1 Carèl Brertsa. n VT' P' A 651 C' J' R; A- R-I A- J- d« R.; P J R.; C. de R.; H. S.; J. H. S.; K. S.; li V' 4' pA' en W- de z-; S. en M. v. Z.; M. Z.; A. B.; J. de S.; J. A. S.; N. en B. T.; J. en J. v. d. W. MARINE-HERINNERING. in Januari 1896 werd ik overgeplaatst van het flottieljevaartuig „Sambas" op het idem „Lombok", een verwisseling waarmede ik zeer ingenomen was. Wel had ik op de „Sam bas" aangenaam gediend.... maar het was een verschrikkelijk oude en uitgewoonde schuit, die eigenlijk niet meer te onderhou den was, al deed de beroemde „Hollandsche zindelijkheid" nog zoo haar best om het schip er eenigszins toonbaar te doen uitzien 1 Het werd onttrokken aan „de Zeemacht in de wateren van Atjeh" en ging naar Soera- baja, waar het weldra werd afgekeurd en ver kocht. De „Lombok" daarentegen was een nog tamelijk nieuw schip, wed klein maar zeer bewoonbaar, met huttetn onder de campagne, waar de poortjes dag en nacht konden open staan en vooral.met electrisch licht! Dat was een voordeel dat niet te onderschatten viel! Altijd en overal behoorlijk licht, zoo wel in de hutten als aan dek, zoodat men 's avonds aan dek kon lezen en schrijven, weinig of geen warmte en geen gezeur met de moderateurlamp, zooals er nog een op de „Sambas" was, die altijd stuk was of stuk ging en steeds een minder aangenamen geur verspreidde! Het was wel een kleine tegenvaller voor mij dat ik niet met de „Sambas mee kon naar Soerabaja, na een verblijf van anderhalf jaar op de kust van Atjeh, maar daar zette ik mij spoedig overheen, wetende dat ik naar een beter schip ging en het heeft mij ook nooit gespeten. Ik kwam daar dan aan boord en na een weekje bleek mij al dat ik het weer had1 ge troffen, zoowel met het schip als met de ka meraden. Tusschen haakjes: ik heb het in mijne marine-carrière over het algemeen zeer goed met mijne plaatsingen getroffen, en met een heel enkele uitzondering denk ik aan mijne schepen met groote tevredenheid en dankbaarheid terug. Op de „Lombok" dienden alweer prettige lui, de Commandant was ook de kwaadste niet er heerschte een aangename geest en al was het dan alweer „trammen langs de kust" met weinig variatie, het was toch een heel wat confortabeler bestaan dan op de goede, oude, vuile „Sambas", zoodat ik met opge wektheid mijn „derde jaar Indië" tegemoet ging. Ik herinner me van de „Lombok" een ver makelijke gebeurtenis tusschen den oudsten en den jongsten officier, die ik hier eens zal verhalen. De oudste was iemand van een dikke der tig jaar, al een beetje geposeerd, met een begin van een buikje, een geschikte kerel, maar die nu en dan wel eens een beetje on handig kon doen.de jongste Adelborst op folio een jeugdige spring-in-het-veld, luisterende naar den naam van „Jan Piet", vroolijk, opgewekt en muzikaal, die ons me nigmaal vergastte op allerlei aardige liedjes, hoewel hij een stem had ais een gescheur- den pot, en waarbij hij zich zelf dan accom pagneerde op de accoord-cither. Hij was een geestige jongen, auteur van verschillende marine-liedjes, zooals „De Uiterton" en „de Tromp", „songs", die jaren lang opgeld heb ben gedaan in de Marine.en het misschien nog doen. Op een goeden dag dan lagen wij ten an ker in de Kroeng-Raba baai op de Noord kust van Atjeh en er werd zeewacht gedaan. om welke reden weet ik niet meer. De oudste officier had de hondenwacht ('s nachts van 124) en zat, ongeveer twéé uur, kalm te lezen op de campagne en zich verder wat te vervel en. Alles verder doodstil! Green geluid werd gehoord dan alleen als de schildwachten werden aangeroepen: alles sliep wat geen wacht had, stilte! Toen gebeurde het dat een Inlandsch sto ker, die zich blijkbaar óók verveelde, een lijntje uitzette en een deuntje ging visschen, in de hoop dan een of