4/3 X
TWEEDE KAMER.
Ondersteuning aan oude redders.
WH laten hieronder volgen hetgeen
blijkens de Handelingen in de Tweede
Kamer gesproken ip omtrent de motie-
Duvs tot uitkeering van een ondersteu
ning aan oude redders van schipbreuke
lingen in de vergadering van 22 Mei 1924.
In ons nummer van Zaterdag 24 Mei J.I.,
eaven wij hieromtrent een kort resume,
doch wegens het groote belang dat de
betrokkenen bij de zaak hebben, meenen
wil goed te doen het gesprokene naar
de offlcieele notuleering daarvan weer
te geven.
Motie van orde van die heeren; Duys,
Brautigam, Schaper, IJ. ter Laan, mejuf
frouw Groeneweg en de heeren van Za
delhof! en KLeerekoper.
De motie van orde luidt:
„De Kamer,
Motie Duys oa
overwegende, dat velen dergenen die
behoord hebben tot de bemanning onzer
reddingbooten in zorgvolle omstandighe
den verkeeren;
van oordeel, dat een dergelijke toestand
ontoelaatbaar moet worden geacht;
noodigt den Minister van Waterstaat
uit ten spoedigste een zoodanige regeling
in het leven te roepen, waardoor in het
levensonderhoud dezer menschen word©
voorzien, hetzij door middel van oen pen
sioenregeling, hetzij op andere wijze."
De beraadslaging wordt geopend.
Toelichting dier motie
door den voorsteller.
De heer Duys: MJjlnheer de Voorzitterl
Ik heb over deze zaak reeds gesproken
bij de behandeling van de Waterstaatsbo
grooting en dus kan ik zeer kort zijn
thnna Een enkele opmerking echter.
WJJ wachten nog steeds op de inlich
tingen, die ons zijn toegezegd omtrent den
toestand, waarin deze mensohen verkee
ren. Op 14 December 1922 is daar door
mij naar gevraagd. Op 18 Januari 1924
heeft de Minister van Waterstaat geant
woord op een der vragen, welke vraag
luidde: zoo niet, is de Regeering bereid
een onderzoek daarnaar te willen instellen
en de resultaten daarvan aan de Kamer te
willen mededeelen? De Minister heeft bij
de begroeting gezegd: ik heb het verge
ten, ik heb de resultaten wel, maar ik wist
niet, dat ik ze aan de Kamer moest toezen
den, gelijk in de Handelingen staat. Intus
schen! heeft op 22 Juni 1923 ook een debat
plaats gehad naar aanleiding van een
adres, dat was ingekomen van den heer
La Lau ca, te Helder. Dat is toen bespro
ken door de heeren Brautigam, Ter Hall,
mejuffrouw van Dorp ek, en het resultaat
is geweest, dat het adres aan den Minis
ter is gezonden om inlichtingen. Dat was
22 Juni 1928 en wij shrijven thans 22 Mei
1924, dus weer een jaar later, en die in
lichtingen zijn nog niet bij de Kamer in
gekomen. Er moet een einde komen aan
deze zaak. Wij kunnen niet verder gaan
te zeggen: wij zullen een onderzoek instel
len, en wachten. Zoo komen wij er niet.
Het geldt hier menschen van hoogen leef
tijd en in zeer zorgvoille omstandigheden.
Ik heb hier „De Telegraaf1 van 8 April
1924. waarin een interview staat met een
der meest bekende zeehelden, Doms Rij
kers, waarboven staat met groote letters;
Zij rien zwart van de armoede. De Minis
ter heeft hoop ik kennis daarvan geno
men, ik zal1 er dus niet over spreken. Hoe
zeer die nood: ja gestegen, blijkt bij tal van
gelegenheden!
