1
Carèl Brertsa.
n VT' P' A 651 C' J' R; A- R-I A- J- d«
R.; P J R.; C. de R.; H. S.; J. H. S.; K. S.;
li V' 4' pA' en W- de z-; S. en M. v. Z.;
M. Z.; A. B.; J. de S.; J. A. S.; N. en B. T.;
J. en J. v. d. W.
MARINE-HERINNERING.
in Januari 1896 werd ik overgeplaatst van
het flottieljevaartuig „Sambas" op het idem
„Lombok", een verwisseling waarmede ik
zeer ingenomen was. Wel had ik op de „Sam
bas" aangenaam gediend.... maar het was
een verschrikkelijk oude en uitgewoonde
schuit, die eigenlijk niet meer te onderhou
den was, al deed de beroemde „Hollandsche
zindelijkheid" nog zoo haar best om het
schip er eenigszins toonbaar te doen uitzien 1
Het werd onttrokken aan „de Zeemacht in
de wateren van Atjeh" en ging naar Soera-
baja, waar het weldra werd afgekeurd en ver
kocht.
De „Lombok" daarentegen was een nog
tamelijk nieuw schip, wed klein maar zeer
bewoonbaar, met huttetn onder de campagne,
waar de poortjes dag en nacht konden open
staan en vooral.met electrisch licht! Dat
was een voordeel dat niet te onderschatten
viel! Altijd en overal behoorlijk licht, zoo
wel in de hutten als aan dek, zoodat men
's avonds aan dek kon lezen en schrijven,
weinig of geen warmte en geen gezeur met
de moderateurlamp, zooals er nog een op de
„Sambas" was, die altijd stuk was of stuk
ging en steeds een minder aangenamen geur
verspreidde!
Het was wel een kleine tegenvaller voor
mij dat ik niet met de „Sambas mee kon naar
Soerabaja, na een verblijf van anderhalf jaar
op de kust van Atjeh, maar daar zette ik mij
spoedig overheen, wetende dat ik naar een
beter schip ging en het heeft mij ook nooit
gespeten.
Ik kwam daar dan aan boord en na een
weekje bleek mij al dat ik het weer had1 ge
troffen, zoowel met het schip als met de ka
meraden. Tusschen haakjes: ik heb het in
mijne marine-carrière over het algemeen
zeer goed met mijne plaatsingen getroffen,
en met een heel enkele uitzondering denk ik
aan mijne schepen met groote tevredenheid
en dankbaarheid terug.
Op de „Lombok" dienden alweer prettige
lui, de Commandant was ook de kwaadste
niet er heerschte een aangename geest en al
was het dan alweer „trammen langs de kust"
met weinig variatie, het was toch een heel
wat confortabeler bestaan dan op de goede,
oude, vuile „Sambas", zoodat ik met opge
wektheid mijn „derde jaar Indië" tegemoet
ging.
Ik herinner me van de „Lombok" een ver
makelijke gebeurtenis tusschen den oudsten
en den jongsten officier, die ik hier eens zal
verhalen.
De oudste was iemand van een dikke der
tig jaar, al een beetje geposeerd, met een
begin van een buikje, een geschikte kerel,
maar die nu en dan wel eens een beetje on
handig kon doen.de jongste Adelborst op
folio een jeugdige spring-in-het-veld,
luisterende naar den naam van „Jan Piet",
vroolijk, opgewekt en muzikaal, die ons me
nigmaal vergastte op allerlei aardige liedjes,
hoewel hij een stem had ais een gescheur-
den pot, en waarbij hij zich zelf dan accom
pagneerde op de accoord-cither. Hij was een
geestige jongen, auteur van verschillende
marine-liedjes, zooals „De Uiterton" en „de
Tromp", „songs", die jaren lang opgeld heb
ben gedaan in de Marine.en het misschien
nog doen.