anderen ikan (visch) te verschalken, dien hij den volgenden dag bij zijn bordje rijst zou kunnen verorberen. Nu, dat gebeurde wel meer en dat werd aan gemoedigd ook, elke variatie in het menu was welkom. Maar terwijl die visschers ge woonlijk kleine of middelsoort visch ophaal den, had deze visscher nog nauwelijks zijn lijn te water gegooid of er zat zoodanig een groote visch aan dat hijzelf er van schrok! Het was blijkbaar een haai, want het beest maakte een verschrikkelijk kabaal in het wa ter en „zweepte de golven"! De oudste officier vloog naar de reeling, zag terstond in dat de stoker dit beest niet zou kunnen inhalen. en deed toen plotse ling iets zeer onhandigs. Hij nam zijn revol ver en begon op het beest te schieten! twee, drie, vier schoten achter elkaar! In minder dan geen tijd was het „overal"! Iedereen vloog naar dek, in de meening dat het schip werd overvallen! Deze met een re volver in de hand, 'die met een sabel, een derde met een bijl, een vierde met wat hij het eerst grijpen kon, klaar om zich te verdedi gen. Het was me een vertooninsr! n.1 die men- schen in slaapbroek en kabaai of in een frok- je of een flanelletje, en allemaal gewapend, die allen naar „achteruit" drongen, denken de dat daar gevochten werd.en er niets vonden dan den oudsten officier, met een nog rookende revolver in de hand en een gtezioht trekkende alsof hij zeggen wilde: „Ik kan het heusch niet helpen". De zaak werd natuurlijk spoedig opgehel derd, hoewel niemand eigenlijk den oudste geloofde, want de haai of welke visch het dan ook moge zijn geweest had de lijn stuk getrokken en was verdwenen. Maar iedereen wijs nijdig die in zijn slaap was gestoord, vanaf den Commandant tot den minsten lichtmatroos toe. en het allernij- digst was Jan Piet, die om vier uur op de wacht moest komen, om den oudsten af te lossen en geen kans meer zag om in slaap te raken! Hij zon op wraak en toen hij om vier uur de wacht had overgenomen en de oudste naar kooi was gegaan, toen ging Jan Piet.zit ten dichten!! De volgende dag! De avondtafel was juist afgeloopen en we zaten nog, onder het genot van een kop koffie en een sigaar wat na te praten, toen een onzer zei: „Kom Jan Piet, geeft eens een mop"! „Best" zei deze ik heb vat nieuws, maar dan moeten jelui goed luisteren." Hij haalde zijn accoord-cither uit de hut, wij wachtten vol aandacht op hetge en zou ko men, hij sloeg een naar aocoorde.n aan en daar begon hij te zingen.' ,,'t Was op de kust van Atjeh, in do Kroeng Raba baai, Daar leefde in straat Malakka oen taamlijk groot haai, En de allerbeste eigenschappon die het beest nog bezat Was d'at hij' van zijn Pa den naam van haai geërfd had. (bis). ,,'t Was op de kapal Lombok, in het mid- van den nacht, Daar ging 'n Inlandsch stoker visschen, want hij had de hondenwacht. Dat par malheur een ikan zijn aas had in geslikt." (bis). Het gezicht van dien oudsten officier be trok! „Er werd alarm geblazen, met sabel en geweer, Met piek en bijl en degen ging men dien haai tekeer! Ja, zelfs een oude zuurpot van twaalf duimen wijd Die werd met schroot, geladen en voor de prang bereid, (bis). Het gezicht van den oudsten werd lang! „Door al dat vele schieten ging die haai natuurlijk dood, Op de plaatst ontstond een droogte van al het verschoten lood En niemand kon meer slapen van opge wondenheid. En de schildwacht zag niets dan haaien in de ruimte wijd en zijd." (bis). H t gezicht van den oudsten werd langer! Maar Jan Piet ging door: „Wanneer die Inlandsch staker, zooals la ter is beweerd, Zijn lijn had doorgesneden, had die haai 'm ook wel gesmeerd, Nu had men iets bijzonders en dat klinkt verbazend goed, In het middernachtelijk duister exercitie- heldenmoed!" (bis). De oudste begon te kooken, maar Jan Piet