Ik meen, dat dleze zaak thans moet wor
den geregeld), dat men deze menschen
niet afhankelijk kan stellen van collecten
en phianthiopie, hoe sympathiek dit ook
is. De Koningin heeft meen ik 1000 aan
het fonds gegeven; ik wil daarvoor mijn
waardeering uitspreken. Ook de heer Ter
Hal heeft persoonlijk medegewerkt, dat
ook langs dezen weg, golden worden in
gezameld. Ik heb gezien, dat belangrijke
bedragen zijn binnengekomen, mede door
zijn particulier Initiatief. Zoowel voor
hem als voor anderen, die hun goede hart
laten spreken en een gift willen geven,
heeft niemand meer waardeering dan ik.
Maar dat lost de quaestle zelf natuurlijk
niet op. Het hangt af van de vraag, of
iemand op de groote trom slaat, brochures
verkoopt of wat ook. Zoo gauw dat In
zinkt en de betrokken personen het door
allerlei omstandigheden niet meer kunnen
of willen doen, zakt alles in elkaar en
blijven al deze mensohen in dezelfde si
tuatie, al zijn zij dan ook slechts even ge
holpen. Hier moet naar mijn innige over
tuiging een behoorlijke wettelijke regeling
komen.
Ik heb naar aanleiding van deze motie
oen schrijven ontvangen van het bestuur
der Vereeniging Moed, Volharding, Zelf
opoffering, te Helder, waarin o.a. het vol
gende wordt gezegd:
„Ondergeteekonden hebben aan alle frac
tieleiders een brief gezonden; om uw mo
tie te willen steunen.
Redenen waarom adressanten zich tot
Uw HoogBdelGestrenge uit naam van alle
oude helden der zee wenden met het be
leefd diooh dringend verzoek deze motie
met kracht naar voren te willen brengen."
Mijnheer die Voorzitterl Ik hoop, dat
dit schrijven inderdaad bij die fractielei
ders een gunstig onthaal zal hebben ge
vonden. De Minister heeft medegedeeld,
dat de kosten pLm. 50.000 per jaar zou
den zijn. Ik wil' eerlijk zeggen, dat dit
bedrag mij buitengewoon meevalt Ik weet
echter niet, welk criterium stelt de Minis
ter voor de ultkeeringen, want de resulta
ten van het onderzoek kennen wjj niet
Indien wij echter voor dit bedrag de men
sohen, die zooveel schipbreukelingen heb
ben gered, maar die nu zelf schipbreuke
lingen zijn geworden, kunnen redden, dan
vervullen wij een nationaien plicht. Ik
hoop dian ook, dat de motie zoowel bij den
Minister als Wj de Kamer een welwillende
bejegening zal' vinden.
Rede van den Heer ter Hall
De heer Ter Hall: Mijnheer de Voor
zitterl Als er ooit een onderwerp mijn &1-
geheele sympathie heeft kunnen verkrij
gen, dan is het wel dat, hetwelk WJ de be
handeling dezer motie aan orde is.
Het heeft mij zeer aangenaam getroffen,
dat in deze Kamer bij de behandeling van
hoofdstuk IX onzer Staatsbegrooting van
verschillende zijden de poging om den
redders van schipbreukelingen een meer
menschwaardig bestaan te verzekeren,
met krachtige woorden werd! gesteundl
Met vreugde grijp ik deze gelegenheid
aan om hulde te brengen aan ahe Neder
landers, die medehelpen om aan de hel
den der zee, aan de redders van schip
breukelingen in hun spoedig, bestaan hulp
te verleenen.
De Minister sprak bij de behandeling
van hoofdstuk IX van een ondersteuning
van 80 4 50 000 gulden per Jaar.
Mijnheer de Voorzitterl Is dit bedrag
wel van zoo groote beteekenls als men het
eindcijfer onzer begrooting eens nagaat?
Was diit eindcijfer niet ruim 600 millioen?
Hiermede vergeleken zinkt een bedrag
van 50.000 gulden in het niet en schijnt
mij dit bedlrag dan ook geheel en al onvol
doende om de groote armoede van deze
redders ©enigszins draaglijk te verlichten
Het is treurig, dat deze helden in ar
moede hun ouden dag moeten doorbren
gen. Het is een aanklacht tegen ons volk.
Deze helden hebben recht op afdoende
Regeeringshulp. Afdoende steun moet
worden verleend voor hen, wier moed en
beleid den Hollandschen naam ver over
de grens met eere doet noemen.