Op een goeden dag dan lagen wij ten an
ker in de Kroeng-Raba baai op de Noord
kust van Atjeh en er werd zeewacht gedaan.
om welke reden weet ik niet meer. De oudste
officier had de hondenwacht ('s nachts van
124) en zat, ongeveer twéé uur, kalm te
lezen op de campagne en zich verder wat te
vervel en. Alles verder doodstil! Green geluid
werd gehoord dan alleen als de schildwachten
werden aangeroepen: alles sliep wat geen
wacht had, stilte!
Toen gebeurde het dat een Inlandsch sto
ker, die zich blijkbaar óók verveelde, een
lijntje uitzette en een deuntje ging visschen,
in de hoop dan een of anderen ikan (visch)
te verschalken, dien hij den volgenden dag
bij zijn bordje rijst zou kunnen verorberen.
Nu, dat gebeurde wel meer en dat werd aan
gemoedigd ook, elke variatie in het menu
was welkom. Maar terwijl die visschers ge
woonlijk kleine of middelsoort visch ophaal
den, had deze visscher nog nauwelijks zijn
lijn te water gegooid of er zat zoodanig een
groote visch aan dat hijzelf er van schrok!
Het was blijkbaar een haai, want het beest
maakte een verschrikkelijk kabaal in het wa
ter en „zweepte de golven"!
De oudste officier vloog naar de reeling,
zag terstond in dat de stoker dit beest niet
zou kunnen inhalen. en deed toen plotse
ling iets zeer onhandigs. Hij nam zijn revol
ver en begon op het beest te schieten! twee,
drie, vier schoten achter elkaar!
In minder dan geen tijd was het „overal"!
Iedereen vloog naar dek, in de meening dat
het schip werd overvallen! Deze met een re
volver in de hand, 'die met een sabel, een
derde met een bijl, een vierde met wat hij het
eerst grijpen kon, klaar om zich te verdedi
gen. Het was me een vertooninsr! n.1 die men-
schen in slaapbroek en kabaai of in een frok-
je of een flanelletje, en allemaal gewapend,
die allen naar „achteruit" drongen, denken
de dat daar gevochten werd.en er niets
vonden dan den oudsten officier, met een
nog rookende revolver in de hand en een
gtezioht trekkende alsof hij zeggen wilde: „Ik
kan het heusch niet helpen".
De zaak werd natuurlijk spoedig opgehel
derd, hoewel niemand eigenlijk den oudste
geloofde, want de haai of welke visch het
dan ook moge zijn geweest had de lijn
stuk getrokken en was verdwenen. Maar
iedereen wijs nijdig die in zijn slaap was
gestoord, vanaf den Commandant tot den
minsten lichtmatroos toe. en het allernij-
digst was Jan Piet, die om vier uur op de
wacht moest komen, om den oudsten af te
lossen en geen kans meer zag om in slaap
te raken!
Hij zon op wraak en toen hij om vier uur
de wacht had overgenomen en de oudste naar
kooi was gegaan, toen ging Jan Piet.zit
ten dichten!!
De volgende dag! De avondtafel was juist
afgeloopen en we zaten nog, onder het genot
van een kop koffie en een sigaar wat na te
praten, toen een onzer zei: „Kom Jan Piet,
geeft eens een mop"!
„Best" zei deze ik heb vat nieuws,
maar dan moeten jelui goed luisteren."
Hij haalde zijn accoord-cither uit de hut,
wij wachtten vol aandacht op hetge en zou ko
men, hij sloeg een naar aocoorde.n aan en
daar begon hij te zingen.'
,,'t Was op de kust van Atjeh, in do Kroeng
Raba baai,
Daar leefde in straat Malakka oen taamlijk
groot haai,
En de allerbeste eigenschappon die het
beest nog bezat
Was d'at hij' van zijn Pa den naam van haai
geërfd had. (bis).
,,'t Was op de kapal Lombok, in het mid-
van den nacht,
Daar ging 'n Inlandsch stoker visschen,
want hij had de hondenwacht.
Dat par malheur een ikan zijn aas had in
geslikt." (bis).
Het gezicht van dien oudsten officier be
trok!
„Er werd alarm geblazen, met sabel en
geweer,
Met piek en bijl en degen ging men dien
haai tekeer!