vervolgde: „En lang nog hoort men spreken van dit merkwaardig feit, Van den betoonden heldenmoed, de kalmte en het beleid! Dit is maar een klein staaltje, maar zoo maakt men nacht en dag Aan boord van 'sKonings schepen van eeneen donderslag." (bis). Toen legde hij zijn cither neer en wij brul den van heit lachen! Alleen de oudste was razend! Hij was dit van kwaadheid en kon haast niet spreken van woede. „Wel jou dondersch brutale rakker" gilde hij „ik zal je:en hij wilde Jah Piet te lijf, maar de één zat boven aan de tafel en de andere aan het ondereind en al lachende hielden wij den oudsten tegen, zoodat hij den dichter niet te pakken kon krijgen. Deze had 'm trouwens gauw ge smeerd, de longroom uit etn zorgde wel dat hij den oudsten het eerste half uur niet te na kwam! En in dien tijd zagen wij kans dezen te kal- meeren, die, toen hij eenmaal het belachelijke van het gebeurde inzag, geen rancune toonde en méélachte. Dit is de ware historie van het ontstaan van het schoone, hierboven geschreven lied! THIJS. DE KUNST VAN THEEDRINKEN. Wij drinken allen thee. Zoo goed als we allen koffie drinken en aardappelen en brood eten en meer soortgelijke dingen. Thee drinken is bij ons blanke menschen geen uitzonderingsgeval, maar een vast ingewortelde gewoonte. Men beweert echter heel vaak, dat wij inmid dels de kunst van het naar behooren thee drin ken volstrekt niet verstaan. Vooral wij Hollan ders niet. Onze thee wordt slecht gezet- en niet op de vereischte voorwaarden genuttigd. Daardoor misschien ontwikkelt zij op den duur meer vijanden dan vrienden. En dat is te meer jammer, omdat een goed kopje thee niet alleen heel smakelijk kan zijn, maar bovendien heel goedkoop is. Dit blijkt uit de manieren van andere volken, die ons in het thee zetten en het thee drinken de baas zijn. Zoo b.v. de Engelschen. In een Engelsch huishouden wordt veel meer thee, maar veel minder zoete thee gedronken dan bjj ons. Ieder inwoner van de Britsche eilanden ge bruikt per jaar gemiddeld een hoeveelheid van.... acht pond thee. Een Hollander daarentegen ge middeld maar2l/2 pond. En als we nu aannemen, dat uit zoo'n pond thee goed gezet meer dan 300 kopjes ko men, dan volgt daaruit, dat de thee in werkelijk heid een bij uitstek goedkoope drank is en dat ze de huismoeder met de toevoeging van heet water, suiker en melk, op nog minder dan twee cent komt te staan. In het algemeen is bij ons de fout, dat de thee te slap en te veel met melk aangelengd wordt. Daardoor gaat de pittige smaak verloren. Een paar druppels citroensap daarentegen accen- tueeren de smaak van de thee. Voor den waren theeliefhebber bovendien maakt het een groot verschil hoe hij zijn -thee geserveerd krijgt. Sterke theedrinkers prefe- reeren sterk het broze Japansch porcelein, waar in de vrij stevig gezette drank door geen melk wordt verbleekt, maar als een donkere wijn fon kelt. Multatuli zei eens tot een van z'n vrienden: Ik wil graag bij je komen theedrinken want het is mijn lievelingsdrank, maar ik drink alleen uit 'n dun kopje! Als je er zoo een niet hebt, dan moet je er maar een voor me koopen. Behalve in dunne kopjes wordt de thee ook opgediend in dunne glazen, van welke manier van doen verschillende menschen zeer houden. Men heeft tegenwoordig aardig en bont geschil- j derde theeglazen in houders van gedreven zilver. Zelfs in sommige café'» ook in Holland wordt de thee op deze wijze geserveerd. Intusschen spreekt het vanzelf, dat bij het thee drinken in de huiskamer het genot van de bezig heid aanmerkelijk zal worden verhoogd door een geanimeerd aanzien van de theetafel of en van theeblad. Een fijn teneriffe- of filet-kleedje doet daarbij wonderen. Ook de afwezigheid van verouderde suiker- of thee-sporen verhoogt het