POPULAIRE RUBRIEK De Praktijk van Helder Populair Bijvoegsel van de KELDERSCHE COURANT, OUD-HOLLANDSCHE OPSCHRIFTEN, van ZATERDAG 28 JUNI 1924. Nr. 129 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) UIT DE OU DE DOOS. Rijmpjes op Luifels, Wagens, Glazen en Uithangborden. Overgesohreven door CAREL BRENSA. (Wordt voortgezet). UIT DE KEUKEN VAN DE DRAMATISCHE HUISHOUDING. *n Nieuw stuk lü het Grand Theater te Amsterdam. DIALOOGk Beter of slechter? Staatszorg!. OOST-WEST, THUIS BEST. f Y 't Jutte rt je (Nieuwe Serie). Lulfelschrlft. Di leef op hoop, schoon dat de hoop mij heeft begeven, Zoo ik niét hoopte, k zou niet trachten meer te leven; Schoon dat het los geluk den mensch somtijds verstoot, Nog moet men hopen tot aan 't einde van zijn dood Voor een oesterhuis. Hier in 't gekroonde oesterhuis, Daar vindt men altijd iemand thuis; Om geld te winnen zijn we nooit moe, 'Men verkoopt hier oesters open en toe. Lulfelschrift. Hier maakt men bloemen naar ieders wenschen, Om 'te versieren de dood» menschen; Die rein zijn gestorven behooren deez' eer, Ook bruidjes, die trouwen, nu zeg ik niets meer. Voor een noodstal. In 't witte paard worden de paarden hun voeten met ijzer beslagen, Dat men de menschen dat mee konde doen, zij hoefden dan geen schoenen te dragen. Glasschrift. Geen menschen wis meer naar de klokken vragen, Als die horlogiën in hunne zakken dragen. Voor een gaarkeuken. Hier vindt gij alles, een kropsalaadje, gezoden en gebraden, Een kalfsborst, ham, saucijsen, frikkadellen, karbonaden, Poulet, worsten ook, en 't geen ieder voorts belieft, Dus kan een reizend man, zooveel hij wenscht geriefd. Lulfelschrlft. Hier in de drie kannen, verkoopt men kannen en kruiken, Indien ge ze niet breekt, kunt ge z'altijd gebruiken, Lulfelschrlft. Hier maakt men wagens, ook chaisen en karossen, Om als ik oud wordl, mij van 't werken te verlossen,' k Ben vroeg en laat gereed tot iedereens gerijf, Zoo ik 't niet beleef, is t goed toch voor mijn wijf. Op een wafelkraamsdeur. Ik heb vernomen in mijn zin, Dat in 't zwijgen steekt gewin, Want veel klappen baart veel kwaad; Leert zwijgen, dat te zwijgen staat; Geen grooter rust op aarde wis. Dan die voogd van zijn tonge is. Op het gildeborde der timmerlieden. Gij, die door kunstig timmerwerk, Paleizen bouwt en huizen sterk, Hetwelk versierd de stad en straat, Doordien het in zijn orde staat; v Gedenkt, hoe Jozef, uw patroon* Als hij geleide Godes zoon, Met timmerwerk zijn voedsel won. Lof zeggen wij den timmerman, Die ons als tot een voorbeeld strekt, Waardoor ook and'ren zijn verwekt, Die door den tijd en met de Mei, Hun handen slaan aan deze rei. Op een vlsschersptnk. Ik ben een ruiter stout, op ongebaande wegen, Mijn voerloos paard van hout, Dat laat mij nooit verlegen. Voor een stokvischverkooper. Hier in de leng vindt gij gewis Opregte drooge Bergervisch, Die wel geboterd, amaak'Hjk is; Begiet hem dan met braven wijn, Hij pleegt wel graag in 't nat te zijn. Bi] een trommelmaker. Tot nut van kerk, stad en staat, Is 't dat men op den trommel slaat. Voor een gaarkeuken. In den „Landgraaf van Hessen", te paard gezeten, Kan men voor vijf d*halve stuiver drinken en eten. Glasschrift. Meindert! gij zijt er trotsch op, dat gij verzen maakt met voeten, Nu wilt gij dat een ieder als poëet u zal begroeten, Maar Leendert doet veel meer, o Meindert! dat je 't weet, Hij maakt levendige verzen en noemt zich geen poëet. Lulfelschrift. Daar nering groeit, En liefde bloeit, En vreeze Gods omtrent is, Daar is voorspoed In overvloed, Want God het fondament is. Het tooneel is een geheimzinnige en wonderlijke wereld. We weten er allemaal wat van en we weten er allemaal niks van! Geen sterveling of hij is in den schouw burg geweest en toch weet ieder, wat hij van het eigenlijke geheim daarachter dat zonderlinge, dat aantrekkelijke aan den andere kant van het schenn