Ja, zelfs een oude zuurpot van twaalf
duimen wijd
Die werd met schroot, geladen en voor de
prang bereid, (bis).
Het gezicht van den oudsten werd lang!
„Door al dat vele schieten ging die haai
natuurlijk dood,
Op de plaatst ontstond een droogte van al
het verschoten lood
En niemand kon meer slapen van opge
wondenheid.
En de schildwacht zag niets dan haaien in
de ruimte wijd en zijd." (bis).
H t gezicht van den oudsten werd langer!
Maar Jan Piet ging door:
„Wanneer die Inlandsch staker, zooals la
ter is beweerd,
Zijn lijn had doorgesneden, had die haai
'm ook wel gesmeerd,
Nu had men iets bijzonders en dat klinkt
verbazend goed,
In het middernachtelijk duister exercitie-
heldenmoed!" (bis).
De oudste begon te kooken, maar Jan Piet
vervolgde:
„En lang nog hoort men spreken van dit
merkwaardig feit,
Van den betoonden heldenmoed, de kalmte
en het beleid!
Dit is maar een klein staaltje, maar zoo
maakt men nacht en dag
Aan boord van 'sKonings schepen van
eeneen donderslag." (bis).
Toen legde hij zijn cither neer en wij brul
den van heit lachen! Alleen de oudste was
razend! Hij was dit van kwaadheid en kon
haast niet spreken van woede.
„Wel jou dondersch brutale rakker"
gilde hij „ik zal je:en hij wilde
Jah Piet te lijf, maar de één zat boven aan
de tafel en de andere aan het ondereind en
al lachende hielden wij den oudsten tegen,
zoodat hij den dichter niet te pakken kon
krijgen. Deze had 'm trouwens gauw ge
smeerd, de longroom uit etn zorgde wel
dat hij den oudsten het eerste half uur niet
te na kwam!
En in dien tijd zagen wij kans dezen te kal-
meeren, die, toen hij eenmaal het belachelijke
van het gebeurde inzag, geen rancune toonde
en méélachte.
Dit is de ware historie van het ontstaan van
het schoone, hierboven geschreven lied!
THIJS.
DE KUNST VAN THEEDRINKEN.
Wij drinken allen thee. Zoo goed als we allen
koffie drinken en aardappelen en brood eten en
meer soortgelijke dingen. Thee drinken is bij
ons blanke menschen geen uitzonderingsgeval,
maar een vast ingewortelde gewoonte.
Men beweert echter heel vaak, dat wij inmid
dels de kunst van het naar behooren thee drin
ken volstrekt niet verstaan. Vooral wij Hollan
ders niet.
Onze thee wordt slecht gezet- en niet op de
vereischte voorwaarden genuttigd. Daardoor
misschien ontwikkelt zij op den duur meer
vijanden dan vrienden.
En dat is te meer jammer, omdat een goed
kopje thee niet alleen heel smakelijk kan zijn,
maar bovendien heel goedkoop is.
Dit blijkt uit de manieren van andere volken,
die ons in het thee zetten en het thee drinken de
baas zijn.
Zoo b.v. de Engelschen.
In een Engelsch huishouden wordt veel meer
thee, maar veel minder zoete thee gedronken dan
bjj ons.
Ieder inwoner van de Britsche eilanden ge
bruikt per jaar gemiddeld een hoeveelheid van....
acht pond thee. Een Hollander daarentegen ge
middeld maar2l/2 pond.
En als we nu aannemen, dat uit zoo'n pond
thee goed gezet meer dan 300 kopjes ko
men, dan volgt daaruit, dat de thee in werkelijk
heid een bij uitstek goedkoope drank is en dat
ze de huismoeder met de toevoeging van heet
water, suiker en melk, op nog minder dan twee
cent komt te staan.
In het algemeen is bij ons de fout, dat de thee
te slap en te veel met melk aangelengd wordt.
Daardoor gaat de pittige smaak verloren. Een
paar druppels citroensap daarentegen accen-
tueeren de smaak van de thee.
