4/3 X TWEEDE KAMER. Ondersteuning aan oude redders. WH laten hieronder volgen hetgeen blijkens de Handelingen in de Tweede Kamer gesproken ip omtrent de motie- Duvs tot uitkeering van een ondersteu ning aan oude redders van schipbreuke lingen in de vergadering van 22 Mei 1924. In ons nummer van Zaterdag 24 Mei J.I., eaven wij hieromtrent een kort resume, doch wegens het groote belang dat de betrokkenen bij de zaak hebben, meenen wil goed te doen het gesprokene naar de offlcieele notuleering daarvan weer te geven. Motie van orde van die heeren; Duys, Brautigam, Schaper, IJ. ter Laan, mejuf frouw Groeneweg en de heeren van Za delhof! en KLeerekoper. De motie van orde luidt: „De Kamer, Motie Duys oa overwegende, dat velen dergenen die behoord hebben tot de bemanning onzer reddingbooten in zorgvolle omstandighe den verkeeren; van oordeel, dat een dergelijke toestand ontoelaatbaar moet worden geacht; noodigt den Minister van Waterstaat uit ten spoedigste een zoodanige regeling in het leven te roepen, waardoor in het levensonderhoud dezer menschen word© voorzien, hetzij door middel van oen pen sioenregeling, hetzij op andere wijze." De beraadslaging wordt geopend. Toelichting dier motie door den voorsteller. De heer Duys: MJjlnheer de Voorzitterl Ik heb over deze zaak reeds gesproken bij de behandeling van de Waterstaatsbo grooting en dus kan ik zeer kort zijn thnna Een enkele opmerking echter. WJJ wachten nog steeds op de inlich tingen, die ons zijn toegezegd omtrent den toestand, waarin deze mensohen verkee ren. Op 14 December 1922 is daar door mij naar gevraagd. Op 18 Januari 1924 heeft de Minister van Waterstaat geant woord op een der vragen, welke vraag luidde: zoo niet, is de Regeering bereid een onderzoek daarnaar te willen instellen en de resultaten daarvan aan de Kamer te willen mededeelen? De Minister heeft bij de begroeting gezegd: ik heb het verge ten, ik heb de resultaten wel, maar ik wist niet, dat ik ze aan de Kamer moest toezen den, gelijk in de Handelingen staat. Intus schen! heeft op 22 Juni 1923 ook een debat plaats gehad naar aanleiding van een adres, dat was ingekomen van den heer La Lau ca, te Helder. Dat is toen bespro ken door de heeren Brautigam, Ter Hall, mejuffrouw van Dorp ek, en het resultaat is geweest, dat het adres aan den Minis ter is gezonden om inlichtingen. Dat was 22 Juni 1928 en wij shrijven thans 22 Mei 1924, dus weer een jaar later, en die in lichtingen zijn nog niet bij de Kamer in gekomen. Er moet een einde komen aan deze zaak. Wij kunnen niet verder gaan te zeggen: wij zullen een onderzoek instel len, en wachten. Zoo komen wij er niet. Het geldt hier menschen van hoogen leef tijd en in zeer zorgvoille omstandigheden. Ik heb hier „De Telegraaf1 van 8 April 1924. waarin een interview staat met een der meest bekende zeehelden, Doms Rij kers, waarboven staat met groote letters; Zij rien zwart van de armoede. De Minis ter heeft hoop ik kennis daarvan geno men, ik zal1 er dus niet over spreken. Hoe zeer die nood: ja gestegen, blijkt bij tal van gelegenheden! Ik meen, dat dleze zaak thans moet wor den geregeld), dat men deze menschen niet afhankelijk kan stellen van collecten en phianthiopie, hoe sympathiek dit ook is. De Koningin heeft meen ik 1000 aan het fonds gegeven; ik wil daarvoor mijn waardeering uitspreken. Ook de heer Ter Hal heeft persoonlijk medegewerkt, dat ook langs dezen weg, golden worden in gezameld. Ik heb gezien, dat belangrijke bedragen zijn binnengekomen, mede door zijn particulier Initiatief. Zoowel voor hem als voor anderen, die hun goede hart laten spreken en een gift willen geven, heeft niemand meer waardeering dan ik. Maar dat lost de quaestle zelf natuurlijk niet op. Het hangt af van de vraag, of iemand op de groote trom slaat, brochures verkoopt of wat ook. Zoo