genot En dan last but not least: het theeschenken zelf endoor wie! Zoodat ik maar zeggen wil, dat- het van de thee en deszelfs kwaliteit alleen niet afhangt. B. VAN DE KRANT EN DE JOURNALISTIEK. Zonderlinge advertenties. Wij willen wel eens zoo tegen elkaar zeg gen, dat er tegenwoordig hoe langer hoe meer gekke advertenties in de kranten voor komen. Maar wanneer wij dat doen, dan maken we ons weer eens voor de zooveelste maal schuldig aan de algemeene fout van niet te bedenken dat wij de historie niet dan zeer oppervlakkig en dus onjuist ken nen en dat we eigenlijk maar wat raak praten. Wij denten niet objectief in den verleden tijd en meenen, dat alles wat we nu waarnemen eigenschappen, fouten of producten van onzen tijd zelf zijn. Er is niets nieuws onder de zon, zei Salomo. Zoo -gaat 'het eveneens met de z.g. zon derlingheid van onze hedendaagsche ad vertenties. Hieronder volgen een paar specimen tot bewijs. Ad'vertentiën betreffende weggeloopen honden en katten waren ook voor honderd jaar al vrij algemeen. Maar wat we nu niet eens alle dagen meemaken, dat is een ad vertentie, waarin een belooning wordt uit geloofd voor een weggeloopen.vrouw! Dat scheen vroeger meer voor te komen. Want in een Engelsche courant van 4 Ja nuari 1737 verscheen de navolgende v an nonce: „Aangezien Frances, huisvrouw van den Hoogwelgeboren Lord, Burggraaf Vane, zich eenige maanden geleden verwijderd heeft van haar man en haar overige vrien den, beloof ik bij dezen aan elk en een iegelijk, die aan mij of aan Francis Howard Hawes Esq, haar vader, ontdekken zal waar voornoemde Lady Vane zich verborgen houdt, zoodat een onzer haar kan te spre ken krijgen, de som van f 100.ter beloo ning, dewelke op aanvraag door mij zal worden uitbetaald in mijn woning te Picca- diUy. Ik beloof verder, dat de naam van den persoon, die de ontdekking zal doen, des- gevorderd geheim zal worden gehouden. Ieder die na deze aankondiging haar her bergen of huisvesten zal, zal au contraire met de uiterste gestrengheid worden ver volgd. Mocht hare Ladyship tot mij willen terugkeeren, dan kan zij verzekerd zijn lief derijk te zullen worden ontvangen. Zij is omstreeks twee en twintig jaren oud, rijzig van gestalte, schoon gevormd, heeft licht bruin haar, is blank van vel en heeft onre gelmatig geplaatste'' boventanden. Toen zij zich verwijderde was zij gekleed in een rood damasten Franschen Saque en was zij ver gezeld van een Fransche wouw, die slecht Engelsch spreekt. Lord Vane." Als tegenhanger van deze geldt de vol gende in de Times van ongeveer een eeuw later en van een man die er heelemaal niet bijzonder op gesteld scheen, dat zijn vrouw weer terug keerde: „Mary B. heeft laatstleden Donderdag de woning van haar echtvriend verlaten. Haar familie geeft den wensch te kennen dat zij terugkeere. Wanneer zij dit echter niet doen wil, dan wordt zij verzocht tenminste den sleutel van de provisiekast terug te zenden, die zij bij vergissing mede genomen heeft." Ook de Amerikaansche Mrs. Smith was niet voor de poes. Zij wilde haar weggeloo pen man wel terug hebben, maar enkel om hem voor zijn euveldaad op een niet onhar telijke manier te kapittelen! Zij adverteerde in een New Yorksche Courant van het begin der 19e eeuw: „Verloren of gestolen een wezen, dat ik in een onbegrijpelijk oogenblik van verve ling en eenzaamheid de dwaasheid heb ge had tot man te nemen! Hij heeft een knap uiterlijk maar een onhebbelijk karakter, en is toch somtijds nadenkend genoeg om naar huis te -gaan als het begint te regenen. Tenzij een mooie jonge vrouw hem haar parapluie mocht aanbieden. Dan is hij ver loren! Hij antwoordt op den naam Jim. De laatste maal, dat men hem heeft gezien, wandelde hij met Julia Harris op den open baren weg, den