Voor den waren theeliefhebber bovendien
maakt het een groot verschil hoe hij zijn -thee
geserveerd krijgt. Sterke theedrinkers prefe-
reeren sterk het broze Japansch porcelein, waar
in de vrij stevig gezette drank door geen melk
wordt verbleekt, maar als een donkere wijn fon
kelt. Multatuli zei eens tot een van z'n vrienden:
Ik wil graag bij je komen theedrinken want
het is mijn lievelingsdrank, maar ik drink alleen
uit 'n dun kopje! Als je er zoo een niet hebt,
dan moet je er maar een voor me koopen.
Behalve in dunne kopjes wordt de thee ook
opgediend in dunne glazen, van welke manier
van doen verschillende menschen zeer houden.
Men heeft tegenwoordig aardig en bont geschil-
j derde theeglazen in houders van gedreven zilver.
Zelfs in sommige café'» ook in Holland
wordt de thee op deze wijze geserveerd.
Intusschen spreekt het vanzelf, dat bij het thee
drinken in de huiskamer het genot van de bezig
heid aanmerkelijk zal worden verhoogd door een
geanimeerd aanzien van de theetafel of en van
theeblad. Een fijn teneriffe- of filet-kleedje doet
daarbij wonderen.
Ook de afwezigheid van verouderde suiker- of
thee-sporen verhoogt het genot
En dan last but not least: het theeschenken
zelf endoor wie!
Zoodat ik maar zeggen wil, dat- het van de
thee en deszelfs kwaliteit alleen niet afhangt.
B.
VAN DE KRANT EN DE
JOURNALISTIEK.
Zonderlinge advertenties.
Wij willen wel eens zoo tegen elkaar zeg
gen, dat er tegenwoordig hoe langer hoe
meer gekke advertenties in de kranten voor
komen. Maar wanneer wij dat doen, dan
maken we ons weer eens voor de zooveelste
maal schuldig aan de algemeene fout van
niet te bedenken dat wij de historie niet
dan zeer oppervlakkig en dus onjuist ken
nen en dat we eigenlijk maar wat raak
praten. Wij denten niet objectief in den
verleden tijd en meenen, dat alles wat we
nu waarnemen eigenschappen, fouten of
producten van onzen tijd zelf zijn.
Er is niets nieuws onder de zon, zei
Salomo.
Zoo -gaat 'het eveneens met de z.g. zon
derlingheid van onze hedendaagsche ad
vertenties.
Hieronder volgen een paar specimen tot
bewijs.
Ad'vertentiën betreffende weggeloopen
honden en katten waren ook voor honderd
jaar al vrij algemeen. Maar wat we nu niet
eens alle dagen meemaken, dat is een ad
vertentie, waarin een belooning wordt uit
geloofd voor een weggeloopen.vrouw!
Dat scheen vroeger meer voor te komen.
Want in een Engelsche courant van 4 Ja
nuari 1737 verscheen de navolgende v an
nonce:
„Aangezien Frances, huisvrouw van den
Hoogwelgeboren Lord, Burggraaf Vane,
zich eenige maanden geleden verwijderd
heeft van haar man en haar overige vrien
den, beloof ik bij dezen aan elk en een
iegelijk, die aan mij of aan Francis Howard
Hawes Esq, haar vader, ontdekken zal waar
voornoemde Lady Vane zich verborgen
houdt, zoodat een onzer haar kan te spre
ken krijgen, de som van f 100.ter beloo
ning, dewelke op aanvraag door mij zal
worden uitbetaald in mijn woning te Picca-
diUy. Ik beloof verder, dat de naam van den
persoon, die de ontdekking zal doen, des-
gevorderd geheim zal worden gehouden.