gauw dat In zinkt en de betrokken personen het door allerlei omstandigheden niet meer kunnen of willen doen, zakt alles in elkaar en blijven al deze mensohen in dezelfde si tuatie, al zijn zij dan ook slechts even ge holpen. Hier moet naar mijn innige over tuiging een behoorlijke wettelijke regeling komen. Ik heb naar aanleiding van deze motie oen schrijven ontvangen van het bestuur der Vereeniging Moed, Volharding, Zelf opoffering, te Helder, waarin o.a. het vol gende wordt gezegd: „Ondergeteekonden hebben aan alle frac tieleiders een brief gezonden; om uw mo tie te willen steunen. Redenen waarom adressanten zich tot Uw HoogBdelGestrenge uit naam van alle oude helden der zee wenden met het be leefd diooh dringend verzoek deze motie met kracht naar voren te willen brengen." Mijnheer die Voorzitterl Ik hoop, dat dit schrijven inderdaad bij die fractielei ders een gunstig onthaal zal hebben ge vonden. De Minister heeft medegedeeld, dat de kosten pLm. 50.000 per jaar zou den zijn. Ik wil' eerlijk zeggen, dat dit bedrag mij buitengewoon meevalt Ik weet echter niet, welk criterium stelt de Minis ter voor de ultkeeringen, want de resulta ten van het onderzoek kennen wjj niet Indien wij echter voor dit bedrag de men sohen, die zooveel schipbreukelingen heb ben gered, maar die nu zelf schipbreuke lingen zijn geworden, kunnen redden, dan vervullen wij een nationaien plicht. Ik hoop dian ook, dat de motie zoowel bij den Minister als Wj de Kamer een welwillende bejegening zal' vinden. Rede van den Heer ter Hall De heer Ter Hall: Mijnheer de Voor zitterl Als er ooit een onderwerp mijn &1- geheele sympathie heeft kunnen verkrij gen, dan is het wel dat, hetwelk WJ de be handeling dezer motie aan orde is. Het heeft mij zeer aangenaam getroffen, dat in deze Kamer bij de behandeling van hoofdstuk IX onzer Staatsbegrooting van verschillende zijden de poging om den redders van schipbreukelingen een meer menschwaardig bestaan te verzekeren, met krachtige woorden werd! gesteundl Met vreugde grijp ik deze gelegenheid aan om hulde te brengen aan ahe Neder landers, die medehelpen om aan de hel den der zee, aan de redders van schip breukelingen in hun spoedig, bestaan hulp te verleenen. De Minister sprak bij de behandeling van hoofdstuk IX van een ondersteuning van 80 4 50 000 gulden per Jaar. Mijnheer de Voorzitterl Is dit bedrag wel van zoo groote beteekenls als men het eindcijfer onzer begrooting eens nagaat? Was diit eindcijfer niet ruim 600 millioen? Hiermede vergeleken zinkt een bedrag van 50.000 gulden in het niet en schijnt mij dit bedlrag dan ook geheel en al onvol doende om de groote armoede van deze redders ©enigszins draaglijk te verlichten Het is treurig, dat deze helden in ar moede hun ouden dag moeten doorbren gen. Het is een aanklacht tegen ons volk. Deze helden hebben recht op afdoende Regeeringshulp. Afdoende steun moet worden verleend voor hen, wier moed en beleid den Hollandschen naam ver over de grens met eere doet noemen. Kan Helder trotsch zijn op zijn Oornells Dito en een Dorus Rijkers, Zeeland kan wijzen op de heldhaftige geslachten als de van Meeremdonks, Dronkers, Weijnen, Vengpuw, van Os, van Usseldijk, van Hoe pen en honderden anderen, die te Vila-' singen en Zierlkzee de eer van den Zeeuw- schen naam in hun leven en met hun le ven hebben opgehouden. Langs heel de Nederlandsohe kust wonen zeehelden, die moeten ondervinden, dat de dankbare tra nen van zoovelen, welke zij voor hun ge liefden aan den dood ontrukten, de een i ge belooning zijn, die rij voor hun mensch- liovendo daden ontvangen. Van particuliere zijde ontvangen enkele zeehelden een kleine, toelage, doch niet al len zijn zoo goluMg, dat hun armoede eenigszins wordt verzacht. Ik heb hier en kele voorbeelden te mijner beschikking. Mijnheer de Voorzitter! Het