Kan Helder trotsch zijn op zijn Oornells
Dito en een Dorus Rijkers, Zeeland kan
wijzen op de heldhaftige geslachten als de
van Meeremdonks, Dronkers, Weijnen,
Vengpuw, van Os, van Usseldijk, van Hoe
pen en honderden anderen, die te Vila-'
singen en Zierlkzee de eer van den Zeeuw-
schen naam in hun leven en met hun le
ven hebben opgehouden. Langs heel de
Nederlandsohe kust wonen zeehelden, die
moeten ondervinden, dat de dankbare tra
nen van zoovelen, welke zij voor hun ge
liefden aan den dood ontrukten, de een i ge
belooning zijn, die rij voor hun mensch-
liovendo daden ontvangen.
Van particuliere zijde ontvangen enkele
zeehelden een kleine, toelage, doch niet al
len zijn zoo goluMg, dat hun armoede
eenigszins wordt verzacht. Ik heb hier en
kele voorbeelden te mijner beschikking.
Mijnheer de Voorzitter! Het lezen van
cijfers is niet de meest gezellige lectuur
en een opsomming van cijfers is evenmin
prettig om aan te hooren, maar ik moet
toch verlof -verzoeken enkele cijfers hier
in de Kamer bekend te maken.
Ik wil beginnen met den ©enigen mij
bekenden redder, die zijn levensavond in
dragelijke omstandigheden kan door
brengen. Deze ik mag wel zeggen de
gelukkigste van de armoelijders is Do-
rus Rijkers, gepensioneerd schipper der
reddingboot Helder kust. broeder in de
Orde van den Nederiandschen Leeuw. Hij
heeft 500 menschenlevens gered.
Zijn heldendaden zijn door „Het Vader
land", in het bijzonder door dr. Radema
ker, redacteur van dat blad, en mede dbor
den schrijver Levy Grunwald, in zijn
boekje „Koning Dorus en zijn Blauwe
Zee-ridders", aan do vergetelheid ontrukt
en aan het Nederlandsohe volk bekend ge-
worden.
Deze redder ontvangt door do vele be
moeiingen van genoemden dr. Rademaker
van het CurneRie Heldenfonds 10 per
week, 4 als broeder van den Nedl. Leeuw
en 8 ouderdomsrente.
Van het particuliere „Heidon dier Zee-
fonds" ontvangt hij: bovendien een weke
Hjksche toelage, zoodat zijn inkomen nu
op ongeveer 1 28 per week is gebracht
Rijkers is, naar ik geloof, ongeveer 80 jaar
oud.
Het „Helden der Zee-fonds", dat den
naam van Dorus Rijkers draagt, steunt
nu reeds verschilleed© in hoogen nood
verkeerend© oude vlsschers, voormalige
bematmlngen der reddingbooten.
Dat dit zeer nooddig is, zullen deze hel
den der zee met hun gezin niet van hon
ger en gebrek omkomen, wil ik u met de
volgende cijfers bewijzen:
Jaoob Bijl, ruim 60 jaar, vind ik geboekt
met 226 reddingen over de jaren 1885
1922,. geniet 60 pensioen van N.- en Z.-
HolL Redding-Mi}., en 6 ouderdomsrente
per week.*
A. v. d. Broek, oud 68 jaar, met 840 red
dingen over 1878—1908, 60 pensioen en
8 ouderdomsrente.
M. v. dl Hert, oud 61 Jaar, met 204 reet
dingen over 1886—1908, 00 pensioen van
het Heldersohe Reddlngisfouds en 60 van
de N.- en Z.-HolL Redding-Mij. por jaar.
A. J. Kuiper, met 880 reddingen over
18761922, pensioen 100. ouderdoms
rente 5, heeft een ziekelijke vrouw en
moet daarvan aan de hulphuishoudster we
kelijks 4 afdragen, geniet nog een tijde
lijke uitkeering van f 5 per week van den
heer Goekoop.
0. Dioden hoven, met 288 reddingen van
1885—1907, inkomsten niet bekend.