en het voetlicht niemendal weet! Het is oen gesloten boek zelfs voor den grootsten tooneelliefhebber. En nu is daar in Amsterdam een thea terdirecteur gekomen, die dat geheimzin- PIERROT EN DE ZWARTE KAT. Novelle naar het Engelsóh. Zij zat hij het stervende vuurtje en staarde naar de zwarte kat, die op den schoorsteenmantel stond, en die 'n rood lint om haar nek had, waarop met groote letters: „Geluk" stond. Behalve de stoffen poes, het meisje, een tafel en twee stoelen, was er niets in de kamer. Alles was langzamerhand ver dwenen. De huur was betaald tot het ein de van de maand en in kast lagen nog 'n paar broodjes. Een plotselinge tik op de deur deed haar opschrikken. „Binnen," zei ze werk tuigelijk. Nooit klopte iemand aan haar deur, behalve de hospita, als zij de huur kwam halen. Doch zij had geen tijd zich te verwonderen, want eer zij het hoofd omgedraaid had, zag zij een jongen man t aan' £eIeed als Pierrot. Zij Keek den onbekende met vragende oogen aan en hoorde hem als in sprookje zeg- f.en: 'Mag ik me even voorstellen? Gé Meyer.a nig gesloten boek eens 'n beetje heeft open gedaan. Deze directeurr is B. A. Mullens van het Grand Theater in de Amstel- straat! Het is niet de eerste keer, dat dit ge beurt. De bekende oud-tooneelspeler Jan C. de Vos Sr. heeft voor jaren geleden in zijn goede dagen een soortgelijke proef genomen. Hij schreef een stuk onder den titel: „Ik heb een stuk geschreven", en hij liet nu niert het' stuk opvoeren, maar. de repetitie ervan met al de vreemdsoor tige soeso daaraan vast: de decors onder ste boven en de requisieten nog niet op z'n plaats sukkelen met het licht en standjes en ruzie tussahem de regisseur en de spelers. Een tweedie proef was voor eenige ja ren „De generale repetitie van „Een Kost baar Leven" van Harry Vosberg. En de gene, die toevallig dit stuk mochten heb ben gezien, zullen zich alles nog herinne ren. Het was een buitengewoon, succes dat heele tooneelleven bij open doek. Wat niemand anders ooit ziet, dat zag je nu! Decors en meubelen nog niet klaar ar- tisten half in oostuum de zenuwachtig heid van de menschen d!e tooneelknech- ten in hun werkjassen, de lichtmeester en de kapper, de jonge auteur in eigen per soon, die van toeten noch blazen weet, de soufleur en de schreeuwende regisseur enfin: de heele igeschiedenis van de too- neelkeuken! Ik mag het web Vooral als het warm is en je hoofd niet meer staat naar de se rieuze winterkost. Dan is er geen dank baarder stof voor de gezonde charge en de parodie. Dan is er geen middel om on- bedaarlijker te lachen dan het klappen uit de tooneelhuishouiding Deze mieening heeft zich weer ten volle bewaarheid bij de bovenbedoelde pre mière van ,,'n Nieuw Stuk", kluchtig blij spel in 3 bedrijven van Bomhard: Buch- bindler. Er is ontzettend' gelachen. En het kan onmogelijk anders. Het stuk geïm porteerd door Herr Direoteur Mullens, is volstrekt goedaardig. Men kan er zijn jongste dochter mee naar toe nemen. En het is zoo iéts geheel anders dan gewoon zoo iets anders dan 'n gewone klucht, zoo iets frisch en natuurlijks (al moet je je dan natuurlijk niet stellen op het zwaar op de handsche dramatische standpunt), dat je ten leste niet anders kunt zeggen, dan dat daar in het Grand Theater een vondst is gedaan. En iedere tooneel minnaar en iedere theaterbezoeker zou dit van rechtswege moeten gaan zien. Het is een openbare les in tooneelkennis. Het is een stuk van zijn educatie.Gezwegen nog van het in den-grond sublieme spel. Want er is be halve deze gelukkige vondst nog iets an ders in dit theater: dat is dat hier nu eens gebroken is met het z.g. ster-systeem en daarvoor in de plaats gebracht het sterren-systeem. Hier is sedert kort een troep spelers samen, zooals het beste ge zelschap niet heeft. Hier is geen hoofd rol meer met bijrollen hier is een le plan-speler met tweed» en derde-plan- spelersIk