lezen van cijfers is niet de meest gezellige lectuur en een opsomming van cijfers is evenmin prettig om aan te hooren, maar ik moet toch verlof -verzoeken enkele cijfers hier in de Kamer bekend te maken. Ik wil beginnen met den ©enigen mij bekenden redder, die zijn levensavond in dragelijke omstandigheden kan door brengen. Deze ik mag wel zeggen de gelukkigste van de armoelijders is Do- rus Rijkers, gepensioneerd schipper der reddingboot Helder kust. broeder in de Orde van den Nederiandschen Leeuw. Hij heeft 500 menschenlevens gered. Zijn heldendaden zijn door „Het Vader land", in het bijzonder door dr. Radema ker, redacteur van dat blad, en mede dbor den schrijver Levy Grunwald, in zijn boekje „Koning Dorus en zijn Blauwe Zee-ridders", aan do vergetelheid ontrukt en aan het Nederlandsohe volk bekend ge- worden. Deze redder ontvangt door do vele be moeiingen van genoemden dr. Rademaker van het CurneRie Heldenfonds 10 per week, 4 als broeder van den Nedl. Leeuw en 8 ouderdomsrente. Van het particuliere „Heidon dier Zee- fonds" ontvangt hij: bovendien een weke Hjksche toelage, zoodat zijn inkomen nu op ongeveer 1 28 per week is gebracht Rijkers is, naar ik geloof, ongeveer 80 jaar oud. Het „Helden der Zee-fonds", dat den naam van Dorus Rijkers draagt, steunt nu reeds verschilleed© in hoogen nood verkeerend© oude vlsschers, voormalige bematmlngen der reddingbooten. Dat dit zeer nooddig is, zullen deze hel den der zee met hun gezin niet van hon ger en gebrek omkomen, wil ik u met de volgende cijfers bewijzen: Jaoob Bijl, ruim 60 jaar, vind ik geboekt met 226 reddingen over de jaren 1885 1922,. geniet 60 pensioen van N.- en Z.- HolL Redding-Mi}., en 6 ouderdomsrente per week.* A. v. d. Broek, oud 68 jaar, met 840 red dingen over 1878—1908, 60 pensioen en 8 ouderdomsrente. M. v. dl Hert, oud 61 Jaar, met 204 reet dingen over 1886—1908, 00 pensioen van het Heldersohe Reddlngisfouds en 60 van de N.- en Z.-HolL Redding-Mij. por jaar. A. J. Kuiper, met 880 reddingen over 18761922, pensioen 100. ouderdoms rente 5, heeft een ziekelijke vrouw en moet daarvan aan de hulphuishoudster we kelijks 4 afdragen, geniet nog een tijde lijke uitkeering van f 5 per week van den heer Goekoop. 0. Dioden hoven, met 288 reddingen van 1885—1907, inkomsten niet bekend. H. Kuiper, mot 187 reddingen van 1877— 1890, leeft van wat hem een klein krulde- nierswinkeltje oplevert, wat onvoldoende mag worden genoemd, P. Jonker, mot 88 reddingen, oud 78 jaar, inkomen ƒ6 ouderdomsrente. W. Bakker, redde 204 personen van 18821908, geniet 60 pensioen en 8 ouderdomsrente, oud 68 jaar. Jaoob Bakker (oud 70 jaar), met 21 red dingen:, slechts 8 ouderdomsrente, even als H. Rensmaag (oud 67 jaar), met 189 reddingen, en P. Rensmaag (oud 72 jaar), met 116 reddingen, H. P. Kuipor (oud 70 jaar), met 180 reddingen. Dat zijn de mannen, die niet geheel en al zender inkomen zijn, als men het „in komen" wil noemen, terwijl het aantal redders, dat totaal geen inkomsten heeft, Alijnlieer de Voorzitterl Ik wil geen mis bruik maken van uw toegevendheid, door een oomplete lijst mede te deelen van hen, die bij storm en ontij dag en nacht ge reedstonden in oliepak en zuidwester, om bij het eerste sein om hulp de redding boot te bemannen en hun leven in ae waagschaal te stellen om hun evenmen- sChen, onverschillig van welke nationali teit of huidskleur zij waren, hulp te ver- leonen in hun doodsangst, en die misschien alleen een medaille, waarop zij in hun een voud zeer troach zijn, als belooning ont vingen. Ook ik maak de woorden van den heer Grunwald, schrijver van het boekje „Ko ning Dorus en zijn Blauwe Zeeridders",' tot de mijne: x „Nederlanders, vinden jullie het niet schandelijk, dat de mannen; die bij nacht en ontij zich in vreeselijke branding waag den, opofferend