arm om haar middel gesla gen en er nog uitgelatener dan gewoonlijk uitziende. Dengene, die den armen dui vel zal vinden of terugbrengen, zoodat hij een_ duchtige kastijding zal kunnen deelachtig worden voor zijn zwerflustige en wufte kuren, zal op de thee verzocht worden bij Harriet A. Smith." (Voor copjToonform:) Wat onmogelijk ls. Een klant kwam in een sigarenwinkel en kocht sigaren. Hij betaalde met kwartjes. Toen zei hij: Ik heb eergisteren ook sigaren bij u gehaald en toen heb ik een valsch kwartje van u terug gekregen. Dat is onmogelijk, meneer weer sprak de winkelier zoo lang ik hier woon heb ik nog nooit een valsch geldstuk ont vangen of uitgegeven! Toch wel zei de klant ik heb er een van u ontvangen en u zult het dus wel eerst ontvangen hebben1. Dat kan toch ieder een overkomen? Mij niet! pochte de sigarenman. Ik verzeker u dat ik valsch geld van echt kan onderscheiden, desnoods op het gevoel. Het zou me niet makkelijk overkomen, dat iemand mij een valsch kwartje in m'n hand stopte. Laat maar 's kijken, hebt u dat val sch e kwartje bij u? Neen zei de klant want ik heb er u daarnet deze sigaren mee betaald. VOOR DEN GEK HOUDEN IN HET GROOT. Romantiek of.... sentimentaliteit. Het komt zoo in het dagelpsch leven nogal eens voor, dat een glundere knaap een argeloos mensch 't zij zijn meisje of zijn vrienden of zijn hospita of een wildvreemde, waar hij aan de deur belt wat men noemt bij den neus nemen kan. En met de winst van 'n paar gulden of ook wel wat meer gaat strijken. Oplichterij en voor den gek-houderjj zijn be kend geweest in alle perioden van de historie. De staaltjes zijn voor het grijpen. Maar een periode, waarin deze liethebberjj onder de menschen werkelijk enorme afmetin gen aannam en waarbij ze wezenlijk met zekere genialiteit in het groot werd uitgeoefend, is vooral het begin van de 19e eeuw geweest. Na Napoleon's val was het groote publiek schijn baar verzot op allerlei „Oauses celébres", die korten tijd het onderwerp van den dag waren en alleen plaats maakten voor nog nieuwere of nog ergere gevallen. Het publiek slikte alles. Er zijn werkelijk tragi-komische voorbeelden van. Zoo dook b.v. in het jaar 1832 te Parijs een horlogemaker Naundorff op, wiens wieg in werkelijkheid te...Spandau had gestaan en die ternauwernood een woord Fransch sprak. Niettemin kwam hij regelrecht naar Parijs om te beweren, dat hij niemand anders was dan deongelukkige Dauphin van Frankrijk de zoon van den onthoofden Louis Capet. Het was hem zoo luidde het verhaal mogen ge lukken te ontkomen uit den Temple en aan de wreedheden van den schoenmaker Simon. En wat gebeurde? Tientallen van weekhartige romantische ofsentimenteele vrouwen en mannen sloegen aan zijn verhalen geloof. En zelfs toen 's mans antecedenten aan den dag kwamen en daarbij bleek, dat hij reeds eenige malen het in wendige van een tuchthuis had kunnen waar nemen toen verloren verschillende menschen nog het vertrouwen niet in den „ongelukkigen Dauphin"! En het waren volstrekt niet de eenvoudigen van geest, die zich hier lieten beetnemen! Neen het was mede de adel en de vrouwen en man nen uit de allerhoogste kringen, die zich lieten meesleepen en wier zin voor de romantiek meer ontwikkeld was dan die voor de realiteit. Een andere romantische oplichterij speelde zich omstreeks 1835 te Charlottenburg af. Daar woonde een eenzame, eerwaardige oude en on gehuwde dame, die echter eigenares was van een beduidend vermogen. Op zekeren dag werd zij bezocht door een jonge vrouw, die met veel geheimzinnigheid haar hulp en medewerking kwam inroepen. Het geval was dit zoo vertelde zij De Koning van Pruisen en zijn bekoorlijke nicht de vorstin Dadziwill verkeerden in hoogst onaangename geldverlegenheid. En de bezoekster