Ieder die na deze aankondiging haar her
bergen of huisvesten zal, zal au contraire
met de uiterste gestrengheid worden ver
volgd. Mocht hare Ladyship tot mij willen
terugkeeren, dan kan zij verzekerd zijn lief
derijk te zullen worden ontvangen. Zij is
omstreeks twee en twintig jaren oud, rijzig
van gestalte, schoon gevormd, heeft licht
bruin haar, is blank van vel en heeft onre
gelmatig geplaatste'' boventanden. Toen zij
zich verwijderde was zij gekleed in een rood
damasten Franschen Saque en was zij ver
gezeld van een Fransche wouw, die slecht
Engelsch spreekt.
Lord Vane."
Als tegenhanger van deze geldt de vol
gende in de Times van ongeveer een eeuw
later en van een man die er heelemaal niet
bijzonder op gesteld scheen, dat zijn vrouw
weer terug keerde:
„Mary B. heeft laatstleden Donderdag de
woning van haar echtvriend verlaten. Haar
familie geeft den wensch te kennen dat zij
terugkeere. Wanneer zij dit echter niet doen
wil, dan wordt zij verzocht tenminste den
sleutel van de provisiekast terug te zenden,
die zij bij vergissing mede genomen heeft."
Ook de Amerikaansche Mrs. Smith was
niet voor de poes. Zij wilde haar weggeloo
pen man wel terug hebben, maar enkel om
hem voor zijn euveldaad op een niet onhar
telijke manier te kapittelen!
Zij adverteerde in een New Yorksche
Courant van het begin der 19e eeuw:
„Verloren of gestolen een wezen, dat ik
in een onbegrijpelijk oogenblik van verve
ling en eenzaamheid de dwaasheid heb ge
had tot man te nemen! Hij heeft een knap
uiterlijk maar een onhebbelijk karakter, en
is toch somtijds nadenkend genoeg om naar
huis te -gaan als het begint te regenen.
Tenzij een mooie jonge vrouw hem haar
parapluie mocht aanbieden. Dan is hij ver
loren! Hij antwoordt op den naam Jim. De
laatste maal, dat men hem heeft gezien,
wandelde hij met Julia Harris op den open
baren weg, den arm om haar middel gesla
gen en er nog uitgelatener dan gewoonlijk
uitziende. Dengene, die den armen dui
vel zal vinden of terugbrengen, zoodat
hij een_ duchtige kastijding zal kunnen
deelachtig worden voor zijn zwerflustige en
wufte kuren, zal op de thee verzocht worden
bij Harriet A. Smith."
(Voor copjToonform:)
Wat onmogelijk ls.
Een klant kwam in een sigarenwinkel en
kocht sigaren. Hij betaalde met kwartjes.
Toen zei hij:
Ik heb eergisteren ook sigaren bij u
gehaald en toen heb ik een valsch kwartje
van u terug gekregen.
Dat is onmogelijk, meneer weer
sprak de winkelier zoo lang ik hier woon
heb ik nog nooit een valsch geldstuk ont
vangen of uitgegeven!
Toch wel zei de klant ik heb er
een van u ontvangen en u zult het dus wel
eerst ontvangen hebben1. Dat kan toch ieder
een overkomen?
Mij niet! pochte de sigarenman.
Ik verzeker u dat ik valsch geld van echt
kan onderscheiden, desnoods op het gevoel.
Het zou me niet makkelijk overkomen, dat
iemand mij een valsch kwartje in m'n hand
stopte. Laat maar 's kijken, hebt u dat val
sch e kwartje bij u?
Neen zei de klant want ik heb er
u daarnet deze sigaren mee betaald.
VOOR DEN GEK HOUDEN IN HET
GROOT.
Romantiek of.... sentimentaliteit.
Het komt zoo in het dagelpsch leven nogal
eens voor, dat een glundere knaap een argeloos
mensch 't zij zijn meisje of zijn vrienden of
zijn hospita of een wildvreemde, waar hij aan
de deur belt wat men noemt bij den neus
nemen kan. En met de winst van 'n paar gulden
of ook wel wat meer gaat strijken.
Oplichterij en voor den gek-houderjj zijn be
kend geweest in alle perioden van de historie.
De staaltjes zijn voor het grijpen.