hun leven voor dat van anderen, vinden jullie niet dat deze hel den schandelijk door ons vaderlandslie vend volk vergeten worden? Zij, die mannen, hebben gearbeid hard en veeiL Zij waagden hun leven. Velen van hen vielen zelf ten prooi aan de woeste golven. Zij deden) heldendaden en bleven arm.ellendig in krotwoningen hun le ven rekken." Mijnheer de Voorzitter! Ik acht het mijn plicht hier een woord van hulde te brengen aan de vele Nederlanders hier te lande en in den vreemde, die op den op roep van het „Helden der Zee-fonds Do rus Rijkers" aan dit fonds hun gaven de den toekomen, vele gaven vergezeld van sohrijving van achting en dankbaarheid voor deze redders. Doch veel, zeer veel is er noodlg om den somberen levensavond van deze braven ©enigszins te verlichten. En hier is het plicht, dat de Regeering helpt. Ruim© en afdoend© hulp dient te worden verleend. Deze heiden hebben het zeer zeker verdiend. Eer hebben zij genoeg. Hun heldenda den staan in d© harten, die dankbaarheid kennen, met gulden letters gegrift, maar weinigen weten, dat ook de kinderen van deze brave lieden in armoede en ontbe ring opgroeien. Eischen we derhalve, dat onze Regee ring onmiddellijk een einde tracht te ma ken aan de ellendetoestanden onder de be volking van onze kustplaatsen. Dat is een plicht, waaraan de Regeering tegenover onze helden der zee tot heden in gebreke is gebleven. Neme ook do Regeering de woorden voor oogen: „Wie spoedig geeft, geeft dubbel". Zij huidige het devies: „Na zoo veel schipbreuken in veilige haven." Red© van den heer van de Bilt De heer Van de Bilt: Mijnheer de Voorzitterl Toen de vorige maal deze zaak werd besproken, heb ik het denkbeeld, om de hier bedoelde mensohen te steunen, van ganscher harte en gaarne gesteund. Kch- j ter toen reeds en nu weer meende ik mij te moeten losmaken van de toelichting, die niet van eenige overdrijving is vrij te pleiten geweest. Ik meen bijv., dat ten aan zien van het werk der reddingmaatsohap- pijen niet genoeg waardeering is uitge sproken, ton minste niet de waardeering, die zij verdienen. Mijnerzijds heb ik niets dan' lof voor het werk dier organisaties en vereeniglngen, door mij bedoeld. Ten eer ste omdat zij hebben georganiseerd* het reddingwezan langs onze'kust, toen nog niemand er aan dacht dat te doen, en ten tweede om d© praotische resultaten, en daar komt het toch maar op aan, die zij wisten te verkrijgen met de bijdragon van de particulieren voor het reddingwezen en d© reddera Ik meen naast dat woord! van erkenning voor die reddingmaatschappijon wel even te mogon opmerken, dat, uit hetgeen ten vorige mal© daarover werd! gezegd, haast kon worden opgemaakt, dat men met het werk van dlie vereeniglngen niet in zijn geheel en1 omvang beleend waa Hoe is het werk dier roddingmaatschap- pijen georganiseerd? Er bestaat in ons land een Zuid-Hoir landsche ReddingmaatschappiJ en een Noord-Zuid-HbUandsche Redding-Mij. De eerste strekt haar werkkring uit van Oad- zand tot Terheldle en de andere over het noordelijk gedeelte van onze kust. Ik noem nu niet de vereeniging het Oranje-Kruis, die ook in haar werkzaam heden heeft opgenomen het bieden van hulp ter redding bij schipbreukelingen. Ik noem slechts de twee eerste. In 1824 werd d© Zuid-HoUandsch en ook do Noord-ZukKHollandöch© Redding- maatschappij opgericht, welke laatste in den loop der tijden 'BOOO schipbreukelin gen/ heeft gerod. Dat neemt niet weg, dat ook ik meen, diat de Regeering iets moer voor deze menschen zou kunnen doen. De heer Tor Hall heeft reeds vele ar gumenten, die ik meende te moeten aan voeren, genoemd, maar ook ik meen, dat deze mensohen aanspraak hebben op de eerbiedige hulde van het geheel© Neder- landsche volk. Nu weet Ik wel, diat in den loop der tij den het aantal schipbreuken Is vermin derd, doordat men