legde daarbij een paar brieven over, -die in werkelijk allerongelukkigst Duitsch ge steld waren. Maar de aandoenlijke romantiek van het geval deed de eerwaarde dame over alle schrijffouten heenzien. Zij bestoof den vorst en zijn nicht te redden. En eerst veel later toen de duiten door haar geheimzinnige bezoekster en haar hand langers verfuifd waren begreep het arme slachtoffer, dat ze bedrogen was. Ze maakte nu de zaak aanhangig voor den Berlijnschen rech ter, maar ze kreeg niet alleen geen cent van haar verdwenen geld terug, maar zij werd bovendien nog het middelpunt van de publieke spot. Want nu was uitgekomen, op welk een soort van brie ven de arme vrouw haar goed vertrouwen geba seerd hadEn men had geen medelijden met haar, die een oogenblik had kunnen gelooven, dat haar hooge vorst en gebieder en zijn nicht zoo slecht spellen geleerd hadden Om van den plat-Berlijnschen stijl nog maar te zwijgen. B. Niet waarschijnlijk. Zeg eens, koopman informeerde de voorzichtige tante, die voor haar neefje een ijswafel aan een wagen wilde koopen is het ijs wel versch? Nee, wat dacht u! antwoordde de gemelijke koopman dat ik 't overschot van gisteren weer had opgewarmd? De leugen van het bijgeloof. O, hemel! riep een bijgeloovige juf frouw daar breekt m'n bril. Dat betee- kent zeven jaren ongeluk! Och kom troostte haar vriendin wees toch niet zoo bijgeloovig. Er is niks van waar. Ik heb een buurvrouw gehad, die heeft ook eens d'r bril gebroken en die zei ook, dat ze nou zeven jaren ongelukkig zou wezen. Niks van an! Nog geen veertien dagen later kreeg ze de Spaansche griep en ging dood. Dus, dat is heel wat anders dan zeven jaar! Bezuiniging. Echtgenioot: Wel kijk nou eens, Marie De vorige maand heb ik pas een rekening voor je betaald van ruim twee honderd gul den en nu is er warempel al weer een van 167. Vrouw. Nou, bewijst dat dan niet zonne klaar, dat ik zuiniger wordt? De reden. Wat zegt u, mijnheer Zilver? U zoekt een woning? En u hebt zelf verschillende eigen huizen. •i ~a da^ is °ok zoo, maar daar heb ik de huur zoo hoog van gesteld, dat ik die met betalen kan. Aangenaam. V el, -wat je zegt. Is die Lotje de Bruin nou toch eindelijk eens verloofd? Hoe is 't mogelijk Heb ik nou niet altijd gezegd, dat zelfs t leelijkste en vervelendste meisie nog wel n gek vindt, die met 'r trouwen wil? Nu zie je t zelf. En wie is de stakker? Dat ben ik! GEVANGEN. IV. i Rie en Tonny zijn twee kinderen in Cana da wiens ouders op reis zijn naar Vancouver. D kinderen gaan op avontuur uit in een kleine kru o. Ze zijn haast omgeslagen en verdronken in een stroomversnelling, maar een Rood huid, Arendsoog heeft hen er veilig door geholpen. De kinderen zien een vliegmachine landen, maken kennis met den vliegenier, die Tonny een klein draadloos toestel geeft, dat hij on der zijn hoed kan bewaren en daarna een klein wliegtoohtje maakt miet de kinderen. Later worden de kinderen door een Indiaan gevangen genomen). In het Roodhuiden-dorp. De kinderen begrepen wel, dat het nutte loos was, te trachten om te vluchten. Ze gin gen daarom maar rustig mee met den Rood huid, die hen een heel eind door het bosch leidde, tot ze twee kleine paardjes zagen staan. Op een daarvan zat een andere Rood huid te wachten. Zonder een woord te zeg gen, tilde hun begeleider Tonny op het paard vóór zijn metgezel, terwijl hijzelf Rie vóór zich op het paard nam. En weg reden de mannen, achter elkaar-het bosch verder door. Na een langen rit bereikten ze eindelijk een open plek, waar het Roodhuiden-dorp lag, dat slechts uit vijf wig-wams bestond. Het lag heel verborgen en beschut: aan één kant het bosch en aan de andere drie zijden hooge bergen. Toen de paarden uit het bosch te voor schijn kwamen, werden ze dadelijk omringd