zwijg van den ouden Chris- pijn en van den jongen" Chrispijn, van Marie van WeSterhoven van Jan O. de Vos.Ik zwijg van el de grooten! Ik zeg alleen: Ga slechts zien naar het dienst meisje en je vergeet haar nooit meer! En wat er nu eigenlijk gebeurt? Ik heb mij voorgenomen .het u niet te zeggen! Ga het zien en beleven, anders zult u het nooit weten. Laat ik alleen verklappen, dat ik me geamuseerd heb met al m'n on bekende stalles-buren alsof we op een familie-feest waren. En achteraf bekeken geloof ik stellig dat 't dit was. Want geen van de spelers „speelt" werkelijk voor 't publiek. Ze zijn ongeschminkt en ge woon gekleed enze noemen mekaar bij d» gewone namen! Gusta héét Gusta, Martha heet Martha, Willem Hunsche heet Willem Hunsche en Jan C. de Vos heet Jan C. de Vos! En u kunt begrijpen hoe gezellig het wordt als op 'n oogenbiik blijkt, dat Willem Hunsche en Marie Van Westerhoven vlak naast je in de zaal zit ten, dat mievrouw ChrispijnMulder aan het publiek in de zaal uitleg komt geven van een huiselijke twist met haar man Lou Chrispijn, dat het alleraardigste dienstmeisje op de bovenste gaanderij zit en dat onderwijl op het tooneel alles finaal in ljet honderd ligt vanwege een oneenigheid tusschen Jan C. dè Vos en den regisseur Folkert Kramer, waarbij in middels Lou Chrispijn, ten gevolge van een hevige verliefdheid op Sien de la Mar, alle pogingen in het werk stelt om voor. tooneelspeler te leeren! Er is gebulderd van 't lachen en we stonden als één man overeind in de zaal. Zoodat ik maar zeggen wil: Lezers van dit blad, die van deze gelegenheid, wen schen te profiteerenGaat dit zien, Burgerlui 1 Gaat dit zien! Carel Brensa. Ze was te zefer verwonderd om op te staan of om iets te zeggen. Droomde zij of stond daar een werkelijke jonge man in Pierrot-costuum, die naar de een of andere feestelijkheid zou gaan? Hij scheen van haar Verwondering gebruik te maken om vlug te zeggen: „U bent mij niet onbekend mam'selle Paula. Mijn Vriend, Dr. Harrison, woont hier op de zelfde étage en zoo heb ik u meer dan eens gezien. En van die eenzijdige be kendheid maak ik gebruik, om u een vriendelijke welwillendheid te verzoeken." Paula zat nog steeds sprakeloos. Wat wilde de jongeman, die echter alleszins sympathiek sprak en wiens Pierrot-cos tuum „zat" alsof hij' het zijn geheele leven gedragen had. „Waarmee kan ik u van dienst zijn," hoorde zij zichzelf vragen. 'Pierrot scheen een beetje verlegen. Hij stond dicht bij de deur en scheen naar woorden t» zoeken. „Ziet u mam'selle, ik heb iets verloren^ wat ik niet terugvinden kan. En u kunt mij uit de verlegenheid helpen." „Hoe dan, Pierrot?1' „Het is het essentieele van mijn avond, zóó belangrijk, dat niet weetdat. enfin, ik kan er onmogelijk zonder. Ik ben wanhopig." „Je schijnt heel slordig te zijn, Pier rot. Iets zoo belangrijks verlies je niet zoo gemakkelijk." Ze moest onwillekeu rig lachen. Pierrot keek ook zóó wan hopig. „Wat is het dan Pierrot?" „Wel vrouwtje, hoe gaat het vandaag met je man?" „Ja dokter, wat zal ik u zeggen! Nou is ie eens wat beter en dan weer wat erger. Maar zoo gauw as ie beter is, is ie zoo lastig, dat ik soms denk: 't is eigenlijk nog beter, dat ie erger is, dan dat ie be ter is." Heb je 't gelezen? t Staatsvis- schersbavenbedrijf levert aan 't Rijk ver lies op. De Postohèque- en girodienst niet! De Posterijen ook niet. En de telegraaf en de telefonie. En de Rijksmunt! En de Artillerie-inriohtLngen. - En de Staatsmijnen. En het Staatsbosch-bedrijl. En de Hollandsohe Lloyd. En de militaire proefnemingieni. En de verkoop van oud materiaal. Maar de verkoop van oud materiaal is onvermijdelijk.en dat weet je nou eenmaalDat kost geld! En de militaire proefnemingen zijd noodzakelijkJe kunt noodt wetenl En de Hollandsche Lloydl moert blij ven bestaan.Voor het prestige van de Hollanders op de Plaza de Mayo van Bue- nos-AyresBovendien