thans minder zeilsche pen en meer stoomschepen hoeft, mnnr het is zeer juist, dat die schipbreuken nog herhaaldelijk voorkomen, dat de redders nacht en dag klaar moeten staan en ook klaar staan, Vrijwillig, om onder zeer moeilijke omstandigheden hun leven te gevon om dat van nun evenmensohen te redden, en dat zij den naam van Neder land door hun fiere daden hoog hebben gehouden. De heer Ter Hall heeft enkel© namen genoemd. Ieder, die aan onze noordkust eenigszins bekend is, kent de namen van Klaas Duit, Oornelis Dito, Dorus Rijkers, en een ieder ligt nog in het geheugen de redding van d© ^iertin'' Mj Hoek van Hol land, waarbij o.a. Sporling zich zoo onder scheid©. Ik noem hier nu de namen der schippers, maar vergeten mogen niet wor den de mannen, die aan d© riemen zilt/ten en onder zware omstandigheden niet het minst moeilijk© deel van het werk deden. Laten wij op ander gebied wat zuiniger rijn maar laat ons hier een eeresohuld afdoen, die wij tegenover deze menschen te vervullen hebben. Bij den aandrang, die door de beide vorige geaohte sprekers op den Minister is geoefend, wil ik, voor zoo ver nog noodig, het mijne voegen, om den Minister gunstig te stemmen om deze menschen te doen geworden wat rij als fiere Nederlanders, die door hun daden den naam van Nederland in den vreemde hoog, gehouden hebben, In den loop der tijden hebben verdiend te ontvangen. Rede van den heer Ketelaar. De heer Ketelaar: Mijnheer de Voorzitter! Ook ik wensch hieraan nog even iets toe te voegea Het heeft mij ge troffen, dat.de heer van de Bilt in zijn rede vroeg, of de Regeering niet iete meer wilde doen voor deze menschen. Mijnheer de Voorzitterl Dat „iets IDWr is wel heel weinig, want op het oogenblik doet de Regeering er eigenlijk niets voor. Wanneer ze nu iets meer zou gaan doen, zou het nog heel weinig zijn. Mijnheer de Voorzitterl Jk meen daar om werkelijk, dat het Rijk tegenover deze helden der zee zulke groote verplichtingen heeft, dat de Volksvertegenwoordiging niet zal mogen weigeren daarvoor gelden beschikbaar te stelen. Dat zulke menschen eigenlijk alleen wanneer zo toevallig, doordat ze zooveel menschenlevens gered hebben, tot broeder in de Orde van den Nederiandschen Leeuw verheven worden, 4 in de week meer krijgen, vind ik verkeerd. Wij mogen daarvoor nu doen wat wij willen uit particuliere zakken, maar daar mede komen wij er niet. Mijnheer de Voorzitterl Ik hoop vafi van de motie zou de Regeering deze aan gelegenheid verder kunnen laten rusten, maar aangezien daarvan toch geen sprake is, heeft noch het 'aannemen, noch het ver werpen op mijn werkwijze eendgen invloed. Ik heb thans contact gezocht met de redding- maatschappijen en zal het onderdok met haar hulp en vooriicHting: De Kamer moet natuurlijk weten, wat tij met de motie wil doen, maar ik herhaal, wat mjj betreft Is de motie volkomen overbodig. De Voorzitter: In verband met het geen wil in het debat hebben gehoord, Ijkt het mij het beste, de motie van orde zonder hoofdelijke stemming aan te nemen. De heer Duys: Ik zou nog een enkel woord willen zeggen. De Voorzitter: Dan is het woord aan den heer Duys. De heer D u y sMijnheer de Voorzit ter! Voor hetgeen de Minister heeft gezegd kan ik in vele oprichten dankbaar zijn, voor al voor den toon, waarin zijn rede was ge stemd, die een toon van sympathie was en dien ik in deze dagen des te meer weet te waardeeren, naarmate hij zeldzamer wordt, Ik heb echter nog even het woord gevraagd om op te komen tegen hetgeen de heer Van de Bilt gezegd heeft. De heer Van de Bilt heeft mti verweten, dat ik niet met voldoende waardeering zou hebben gesproken over de bestuurders van het reddingwezen. Ik begrijp niet, waarom de heer Van de Bilt dat heeft gezegd. In de eerste plaats was het onnoodig die quaestie nu te behan delen, en wij hebben