door de squaws, de vrouwen van de Rood huiden en hun kinderen. Rie en Tonny wer den van de paarden getiid, terwijl de man nen vlug met de vrouwen spraken in hun eigen taal. Daarna werden de „kleine bleek- gezichten" naar één van de tenten gebracht, waar ze verder moesten blijven. „Wat moeten we beginnen Tonny?" vroeg Rie, zoodra ze alleen waren. „Ons heel kalm houden en goed opletten. Ze hebben natuurlijk een bedoeling met ons hier te brengen!" zei Tonny. „We verstaan gelukkig allebei wat Indiaansch en we zul len er wel achter komen wat ze met ons wil len doen. Sst, ze spreken, luister goed." De kinderen luisterden scherp toe, om geen woord te verliezen van wat de Indianen spraken. Ze werden meer en meer verbaasd, want ze hoorden dat de Indianen alles wisten van hun vader en zijn goudmijn. De India nen waren al lang van plan geweest, Rie en Tonny te ontvoeren en-gevangen te houden tot hun vader een aanzienlijke som geld be taald had. En nu hadden ze de kinderen in de kano uit zien gaan en onderweg gevangen genomen. „Ze hebben ons gevangen voor losgeld", fluisterde Tonny opgewonden. „O, lonny," zuchtte Rie. „En Vader en Moeder komen nog lang niet terug". „Stil maar, we zullen wel ontsnappen," troostte Tonny. En met een plotselingen ge lukkigen glimlach vervolgde hij: ,We hebben onze draadlooze van de vliegenier. Dat zou den w-e haast vergeten hebben. Je weet wel, dat we boodschappen kunnen zenden over het heele land. We mogen heraijmmers te hulp roepen als we hem noodig hebben. We zuilen de Roodhuiden een fijne poets bak ken." De kinderen begrepen wel, dat ze nog wat geduld zouden moeten hebben, eer ze hun toestelletje konden gebruiken. De tijd viel hun erg lang. Na een poosje kwam eèn Roodhuid hen een paar maiskoeken brengen en zeggen, dat ze moesten gaan slapen. Nu de kinderen waren vermoeid genoeg van hun avontuur lijken tocht en ze sliepen als rozen tot den volgenden morgen. Na een ontbijt van mais koeken mochten ze een kleine wandeling ma ken naar den kant van de bergen. In die richting konden ze toch niet ontsnappen. „We gaan naar dat groote rotsblok, Rie," zei Tonny. Toen ze het bereikt hadden ging Rie er op zitten, terwijl Tonny zich er achter v, rstopte en zijn draadloos toestelletje uit 7tÜn hoed haalde. (Wordt vervolgd.) RAADSELS. Oplossingen der vorige raadsels I Kraag kraal kraan kraam. II. S m I e rebus Siberië garen t i n J. Nieuwe raadsels. ai fen c' en onbuigzaam metaal. ais je de letters van mijn naam verwisselt berg ik de heele wereld in me.- Wat ben ik? II. Het geheel is een spreekwoord van 7 woorden of 29 letters. 26, 8, 9, 18 is een groote zak. 2, 15, 16, 29 is onmisbaar voor elk levend wezen. 1, 5, 24, 28 is een ouderloos kind. 4, 3, 27, 25 is niet koud. 23, 19, 13, 22 is een commando. 14, 20, 21, 17 is een getal. 6 is een medeklinker. Goede oplossingen van beide raadsels ont vangen van: C. a.; a. a.; P. G.-G. B.; L. en H. B.; H. B.; C. en H. B.; H. C. G. B.; a. B.; G. B.| B. B.; T. en G. B.; M. B.; J. B.; H. J. C.: E. oe C.; J. C. C.; M. a. en C. a. D.; G. en T. J. D.; G. D.; J. i. C. v. D.; a. en H. D.: K. E.; S. E.; G. era J. vam F.; P. S. E. G.; B. en T. G.; C. G.; J. en F. G.; M. S. de G.; T. G.; a. de G.; a. a G. J v d'. H.; C H.; a. H.; M. C. en a'. H.; ii. h. v. H.; a. H.; M. H.; C. de H.- J H.; G de J.; W. B Jq W en J. K.; M. en J. K.; W en L. K.; J. K.; W. K.; P. J. K.; P. K.; C. K.; C. v. d L.- B. P. L.; J. L.; M. v. d. L.; P. L.; H. en G. L.; M. de M.; F. M.; T. M.; n v- 6n N- M-; H- N.; M. O.; B. en G. v. O; B. en G. v. O.; W. O.; W. P.; J. G. S.; J. v. T.; H. en W. T.; J F T O T.; E W- s' V'; aM'J'; AH' V' V,; C- V'; w 5'a T*?1 A' W'; A- en c- (le W.; a. M.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1924 | | pagina 4