H. Kuiper, mot 187 reddingen van 1877—
1890, leeft van wat hem een klein krulde-
nierswinkeltje oplevert, wat onvoldoende
mag worden genoemd,
P. Jonker, mot 88 reddingen, oud 78
jaar, inkomen ƒ6 ouderdomsrente.
W. Bakker, redde 204 personen van
18821908, geniet 60 pensioen en 8
ouderdomsrente, oud 68 jaar.
Jaoob Bakker (oud 70 jaar), met 21 red
dingen:, slechts 8 ouderdomsrente, even
als H. Rensmaag (oud 67 jaar), met 189
reddingen, en P. Rensmaag (oud 72 jaar),
met 116 reddingen, H. P. Kuipor (oud 70
jaar), met 180 reddingen.
Dat zijn de mannen, die niet geheel en
al zender inkomen zijn, als men het „in
komen" wil noemen, terwijl het aantal
redders, dat totaal geen inkomsten heeft,
Alijnlieer de Voorzitterl Ik wil geen mis
bruik maken van uw toegevendheid, door
een oomplete lijst mede te deelen van hen,
die bij storm en ontij dag en nacht ge
reedstonden in oliepak en zuidwester, om
bij het eerste sein om hulp de redding
boot te bemannen en hun leven in ae
waagschaal te stellen om hun evenmen-
sChen, onverschillig van welke nationali
teit of huidskleur zij waren, hulp te ver-
leonen in hun doodsangst, en die misschien
alleen een medaille, waarop zij in hun een
voud zeer troach zijn, als belooning ont
vingen.
Ook ik maak de woorden van den heer
Grunwald, schrijver van het boekje „Ko
ning Dorus en zijn Blauwe Zeeridders",'
tot de mijne: x
„Nederlanders, vinden jullie het niet
schandelijk, dat de mannen; die bij nacht
en ontij zich in vreeselijke branding waag
den, opofferend hun leven voor dat van
anderen, vinden jullie niet dat deze hel
den schandelijk door ons vaderlandslie
vend volk vergeten worden?
Zij, die mannen, hebben gearbeid hard
en veeiL Zij waagden hun leven. Velen
van hen vielen zelf ten prooi aan de woeste
golven. Zij deden) heldendaden en bleven
arm.ellendig in krotwoningen hun le
ven rekken."
Mijnheer de Voorzitter! Ik acht het
mijn plicht hier een woord van hulde te
brengen aan de vele Nederlanders hier te
lande en in den vreemde, die op den op
roep van het „Helden der Zee-fonds Do
rus Rijkers" aan dit fonds hun gaven de
den toekomen, vele gaven vergezeld van
sohrijving van achting en dankbaarheid
voor deze redders. Doch veel, zeer veel is
er noodlg om den somberen levensavond
van deze braven ©enigszins te verlichten.
En hier is het plicht, dat de Regeering
helpt. Ruim© en afdoend© hulp dient te
worden verleend. Deze heiden hebben het
zeer zeker verdiend.
Eer hebben zij genoeg. Hun heldenda
den staan in d© harten, die dankbaarheid
kennen, met gulden letters gegrift, maar
weinigen weten, dat ook de kinderen van
deze brave lieden in armoede en ontbe
ring opgroeien.
Eischen we derhalve, dat onze Regee
ring onmiddellijk een einde tracht te ma
ken aan de ellendetoestanden onder de be
volking van onze kustplaatsen.
Dat is een plicht, waaraan de Regeering
tegenover onze helden der zee tot heden
in gebreke is gebleven.
Neme ook do Regeering de woorden
voor oogen: „Wie spoedig geeft, geeft
dubbel". Zij huidige het devies: „Na zoo
veel schipbreuken in veilige haven."