niets aan dingen, die overbodig zijn. Maar in de tweede plaats was het ook in strijd met de feiten, er is niets van waar. De vorige xnaal heb ik ge zegd, dat ik ln de couranten had aangetrof- horte, dat die Minister do motie gaarne zal jon 'een iyst) waarboven stond: „Redders aanvaarden en royaal zal uitvoeren. gehuldigd". Men mag verwachten, als men zoo Iets ziet, dat dat dan ook effectieve red- ders zijn. Maar wat zag ik toen? Dat aan Antwoord van den Minister. De heer van Swiaay, Minister wan Waterstaat: Mijnheer de Voorzitterl In d© vergadering van 8 April heb ik reeds naar aanleiding van het toen door den heer Duys gesprokene geantwoord, dat in ver band met de door hem gestelde vragen een onderzoek was ingesteld Wj verschil lende gemeente-besturen, ten eind© te we ten te komen, welke personen, die be hoord hebben tot de bemanning onzer reddingbooten, nu inderdaad nooddruftig waren en welke steun er bepaald noodig was. Ik heb bij die gelegenheid medegedeeld, dat het onderzoek hierop uitkwam, dat er ongeveer ©en honderd personen waren, die voor ondersteuning in aanmerking zouden komen en dat het daarvoor noo- dlge bedrag ongeveer zou liggen tusschen de 86 000 en 50 000, laten wij dus zeg gen: rond 40 000. Ik heb echter tevens mededeeling ge daan, dat de Regeering van oordeel was, dat het hier betrof een zaak, waarvoor nog nooit aan d© schatkist offers waren ge vraagd, dat zij met het oog op de finan cieel© omstandigheden geen nieuwe ver plichtingen op zich moest nemen. Daarmede was dus op dat oogenblik voor mij deze aangelegenheid in zóóverre afgedaan, immers, over middelen om aan deze lieden hulp te verleenen kon niet Worden beschikt Intusschen hebben mij verschillende mededeelingen bereikt, waaruit blijkt, dat de gemeentebesturen bij het geven van inlichtingen wel wat al te ruim rijn to werk gegaan. Zulks laat zich wel verkla ren, in zooverre de gemeente-besturen, overwegend©, dat het Rijk zich deze zaak zou gaan aantrekken, niet de noodlge be perking hebben betracht Zoodoende kwam men tot het aantal van ongeveer 100. De inlichtingen, die ik nu ontving, ko mende uit zeer betrouwbare bron, doen verwachten, dat het aantal van deze lie den die workelijk in zorgvolle omstandig heden vorkeoren, geringer zal ztyr>. Mijnheer de Voorzitterl Dit heeft mij aanleidin g gegeven om oontact te zoeken met de beide groote redddngmaatsohap- pijon. Ik heb de besturen daarvan uit/ge- noodlgd de volgende week op mijn Depar tement tot een oonferentie, om in de eerste plaats zekerheid te krijgen omtrent het aantal van de personen, die inderdaad i ondersteuning noodig hebben, en tot welk bedrag. Ik vlei mij, dat wij dan tot een aanzienlijk lager bedrag zullen komen 40000. Verder zal met die maatschap pijen worden overlegd, op welke wijze het best aan dien nood Is tegemoet te komen. Blijkt dan, dat uit particuliere middelen geen voldoende steun kan worden ver leend!, dan bon ik volkomen bereid de nog eens bij de Regeering aaubninpHt» te maken om te trachten in den bestoanden nood te voorzien, want het onbreekt mij volstrekt niet aan sympathie voor deze noden. Personen, die hun leven wagen om dat van anderen te redden1, verdienen zeer zeker hulp on steun, wanneer rij. in be hoeftige omstandigheden vorkeeren. Het is dus niet de quaestie, dat voor een der gelijke steunverlecning niet zou warden gevoeld, maar de Regeering meende, bij den tegenwoordigen finandeelen toe- stand geen nieuwe verpllohtlngen te motv ton aanvaarden. Mocht bij het verxW voortgezet onderzoek blijken, dat nlefS heel kngs particulieren weg in de nooJon die het werkelijk striktH hebben, kan worden voorzien, dan zd ik opnieuw trachten oen weg Xf heVm M vaEtft u°ZnIdIo°motIo1rh"y": MMI <mn" Waterstaat- wïtV W,\?yL Min!flter van waterstaat. Wat de motie betreft, het wil mij voorkomen, dat die ln dit stadium ge- heel overbodig is. Wordt toch de motie aan- miÏÏ1 kan mttn 'werkwijze met de minste verandering brongen on ga iv motle verworpen, dan doe 8 preclee hetzelfde, omdat ik voor die redder. 