Maar een periode, waarin deze liethebberjj
onder de menschen werkelijk enorme afmetin
gen aannam en waarbij ze wezenlijk met zekere
genialiteit in het groot werd uitgeoefend, is
vooral het begin van de 19e eeuw geweest. Na
Napoleon's val was het groote publiek schijn
baar verzot op allerlei „Oauses celébres", die
korten tijd het onderwerp van den dag waren en
alleen plaats maakten voor nog nieuwere of nog
ergere gevallen.
Het publiek slikte alles. Er zijn werkelijk
tragi-komische voorbeelden van.
Zoo dook b.v. in het jaar 1832 te Parijs een
horlogemaker Naundorff op, wiens wieg
in werkelijkheid te...Spandau had gestaan en
die ternauwernood een woord Fransch sprak.
Niettemin kwam hij regelrecht naar Parijs om
te beweren, dat hij niemand anders was dan
deongelukkige Dauphin van Frankrijk
de zoon van den onthoofden Louis Capet. Het
was hem zoo luidde het verhaal mogen ge
lukken te ontkomen uit den Temple en aan de
wreedheden van den schoenmaker Simon.
En wat gebeurde?
Tientallen van weekhartige romantische
ofsentimenteele vrouwen en mannen
sloegen aan zijn verhalen geloof. En zelfs toen
's mans antecedenten aan den dag kwamen en
daarbij bleek, dat hij reeds eenige malen het in
wendige van een tuchthuis had kunnen waar
nemen toen verloren verschillende menschen
nog het vertrouwen niet in den „ongelukkigen
Dauphin"!
En het waren volstrekt niet de eenvoudigen
van geest, die zich hier lieten beetnemen! Neen
het was mede de adel en de vrouwen en man
nen uit de allerhoogste kringen, die zich lieten
meesleepen en wier zin voor de romantiek meer
ontwikkeld was dan die voor de realiteit.
Een andere romantische oplichterij speelde
zich omstreeks 1835 te Charlottenburg af. Daar
woonde een eenzame, eerwaardige oude en on
gehuwde dame, die echter eigenares was van een
beduidend vermogen.
Op zekeren dag werd zij bezocht door een
jonge vrouw, die met veel geheimzinnigheid haar
hulp en medewerking kwam inroepen.
Het geval was dit zoo vertelde zij
De Koning van Pruisen en zijn bekoorlijke
nicht de vorstin Dadziwill verkeerden in
hoogst onaangename geldverlegenheid. En de
bezoekster legde daarbij een paar brieven over,
-die in werkelijk allerongelukkigst Duitsch ge
steld waren.
Maar de aandoenlijke romantiek van het geval
deed de eerwaarde dame over alle schrijffouten
heenzien.
Zij bestoof den vorst en zijn nicht te redden.
En eerst veel later toen de duiten door
haar geheimzinnige bezoekster en haar hand
langers verfuifd waren begreep het arme
slachtoffer, dat ze bedrogen was. Ze maakte nu
de zaak aanhangig voor den Berlijnschen rech
ter, maar ze kreeg niet alleen geen cent van haar
verdwenen geld terug, maar zij werd bovendien
nog het middelpunt van de publieke spot. Want
nu was uitgekomen, op welk een soort van brie
ven de arme vrouw haar goed vertrouwen geba
seerd hadEn men had geen medelijden met
haar, die een oogenblik had kunnen gelooven,
dat haar hooge vorst en gebieder en zijn nicht
zoo slecht spellen geleerd hadden
Om van den plat-Berlijnschen stijl nog maar
te zwijgen. B.
Niet waarschijnlijk.
Zeg eens, koopman informeerde de
voorzichtige tante, die voor haar neefje een
ijswafel aan een wagen wilde koopen is
het ijs wel versch?
Nee, wat dacht u! antwoordde de
gemelijke koopman dat ik 't overschot
van gisteren weer had opgewarmd?
De leugen van het bijgeloof.
O, hemel! riep een bijgeloovige juf
frouw daar breekt m'n bril. Dat betee-
kent zeven jaren ongeluk!