Red© van den heer van de Bilt
De heer Van de Bilt: Mijnheer de
Voorzitterl Toen de vorige maal deze zaak
werd besproken, heb ik het denkbeeld, om
de hier bedoelde mensohen te steunen, van
ganscher harte en gaarne gesteund. Kch- j
ter toen reeds en nu weer meende ik mij
te moeten losmaken van de toelichting,
die niet van eenige overdrijving is vrij te
pleiten geweest. Ik meen bijv., dat ten aan
zien van het werk der reddingmaatsohap-
pijen niet genoeg waardeering is uitge
sproken, ton minste niet de waardeering,
die zij verdienen. Mijnerzijds heb ik niets
dan' lof voor het werk dier organisaties en
vereeniglngen, door mij bedoeld. Ten eer
ste omdat zij hebben georganiseerd* het
reddingwezan langs onze'kust, toen nog
niemand er aan dacht dat te doen, en ten
tweede om d© praotische resultaten, en
daar komt het toch maar op aan, die zij
wisten te verkrijgen met de bijdragon van
de particulieren voor het reddingwezen
en d© reddera
Ik meen naast dat woord! van erkenning
voor die reddingmaatschappijon wel even
te mogon opmerken, dat, uit hetgeen ten
vorige mal© daarover werd! gezegd, haast
kon worden opgemaakt, dat men met het
werk van dlie vereeniglngen niet in zijn
geheel en1 omvang beleend waa
Hoe is het werk dier roddingmaatschap-
pijen georganiseerd?
Er bestaat in ons land een Zuid-Hoir
landsche ReddingmaatschappiJ en een
Noord-Zuid-HbUandsche Redding-Mij. De
eerste strekt haar werkkring uit van Oad-
zand tot Terheldle en de andere over het
noordelijk gedeelte van onze kust.
Ik noem nu niet de vereeniging het
Oranje-Kruis, die ook in haar werkzaam
heden heeft opgenomen het bieden van
hulp ter redding bij schipbreukelingen.
Ik noem slechts de twee eerste.
In 1824 werd d© Zuid-HoUandsch en
ook do Noord-ZukKHollandöch© Redding-
maatschappij opgericht, welke laatste in
den loop der tijden 'BOOO schipbreukelin
gen/ heeft gerod. Dat neemt niet weg, dat
ook ik meen, diat de Regeering iets moer
voor deze menschen zou kunnen doen.
De heer Tor Hall heeft reeds vele ar
gumenten, die ik meende te moeten aan
voeren, genoemd, maar ook ik meen, dat
deze mensohen aanspraak hebben op de
eerbiedige hulde van het geheel© Neder-
landsche volk.
Nu weet Ik wel, diat in den loop der tij
den het aantal schipbreuken Is vermin
derd, doordat men thans minder zeilsche
pen en meer stoomschepen hoeft, mnnr
het is zeer juist, dat die schipbreuken nog
herhaaldelijk voorkomen, dat de redders
nacht en dag klaar moeten staan en ook
klaar staan, Vrijwillig, om onder zeer
moeilijke omstandigheden hun leven te
gevon om dat van nun evenmensohen te
redden, en dat zij den naam van Neder
land door hun fiere daden hoog hebben
gehouden.
De heer Ter Hall heeft enkel© namen
genoemd. Ieder, die aan onze noordkust
eenigszins bekend is, kent de namen van
Klaas Duit, Oornelis Dito, Dorus Rijkers,
en een ieder ligt nog in het geheugen de
redding van d© ^iertin'' Mj Hoek van Hol
land, waarbij o.a. Sporling zich zoo onder
scheid©. Ik noem hier nu de namen der
schippers, maar vergeten mogen niet wor
den de mannen, die aan d© riemen zilt/ten
en onder zware omstandigheden niet het
minst moeilijk© deel van het werk deden.
Laten wij op ander gebied wat zuiniger
rijn maar laat ons hier een eeresohuld
afdoen, die wij tegenover deze menschen
te vervullen hebben. Bij den aandrang, die
door de beide vorige geaohte sprekers op
den Minister is geoefend, wil ik, voor zoo
ver nog noodig, het mijne voegen, om den
Minister gunstig te stemmen om deze
menschen te doen geworden wat rij als
fiere Nederlanders, die door hun daden
den naam van Nederland in den vreemde
hoog, gehouden hebben, In den loop der
tijden hebben verdiend te ontvangen.