8,mi»Udo mj' eenige Jonkheeren, Laman Trip e. a., me dailles waren ultgereiktl Toen heb lk ge zegd, dat dèt niet ln werkelijken zin de red ders zijn, maar lk heb daar toen bijgevoegd dit: Ik zeg dit met alle waardeering voor hetgeen deze bestuurders hebben gedaan; ook hun arbeid is noodig; dat alles geschiedt belangeloos, en dit wordt zeer zeker ook door mij gewaardeerd. Mijnheer de Voorzitterl Is dit voldoend© of niet? Gaat het nu aan voor den heer Van de Bilt om naar aanleiding daarvan eenvoudig te zeggen: gij hebt niet met voldoend© waar deering over die menschen gesproken? Daar op zou lk eenvoudig willen antwoorden men mag het van een Minister misschien hier niet zeggen, maar van een lid van de Kamer mag dat toch wel dat is een praatje voor de vaak. Nog meer waardeering er bij, wordt hier gezegd. Ik zie volstrekt niet in, waarom dit noodig is. Laat de heer Dresselhuys er nu geen grapje van inaken; ik vat deze zaak volkomen ernstig op. Ik wil voor niemand onderdoen in de waardeering van menschen, die organisatorisch deze zaak ter hand nemen, maar dan gaat het ook niet aan, dat de heer Van de Bilt zegt, dat ik niet met de noodlge waardeering over die menschen heb gespro ken. Intusschen, wanneer mijn motie zonder stemming mocht worden aangenomen, beoht ik daaraan niet die gerlngebeteekenis, dat men zeggen kan: of ze met of zonder stem ming wordt aangenomen, ze beteekent toch niets. De Minister zegt: wanneer hem blijkt, dat particuliere steun te kort schiet zal hij wel het een en ander willen doen. Nu sta lk principieel op een ander standpunt, nl dat deze zaak reeds van den beginne af niet moet beschouwd worden als een zaak van philan- throple en aalmoes, maar van recht Daarom staat er ook ln mijn motie: „noodigt den Minister van Waterstaat uit ten spoedigste een zoodanige regeling in het leven te roepen, waardoor in het levensonderhoud dezer menschen worde voorzien,- hetzH door middel van een pen sioenregeling, hetzij op andere wijze/ Ik laat dus voorafgaan: een pensioenrege ling, bijv. als een van de vormen waarin dit zou kunnen geschieden, mits het mwar een „regeling" is. Dit is dus ©en van de vormen, waarin men de zaak kan omschrijven. Ik wil echter niet, dat het een particuliere llefdadigheldslnstel^ ling wordt Ik hecht aan de motie wel degelijk eze beteekenis, dat ln de eerste plaats zal wouion, gezocht naar het recht voor deze menschen. Ik heb echter voldoende vertrou wen in de sympathieke wijze, waarop de Ml- nister do zaak heeft besproken, en daarom £f°arne do resultaten van ziln bemoeiin gen afwachten. Hij weet. dat, wanneer hij met voorstellen ln den Ministerraad komt, de geheoie Kamer ln dezen achter hem staat. De beraadslaging wordt gesloten en de ï?n d'en heer Duys ca zon- -cr hoofdelijke BtcBHolng aangenomen. Repliek van den heer Duys. Dat beteekent: Viermaal een ongewijzigde advertentie ter plaatsing opgegeven ln da Heldersohe Courant" tegen driemaal bere kening. WIJ ervaren dikwijls, vooral b!) hen, die een z.g. kleine advertentie plaatsen, dat, wanneer een eerste plaatsing niet voldoende succes oplevert, vergeten wordt, om tlldla order tot herplaatsing to geven. Om onze cliënten voor schade en last ten- gevolge van oen dergelijk verzuim te behoe- den, advtseeren wij tn den regel om direct opdracht te geven tot i/3 X plaatsing. Zoo dromen dan geslaagd Is, deelt men ons zulks Probeert U dat ook eensl mnZÏuTr!!11.9 g,eldt Z0671 voor adverten- S tot goedkoope tarief voor handels-advertenttën worden geplaatst

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1924 | | pagina 6