Och kom troostte haar vriendin
wees toch niet zoo bijgeloovig. Er is niks
van waar. Ik heb een buurvrouw gehad, die
heeft ook eens d'r bril gebroken en die zei
ook, dat ze nou zeven jaren ongelukkig
zou wezen. Niks van an! Nog geen veertien
dagen later kreeg ze de Spaansche griep
en ging dood. Dus, dat is heel wat anders
dan zeven jaar!
Bezuiniging.
Echtgenioot: Wel kijk nou eens, Marie
De vorige maand heb ik pas een rekening
voor je betaald van ruim twee honderd gul
den en nu is er warempel al weer een
van 167.
Vrouw. Nou, bewijst dat dan niet zonne
klaar, dat ik zuiniger wordt?
De reden.
Wat zegt u, mijnheer Zilver? U zoekt
een woning? En u hebt zelf verschillende
eigen huizen.
•i ~a da^ is °ok zoo, maar daar heb
ik de huur zoo hoog van gesteld, dat ik die
met betalen kan.
Aangenaam.
V el, -wat je zegt. Is die Lotje de Bruin
nou toch eindelijk eens verloofd? Hoe is 't
mogelijk Heb ik nou niet altijd gezegd, dat
zelfs t leelijkste en vervelendste meisie
nog wel n gek vindt, die met 'r trouwen
wil? Nu zie je t zelf. En wie is de stakker?
Dat ben ik!
GEVANGEN.
IV.
i Rie en Tonny zijn twee kinderen in Cana
da wiens ouders op reis zijn naar Vancouver.
D kinderen gaan op avontuur uit in een
kleine kru o.
Ze zijn haast omgeslagen en verdronken
in een stroomversnelling, maar een Rood
huid, Arendsoog heeft hen er veilig door
geholpen.
De kinderen zien een vliegmachine landen,
maken kennis met den vliegenier, die Tonny
een klein draadloos toestel geeft, dat hij on
der zijn hoed kan bewaren en daarna een
klein wliegtoohtje maakt miet de kinderen.
Later worden de kinderen door een Indiaan
gevangen genomen).
In het Roodhuiden-dorp.
De kinderen begrepen wel, dat het nutte
loos was, te trachten om te vluchten. Ze gin
gen daarom maar rustig mee met den Rood
huid, die hen een heel eind door het bosch
leidde, tot ze twee kleine paardjes zagen
staan. Op een daarvan zat een andere Rood
huid te wachten. Zonder een woord te zeg
gen, tilde hun begeleider Tonny op het paard
vóór zijn metgezel, terwijl hijzelf Rie vóór
zich op het paard nam. En weg reden de
mannen, achter elkaar-het bosch verder door.
Na een langen rit bereikten ze eindelijk een
open plek, waar het Roodhuiden-dorp lag,
dat slechts uit vijf wig-wams bestond. Het lag
heel verborgen en beschut: aan één kant het
bosch en aan de andere drie zijden hooge
bergen.
Toen de paarden uit het bosch te voor
schijn kwamen, werden ze dadelijk omringd
door de squaws, de vrouwen van de Rood
huiden en hun kinderen. Rie en Tonny wer
den van de paarden getiid, terwijl de man
nen vlug met de vrouwen spraken in hun
eigen taal. Daarna werden de „kleine bleek-
gezichten" naar één van de tenten gebracht,
waar ze verder moesten blijven.
„Wat moeten we beginnen Tonny?" vroeg
Rie, zoodra ze alleen waren.
„Ons heel kalm houden en goed opletten.
Ze hebben natuurlijk een bedoeling met ons
hier te brengen!" zei Tonny. „We verstaan
gelukkig allebei wat Indiaansch en we zul
len er wel achter komen wat ze met ons wil
len doen. Sst, ze spreken, luister goed."
De kinderen luisterden scherp toe, om
geen woord te verliezen van wat de Indianen
spraken. Ze werden meer en meer verbaasd,
want ze hoorden dat de Indianen alles wisten
van hun vader en zijn goudmijn. De India
nen waren al lang van plan geweest, Rie en
Tonny te ontvoeren en-gevangen te houden
tot hun vader een aanzienlijke som geld be
taald had. En nu hadden ze de kinderen in
de kano uit zien gaan en onderweg gevangen
genomen.