is het in dit ge val haar eigen schuld niet! En het Staatsboschbedrijf is een zeer nuttige instellingIn de eerste plaats voor de boomenl 1En de Staatsmijnen moeten geëx ploiteerd blijven. Want dat brengt kolen op. En de Artillerie-inrichtingen kun je niet opdoeken l Dat is geen gezicht Voor het buitenland! We moeten toch ook doen of we kanonnen en geweren maken met 'n gezicht van „Kom maar 's op als je durft" al maken we dan in werkelijk heid in onze Staats-wapenfahrieken maar rijwielonderdeelen. En de Rijksmunt kun je ook niet stopzetten.Waar moeten dan de dub beltjes vandaan komen om onder de men schen rond te deelen, zoodat ze daarvan hun belasting kunnen betalen? En de telegraaf en dé telefonie en de posterijen natuurlijk heelemaal niet. Hoogstens zou je het bedrijf zóó kunnen exploiteeren, dat het -gezonde winst op bracht overeenkomstig de buitensporige tarieven.Maar dat staat zoo burger lijk! En dé Giro-dienst zou ik nooit meer willen wegdoen! Dat is de clou van ons heel Staatsbestel! Daar zijn we beroemd om in het buitenland! Meer dan van de vlsch die we vangen. (Natuurlijk! Dat Staatsvisschersha- venbedrfjf dat is 'n last! Kortweg* Ze heb ben het voor vijf en twintig jaar geleden geannexeerd' omdat ze meenden dat er in het monopolie wat geld te verdienen was. Maar nou dat 't 'n paar jaar niet zoo is, nou begrijp ik de Kamerleden best, dat ze daarover klagenWat doen we ermee. Dat pietsie zee dat wij hebben?En dat hoopje menschen dat van de visscberi, leeft? 't Is de moeite niet waard vergele ken bjj de Hollandsche Lloyd en daarin, hebben al die zeelui 't bestZe verdie nen geld als water, die visschers! Ik ben het volmaakt eens! Als ik de Staat was, dan zette ik drie meter uit de kust 'n stevige paalsohoeiing zoo van VUs- singen naar Delfzijl.En ik zei: Ziezoo Geen zee meer wij. De Zuiderzee dicht en de Noordzee afgesloten! Geen koeien geen moeien. Nou kunnen er ook geen Hollan ders meer verdrinken of ze zouden tegen de politieverordening in drie mijl uit de kust moeten gaan en dan is het hun ver diende loonAfgeloopen! En nu die menschen maar 'n ander baantje zoeken. Zomers kunnen ze heel goed met 'n ijs- karretje loopen en 's winters kunnen ze sneeuwruimen. Dus dan zijn ze geborgen en als ze dan nog klagen dan zijn het heel ontevreden lui.Dat zeg ik! Je hebt schoon gelijk!! Ze moesten maar 'n einde maken aan al ze»-gedoe met Holland! Natuurlijk! Inlijven bij Engeland. Die verstaat de kunst beter! Besjour. Addio!. Brensa. „Oolombine, mam'selle." Pierrot's oogen keken naar den grond. „Het is een ongeluk, geen slordigheid. Ik had haar geleend, maar zij heeft haar belofte gebroken. Dat, is toch niet imijn schuld, nietwaar?" „Dat kan ik niet- beoordeelen,"- ant woordde het meisje 'n beetje koel. „Maar mag ik ook weten, wat ik daarmee te maken heb?" Paula meende dat de jonge man het op een loopen zette, zoo haastig liep hij de deur uit. Doch hij1 trad onmiddellijk weer binnen met een onmogelijk .groote hoedendoos. Hij trad op haar toe en zette de doos oorzichtig op den grond. Paula keek nieuwsgierig in de doos. „Het is zeer zeker niet -veel," gaf ze glim lachend toe. Wat ze zag was een massa zwarte kantl „Het kleed van Oolombine, het kleed dat haar het liefste meisje van 't bal zal maken. Iedereen die haar ziet, zal met haar willen dansen, doch zij zal alleen met imij dansen. En daarna zullen we soupèeren Paula voelde opeens, dat ze honger had. 