Rede van den heer Ketelaar.
De heer Ketelaar: Mijnheer de
Voorzitter! Ook ik wensch hieraan nog
even iets toe te voegea Het heeft mij ge
troffen, dat.de heer van de Bilt in zijn
rede vroeg, of de Regeering niet iete meer
wilde doen voor deze menschen.
Mijnheer de Voorzitterl Dat „iets IDWr
is wel heel weinig, want op het oogenblik
doet de Regeering er eigenlijk niets voor.
Wanneer ze nu iets meer zou gaan doen,
zou het nog heel weinig zijn.
Mijnheer de Voorzitterl Jk meen daar
om werkelijk, dat het Rijk tegenover deze
helden der zee zulke groote verplichtingen
heeft, dat de Volksvertegenwoordiging
niet zal mogen weigeren daarvoor gelden
beschikbaar te stelen.
Dat zulke menschen eigenlijk alleen
wanneer zo toevallig, doordat ze zooveel
menschenlevens gered hebben, tot broeder
in de Orde van den Nederiandschen Leeuw
verheven worden, 4 in de week meer
krijgen, vind ik verkeerd.
Wij mogen daarvoor nu doen wat wij
willen uit particuliere zakken, maar daar
mede komen wij er niet.
Mijnheer de Voorzitterl Ik hoop vafi
van de motie zou de Regeering deze aan
gelegenheid verder kunnen laten rusten,
maar aangezien daarvan toch geen sprake
is, heeft noch het 'aannemen, noch het ver
werpen op mijn werkwijze eendgen invloed.
Ik heb thans contact gezocht met de redding-
maatschappijen en zal het onderdok met
haar hulp en vooriicHting:
De Kamer moet natuurlijk weten, wat tij
met de motie wil doen, maar ik herhaal, wat
mjj betreft Is de motie volkomen overbodig.
De Voorzitter: In verband met het
geen wil in het debat hebben gehoord, Ijkt
het mij het beste, de motie van orde zonder
hoofdelijke stemming aan te nemen.
De heer Duys: Ik zou nog een enkel
woord willen zeggen.
De Voorzitter: Dan is het woord
aan den heer Duys.
De heer D u y sMijnheer de Voorzit
ter! Voor hetgeen de Minister heeft gezegd
kan ik in vele oprichten dankbaar zijn, voor
al voor den toon, waarin zijn rede was ge
stemd, die een toon van sympathie was en
dien ik in deze dagen des te meer weet te
waardeeren, naarmate hij zeldzamer wordt,
Ik heb echter nog even het woord gevraagd
om op te komen tegen hetgeen de heer Van
de Bilt gezegd heeft.
De heer Van de Bilt heeft mti verweten,
dat ik niet met voldoende waardeering zou
hebben gesproken over de bestuurders van
het reddingwezen.
Ik begrijp niet, waarom de heer Van de
Bilt dat heeft gezegd. In de eerste plaats
was het onnoodig die quaestie nu te behan
delen, en wij hebben niets aan dingen, die
overbodig zijn. Maar in de tweede plaats
was het ook in strijd met de feiten, er is
niets van waar. De vorige xnaal heb ik ge
zegd, dat ik ln de couranten had aangetrof-
horte, dat die Minister do motie gaarne zal jon 'een iyst) waarboven stond: „Redders
aanvaarden en royaal zal uitvoeren. gehuldigd". Men mag verwachten, als men
zoo Iets ziet, dat dat dan ook effectieve red-
ders zijn. Maar wat zag ik toen? Dat aan
Antwoord van den Minister.
De heer van Swiaay, Minister wan
Waterstaat: Mijnheer de Voorzitterl In d©
vergadering van 8 April heb ik reeds naar
aanleiding van het toen door den heer
Duys gesprokene geantwoord, dat in ver
band met de door hem gestelde vragen
een onderzoek was ingesteld Wj verschil
lende gemeente-besturen, ten eind© te we
ten te komen, welke personen, die be
hoord hebben tot de bemanning onzer
reddingbooten, nu inderdaad nooddruftig
waren en welke steun er bepaald noodig
was.
