johan Louw geheelen.
Louw staat hier nog in zijn volle kracht
zelfs met de portefeuille van Finantiën
en de catastrophe was nog niet gekomen,
die hem op de vlucht zou jagen en vernie
tigen. Het zou echter niet lang meer duren
en of hij zou zich moeten bergen om niet
door het volk te worden verscheurd.
'De tweede gravure staat op den bodem
van de doos. Zij is een vrije navolging van
een toenmalige spotprent, getiteld „De Ker-
miswindkramer."
Het onderschrift luidt:
Wind is 't begin. Wind is 't end.
En er staan drie actipnisten op voor
stellende het begin, het midden en het einde
van den Actien-handel.
De voorste actionist vertoont ons het be
gin. Op de wind zelf gaat hij de hoogte in,
gisteren was hij nog een arme wever of
C. f£RMORCK£n ÏC
een snijdersknecht, morgen koopt hij paard
en sjees en overmorgen een buitenpaats.
Het molentje op zijn hoed is het symbool
van den wind.... De actionist slaat den
molenaar en leeft zelf van den wind. Boven
dien beteekent het, dat de man „maalt"
D.w.z. hij is mal!
Terzijde zien wij een anderen actionist,
die met een blaasbalk een kat in de hoogte
blaast. De kat zweeft omhoog aan de ge
vulde blazen aan zijn pooten. En wat drijft
den man om zoo te blazen? Het staat er bij
geschreven: „Passien". De passie de
blatende drift om in één dag zonder werken
rijk te worden inplaats van met eerlijken
arbeid den kost te winnen. Men sprak er
ook in die dagen van dat de Hollanders be
zeten geworden waren van de Bngelsche en
Fransche „passies" of driften!
En waarom moet het opgeblazen beest juist
een kat zijn?_Om twee redenen: In de eerste
plaats omdat het heele windhandelspel uit
liep op.... katjesspel. En in de tweede
plaats omdat de verstandige menschen van
die dagen in die dolle windzucht een „du-
velswerk" zagen en men toen bij alle du-
velswerk immers katten in de lucht zag en
katten als symbool nam.
In de derde plaats zien wij in den linker
bovenhoek een aap op een dorren boom, tu
rende door een kijker. Hij ziet nog„geen
end" aan het dwaeze gedoe. Maar dat er een
eind aan komen moet volgens menschelijke
berekening, dat wordt bewezen door den
man achter den actionist, die een eindje
kaars vast houdt, ten bewijze dat alles wat
brandt eindelijk opraken moet en aan het
eind .komen, 't Brandt aan 't end, staat er
bij.
En zou was het ook. Het einde kwam vrij
spoedig en onverwacht.
Op den eersten Zaterdag in de maand Oc-
tober van het jaar 1720 zag men de eindver-
tooning te Amsterdam, waar steeds de hoofd
zetel en het brandpnt van den actien-handel
geweest was.
Op dezen Zaterdag, den 5en Ocotber, werd
er opeens niets meer geboden. Het werd als
met de marken en de kronen en de roebels
in onze dagen en de welbekende Fransche
Assignaten na den oorlog van 70. De Actio
nisten zwierven nog wel rondom de beurs,
maar nu zwijgend en met benauwde ge
zichten.
De Actiën stonden beneden.nul!
En des middags zag men de begrafenis
van den actionist op den Dam te Amsterdam.
En met niet weinig tumult. Het volk had er
al lang genoeg van en maakte een bruut ein
de aan den zwendel.
Een stroopop werd door eenige kerels op
een plank gedragen met een razende omloop
van mannen en wijven en jongens. En ieder,
die met eenig recht voor een actien-handelaar
werd aangezien, werd aangepakt en duchtig
afgeranseld. Pruiken en hoeden vlogen door
de lucht.
Toen de lijkstatie was afgeloopen en de
stroopop in het Damrak was gesmeten om
af te drijven naar het „Galgeveld" een
plek over het Y, waar halsmisdadigers wer
den terechtgesteld toen vloog de rumoe
rige menigte in drommen de Kalverstraat in
naar het beruchte „Quincampoix".
Quincampoix dat was het Engelsche
koffiehuis in de Kalverstraat, waar de ver
kapte actionisten hun sluike handel dreven
en de goede gemeente de spaarduiten afhan
dig maakte op zoogenaamde waarde-papie-
ren van rijke ladingen, die onderweg waren
of schitterende bouwwerken, die zouden wor
den ondernomen op den bloei van rijke
steden ja zelfs zooals de spotters zei
den op den zoelen zeewind, die uit het
Zuiden zou waaien!
En men bestormde Quincampoix! De deu
ren werden onder den voet geloopen en de
glazen werden ingesmeten. En toen de on
derschout met zijn dienaren en de nacht-
wachts kwamen aanrukken, ontstond er tot
slot een woedend straatgevecht, waarin wel
ten laatste de gerechtsdienaren de overwin
ning behaalden, maar zonder een van de
schuldigen te pakken te hebben gekregen.
Zes honderd gulden loofden de Hooge Hee-
ren van de Geregte den volgenden dag uit
om een van de plunderaars in hun handen
te leveren, maar het is niet bekend of ooit
iemand deze prijs behaald heeft.
Intusschen verboden de Burgemeesters
ten strengste aan alle makelaars, zich met
dezen handel op eenigerlei gebied meer in te
laten en vernieuwden het plakkaat tegen de
beunhazen.
Zoo nam de windhandel opeens een eind.
Enkele arme drommels, zooals Hennebo en
Tetjeroen, waren er rijk bij geworden, maar
vele rijke lieden werden er arm van. Velen
van hen gingen op de „Bankroetierswagen
naar Vianen" een soort Veenhuizen uit
die dagen anderen sloegen wanhopig de
hand aan zichzelf.