„Ze hebben ons gevangen voor losgeld",
fluisterde Tonny opgewonden.
„O, lonny," zuchtte Rie. „En Vader en
Moeder komen nog lang niet terug".
„Stil maar, we zullen wel ontsnappen,"
troostte Tonny. En met een plotselingen ge
lukkigen glimlach vervolgde hij: ,We hebben
onze draadlooze van de vliegenier. Dat zou
den w-e haast vergeten hebben. Je weet wel,
dat we boodschappen kunnen zenden over
het heele land. We mogen heraijmmers te
hulp roepen als we hem noodig hebben. We
zuilen de Roodhuiden een fijne poets bak
ken."
De kinderen begrepen wel, dat ze nog wat
geduld zouden moeten hebben, eer ze hun
toestelletje konden gebruiken. De tijd viel hun
erg lang. Na een poosje kwam eèn Roodhuid
hen een paar maiskoeken brengen en zeggen,
dat ze moesten gaan slapen. Nu de kinderen
waren vermoeid genoeg van hun avontuur
lijken tocht en ze sliepen als rozen tot den
volgenden morgen. Na een ontbijt van mais
koeken mochten ze een kleine wandeling ma
ken naar den kant van de bergen. In die
richting konden ze toch niet ontsnappen.
„We gaan naar dat groote rotsblok, Rie,"
zei Tonny. Toen ze het bereikt hadden ging
Rie er op zitten, terwijl Tonny zich er achter
v, rstopte en zijn draadloos toestelletje uit
7tÜn hoed haalde. (Wordt vervolgd.)
RAADSELS.
Oplossingen der vorige raadsels
I
Kraag kraal kraan kraam.
II.
S
m I e
rebus
Siberië
garen
t i n
J.
Nieuwe raadsels.
ai fen c' en onbuigzaam metaal.
ais je de letters van mijn naam verwisselt
berg ik de heele wereld in me.- Wat ben ik?
II.
Het geheel is een spreekwoord van 7
woorden of 29 letters.
26, 8, 9, 18 is een groote zak.
2, 15, 16, 29 is onmisbaar voor elk
levend wezen.
1, 5, 24, 28 is een ouderloos kind.
4, 3, 27, 25 is niet koud.
23, 19, 13, 22 is een commando.
14, 20, 21, 17 is een getal.
6 is een medeklinker.
Goede oplossingen van beide raadsels ont
vangen van:
C. a.; a. a.; P. G.-G. B.; L. en H. B.;
H. B.; C. en H. B.; H. C. G. B.; a. B.; G. B.|
B. B.; T. en G. B.; M. B.; J. B.; H. J. C.:
E. oe C.; J. C. C.; M. a. en C. a. D.; G. en
T. J. D.; G. D.; J. i. C. v. D.; a. en H. D.:
K. E.; S. E.; G. era J. vam F.; P. S. E.
G.; B. en T. G.; C. G.; J. en F. G.;
M. S. de G.; T. G.; a. de G.; a. a G.
J v d'. H.; C H.; a. H.; M. C. en a'. H.;
ii. h. v. H.; a. H.; M. H.; C. de H.- J H.;
G de J.; W. B Jq W en J. K.; M. en J. K.;
W en L. K.; J. K.; W. K.; P. J. K.; P. K.;
C. K.; C. v. d L.- B. P. L.; J. L.; M. v. d. L.;
P. L.; H. en G. L.; M. de M.; F. M.; T. M.;
n v- 6n N- M-; H- N.; M. O.; B.
en G. v. O; B. en G. v. O.; W. O.; W. P.;
J. G. S.; J. v. T.; H. en W. T.; J F T O T.;
E W- s' V'; aM'J'; AH' V' V,; C- V';
w 5'a T*?1 A' W'; A- en c- (le W.; a. M.