Ik heb bij die gelegenheid medegedeeld,
dat het onderzoek hierop uitkwam, dat er
ongeveer ©en honderd personen waren,
die voor ondersteuning in aanmerking
zouden komen en dat het daarvoor noo-
dlge bedrag ongeveer zou liggen tusschen
de 86 000 en 50 000, laten wij dus zeg
gen: rond 40 000.
Ik heb echter tevens mededeeling ge
daan, dat de Regeering van oordeel was,
dat het hier betrof een zaak, waarvoor nog
nooit aan d© schatkist offers waren ge
vraagd, dat zij met het oog op de finan
cieel© omstandigheden geen nieuwe ver
plichtingen op zich moest nemen.
Daarmede was dus op dat oogenblik
voor mij deze aangelegenheid in zóóverre
afgedaan, immers, over middelen om aan
deze lieden hulp te verleenen kon niet
Worden beschikt
Intusschen hebben mij verschillende
mededeelingen bereikt, waaruit blijkt, dat
de gemeentebesturen bij het geven van
inlichtingen wel wat al te ruim rijn to
werk gegaan. Zulks laat zich wel verkla
ren, in zooverre de gemeente-besturen,
overwegend©, dat het Rijk zich deze zaak
zou gaan aantrekken, niet de noodlge be
perking hebben betracht Zoodoende
kwam men tot het aantal van ongeveer
100. De inlichtingen, die ik nu ontving, ko
mende uit zeer betrouwbare bron, doen
verwachten, dat het aantal van deze lie
den die workelijk in zorgvolle omstandig
heden vorkeoren, geringer zal ztyr>.
Mijnheer de Voorzitterl Dit heeft mij
aanleidin g gegeven om oontact te zoeken
met de beide groote redddngmaatsohap-
pijon. Ik heb de besturen daarvan uit/ge-
noodlgd de volgende week op mijn Depar
tement tot een oonferentie, om in de
eerste plaats zekerheid te krijgen omtrent
het aantal van de personen, die inderdaad i
ondersteuning noodig hebben, en tot welk
bedrag. Ik vlei mij, dat wij dan tot een
aanzienlijk lager bedrag zullen komen
40000. Verder zal met die maatschap
pijen worden overlegd, op welke wijze het
best aan dien nood Is tegemoet te komen.
Blijkt dan, dat uit particuliere middelen
geen voldoende steun kan worden ver
leend!, dan bon ik volkomen bereid de
nog eens bij de Regeering aaubninpHt» te
maken om te trachten in den bestoanden
nood te voorzien, want het onbreekt mij
volstrekt niet aan sympathie voor deze
noden. Personen, die hun leven wagen om
dat van anderen te redden1, verdienen zeer
zeker hulp on steun, wanneer rij. in be
hoeftige omstandigheden vorkeeren. Het
is dus niet de quaestie, dat voor een der
gelijke steunverlecning niet zou warden
gevoeld, maar de Regeering meende, bij
den tegenwoordigen finandeelen toe-
stand geen nieuwe verpllohtlngen te motv
ton aanvaarden. Mocht bij het verxW
voortgezet onderzoek blijken, dat nlefS
heel kngs particulieren weg in de nooJon
die het werkelijk striktH
hebben, kan worden voorzien, dan zd ik
opnieuw trachten oen weg
Xf heVm M
vaEtft u°ZnIdIo°motIo1rh"y": MMI <mn"
Waterstaat- wïtV W,\?yL Min!flter van
waterstaat. Wat de motie betreft, het wil
mij voorkomen, dat die ln dit stadium ge-
heel overbodig is. Wordt toch de motie aan-
miÏÏ1 kan mttn 'werkwijze
met de minste verandering brongen on ga
iv motle verworpen, dan doe
8 preclee hetzelfde, omdat ik voor die
redder. 8,mi»Udo mj'
eenige Jonkheeren, Laman Trip e. a., me
dailles waren ultgereiktl Toen heb lk ge
zegd, dat dèt niet ln werkelijken zin de red
ders zijn, maar lk heb daar toen bijgevoegd
dit: Ik zeg dit met alle waardeering voor
hetgeen deze bestuurders hebben gedaan;
ook hun arbeid is noodig; dat alles geschiedt
belangeloos, en dit wordt zeer zeker ook door
mij gewaardeerd.