En het eenige wat overbleef waren de spot
prenten uit dezen tijd en de tabaksdoozen,
waarop de windhandel belachelijk gemaakt
was!
Aan de schoonmaak zijn we op het oogenblik
nog niet, voor uitgaan is 't nog altijd geen weer
onze handwerkjes zijn zoo zoetjes-aan gedu
rende den overlangen winter nu wel klaar ge
komen stilzitten, daar houden we niet van,
dus:We klimmen eens op een gegeven mo
ment naar den zolder en snuffelen onze voor
raadschuur eens af.
Want het is op z'n beurt ook wel eens 'n ge-
noegelijken arbeid op een regenaehtigen dag
eens te gaan opdiepen wat er zoo al in onze kis
ten en kasten geborgen is aan vroegere spullen
en eens grondig na te gaan of er voor den toe
komenden tijd nog iets bruikbaars bij is of niet.
En dan denken we in dit verband meestal het
eerst aan onze kleine kleuters. Ze groeien zoo
snel, dat we het vaak niet kunnen bijhouden.
Dus dienen we nu b.v. bijtijds na te zien of hun
zomerhoedje van het vorige jaar nog dienst zal
kunnen doen voor den aanstaanden
Meestentyds is de uitkomst dan zoo, dat er
gedeeltelijk van den voorraad kan worden ge
bruik gemaakt en dat het overige te klein is en
dus vervangen dient te worden door nieuw.
En wanneer ik hier achter m'n tafel nu eens
precies wist wat u allen noodig had, dan zou ik
met het grootste genoegen voor ieder afzonder
lijk naar wensch één of meer modelletjes be
schrijven. Nu echter dit niet het geval 'is, moet
ik mij ertoe bepalen zelf maar een keuze te doen.
En het dan maar verder aan u overlaten wat
u ervan gebruiken kunt of wilt.
ten tweede het „stelletje" voor buiten.
Voor thuis: Een broekje van zwart fluweel
en zwarte stof met daarboven overheen een
kieltje van wollen mouseline. De kleur doet er
weinig toe. Het mooiste is b.v. een mos-groene
fond met zwarte en oranje knikkers bedrukt.
Langs hals en mouwen is het met materiaal
van het broekje gegarneerd.,
Voor de straat komt dan. een muisgrijs- of
beige-stof jasje in raglanmodel plus zakken en
een pittig bijpassende muts.
Deze muts is gemakkelijk zelf te maken. Ze
bestaat nJ. uit een eenvoudige pandjes-bol en
een paar hooge klepjes van voren, die samen
verbonden zijn door een heel smal randje, wat
langs den achterkant doorloopt.
Ik zal dan maar met het meest voor de hand
liggende beginnen.
In veel gezinnen danst vermoedelijk wel zoo
een drie- of vierjarige jongeman rond. Nou
daar vond ik al dadelijk een aardig stel kleeren
voor.
Ten eerste het „stelletje" voor thuis en
Een even veelvuldig voorkomend verschijnsel
is de jonge dame van8 jaar.
Voor haar lijkt mij aardig die eenvoudige en
toch smakelijke jurk van blonde Crepella. De
voorste helft van het rokje is geheel geplisseerd
de achterste helft is recht. Alleen een weinig
ingeknepen door het ceintuurtje. De zakjes, wel
ke aan het ceintuurtje bevestigd zijn, zijn met
„duizend" kleurtjes geborduurd. Het kraagje is
van wit organdie, maar kan desnoods ook van
dezelfde stof zijn. Er onder uit- komt' een lang
fluweelen lint in de kleur, waarvan het dochtertje
het meest houdt.
Voor de groote dochter van14 jaar is het
bovenstaande toilet allerbevalligst. Het rokje is
aan de zijkanten geplisseerd en aan den voor-
en achterkant glad. Het eenvoudige, rechte, even
overblousende lijfje heeft als gezellige opfleu
ring een lieve col met jabot van wit organdie.
Om het ceintuurtje wordt een groote Galalith-
gesp geschoven.
Als stof voor deze jurk gebruikt men het best
wollen crêpe marocaine, wollen popeline of kam-
garen.
Mme Corry.
Het lijkt ons ook niet gewenscht, dat in
den tegenwoordigen tijd langer dan zeven
uren achtereen huisbezoek wordt gedaan.
(Friesche Kerkbode.)
Tjitsjerin, de minister van Buitenlandsche
Zaken te Moskou, heeft voor het in ont
vangst nemen en het uitvoerig beantwoor
den van de gewisselde nota's betreffende de
erkenning de Jure van de Sovjet-republiek
op den kop af dertig minuten noodig gehad!
(De Globe.)
Wilt gij trots uw vele levensjaren en
trots de ervaringen van de laatste jaren
jong blijven, dan moet ge steeds ontvanke
lijk zijn en blijven voor nieuwe gedachten
voor nieuwe denkbeelden voor nieuwe
plannen en zorg dragen, dat uw geest en
gemoed frisch blijven en uw hart opgewekt
houden.
Een eerlijk hart, een krachtig en gezond
lichaam en een ruime geest ziedaar het
drievoudig recept voor eene eeuwige jeugd!
(De Handelsreiziger.)
De stad San Diego in Californië heeft
haar brandweer uitgebreid met een vlieg-
korps, dat over speciaal geconstrueerde ma
chines beschikt- Deze machines worden ge
dreven door 6 cylinder motoren van 100
P.K. Er kunnen ettelijke brandweerlieden
op plaats nemen en een aantal bluschappa-
raten bedienen. De machines moeten spe
ciaal diernst doen voor branden op grootere
afstanden van de stad.
(New York Herald.)