Mijnheer de Voorzitterl Is dit voldoend©
of niet? Gaat het nu aan voor den heer Van
de Bilt om naar aanleiding daarvan eenvoudig
te zeggen: gij hebt niet met voldoend© waar
deering over die menschen gesproken? Daar
op zou lk eenvoudig willen antwoorden
men mag het van een Minister misschien
hier niet zeggen, maar van een lid van de
Kamer mag dat toch wel dat is een
praatje voor de vaak.
Nog meer waardeering er bij, wordt hier
gezegd. Ik zie volstrekt niet in, waarom dit
noodig is. Laat de heer Dresselhuys er nu
geen grapje van inaken; ik vat deze zaak
volkomen ernstig op. Ik wil voor niemand
onderdoen in de waardeering van menschen,
die organisatorisch deze zaak ter hand nemen,
maar dan gaat het ook niet aan, dat de heer
Van de Bilt zegt, dat ik niet met de noodlge
waardeering over die menschen heb gespro
ken.
Intusschen, wanneer mijn motie zonder
stemming mocht worden aangenomen, beoht
ik daaraan niet die gerlngebeteekenis, dat
men zeggen kan: of ze met of zonder stem
ming wordt aangenomen, ze beteekent toch
niets. De Minister zegt: wanneer hem blijkt,
dat particuliere steun te kort schiet zal hij
wel het een en ander willen doen. Nu sta lk
principieel op een ander standpunt, nl dat
deze zaak reeds van den beginne af niet moet
beschouwd worden als een zaak van philan-
throple en aalmoes, maar van recht Daarom
staat er ook ln mijn motie:
„noodigt den Minister van Waterstaat
uit ten spoedigste een zoodanige regeling
in het leven te roepen, waardoor in het
levensonderhoud dezer menschen worde
voorzien,- hetzH door middel van een pen
sioenregeling, hetzij op andere wijze/
Ik laat dus voorafgaan: een pensioenrege
ling, bijv. als een van de vormen waarin dit
zou kunnen geschieden, mits het mwar een
„regeling" is.
Dit is dus ©en van de vormen, waarin men
de zaak kan omschrijven. Ik wil echter niet,
dat het een particuliere llefdadigheldslnstel^
ling wordt Ik hecht aan de motie wel degelijk
eze beteekenis, dat ln de eerste plaats zal
wouion, gezocht naar het recht voor deze
menschen. Ik heb echter voldoende vertrou
wen in de sympathieke wijze, waarop de Ml-
nister do zaak heeft besproken, en daarom
£f°arne do resultaten van ziln bemoeiin
gen afwachten. Hij weet. dat, wanneer hij
met voorstellen ln den Ministerraad komt,
de geheoie Kamer ln dezen achter hem staat.
De beraadslaging wordt gesloten en de
ï?n d'en heer Duys ca zon-
-cr hoofdelijke BtcBHolng aangenomen.
Repliek van den heer Duys.
Dat beteekent: Viermaal een ongewijzigde
advertentie ter plaatsing opgegeven ln da
Heldersohe Courant" tegen driemaal bere
kening.
WIJ ervaren dikwijls, vooral b!) hen, die
een z.g. kleine advertentie plaatsen, dat,
wanneer een eerste plaatsing niet voldoende
succes oplevert, vergeten wordt, om tlldla
order tot herplaatsing to geven.
Om onze cliënten voor schade en last ten-
gevolge van oen dergelijk verzuim te behoe-
den, advtseeren wij tn den regel om direct
opdracht te geven tot i/3 X plaatsing. Zoo
dromen dan geslaagd Is, deelt men ons zulks
Probeert U dat ook eensl
mnZÏuTr!!11.9 g,eldt Z0671 voor adverten-
S tot goedkoope tarief
voor handels-advertenttën worden geplaatst