'n Souper met allerlei lekkere din gen. „Hoe jammer, dat ze er nu niet is," zei ze sympathiek. „Als ze er niet isbegon Pierrot. „Wat is Coloanbine zonder haar kleed? Een vrouw, maar geen Oolombine. En om gekeerd zal iedere vrouw mét dit kleed „Oost West, thuis best", dat was die ver zuchting toen ik, ma oen 'tocht buiten HeJ- der's dreven, waartoe ik me had laten ver leiden, Zondagavond lm eilgeni home was teruggekeerd. Nu was dat verleiden; erg gemakkelijk aan, want als je zooveel hoort van 'hoorl en Bergen, dan bekruipt je tenv slotte ook de lust om dat paradijs te gaan verkennen. Zoo stapten we Zondag, op de boot en ergens bij een aanlegplaats, het Is me onbekend waar zoo namen we het stalen ros en peddelden fa de richting van het duin. De zon scheen schitterend over dé veldém, die fa veelkleurige brokken verdéeld, daar lagen te blakereil fa de aluimerstemming van dé Zondagsche rust. Wat een heerlijke bekoorlijkheid voor het oogl Het sappige groen van dé dlikbegroeidé hooivelden, waar het gras op dé meeste plaatsen nog lag te wachten op de zeis van dén kromgerugden grasmaaier of op dé klétterende snijmessen van dé maaixnachine. Daar tusschen standen hier en daar de zwaargeknopte hooge stengels van .papaver of blauwmaanzaad* De mosterdvelden prijkten fa hun egaal gele kleur en het wuivende korengewas zong, bij den lichten winddruk, een lied van vrede en overvloed. Boven de Homdsbosschè zeewering priemden de twee staketsels van het dèar gestrande oorlogsschip, dat ligt te verroes ten en te vergaan en waarvan geen enkel- kopertje mag worden meegenomen, zonder dat Vrouwe Justitie ingrijpt. De begroeide duinhellingen naderden we al meer en meer en een eenvoudig torentje, glurend boven hoog geboomte, bewees, dat er fa dé rustige omgeving van hoornen, dui nen, koren en koeien en schapen waar schijnlijk toch ook nog wel menschelijk le ven aanwezig zou zijn*. We naderden het dorpje Groet, waar nog niet het mmoer van uitgaandé menschen- drommen dé plechtige natuurstdlte door hun dissonanten ontheiligden. Hiér lag nog de ongereptheid en dronk men het rustige zenuwontspanmendé met volle teugen. Bier nog geen pensions, geen strenge af rasteringen, geen als langs een liniaal aan gelegde tuinen en tuintjes, want de wilde hagewimdé met haar prachtige blanke kelken slingerde zich door de vrij uitgebotte heggen. Dit rustige scheen ook de vogels daar argeloos gemaakt te hebben, want een ekster, die door het fietsgezoem in haar ar beid in een opgedroogde sloot even werd op geschrikt, sprong op den walkant, doch bleef daar, bij ons passeeren, kalm zitten, zonder eenige aanstalten om het op' de vleu gels te nemen* De enkele menschen, die we ontmoetten, groetten dorpegemoedelijk en dat bracht je direct fa een vertrouwelijke stemming. Weldra hield dat gemoedelijke op. Al meer passeerden we woningen, waarop we het bordje „pension" gespijkerd zagen; de erven waren omheind; de tuintjes waren netjes in hoekjes en vakjes verdéeld; de hagewinde had plaats gemaakt voor dwerg- hegjes en gecultiveerde bloemen; de men schen groetten niet meer. Inderdaad merk ten we, dat we de streek van beschaving nadérdén* De automobielen snordén ons voorhij; de motorkarren knalpotten 5n duizelende vaart voort, café na café passeerden wei, de heer lijke rust vloeide over fa aanzwellend geraas en rumoer. Tot we in Schoor! aankwamen en natuur lijk gingen naar het hooge duin, waar het krioelde en warrelde van opklauterende menschendrommen en afbuitelende, rei lende en sobuivendé menschenkluwen* De lachsalvo's klonken rondom, dé jazz-banid klonk uit het café en je zoudt ai een knies oor hebben moeten zijn als dat roetzemoe»- teven ook bij jezelf niet soms dé lachspieren geweldig in beweging zetten dbor dé aller dolste situaties, waarin, zich soms vooral het zwakke geslacht bevónd met dé losbumgo- lende haarlokken en de rondzwierende rok ken als van een balletdanseres. Een uitbundige feeststemming was over Oolombine zijn. Doch hoe weinigen zullen dit kleed kunnen dragen," verkondigde h'j met pathos. Stilte. De zwart» kat glimlachte wijs vanaf haar verheven zitplaats. „Ik hoop, dat u haar zult vinden," sprak Paula ten laatste, om de stilte te ver breken. „Ik heb haar gevonden, als. „Als?" „Als ze haar geluk zal durven volgen." Hy liep naar den schoorsteen en streelde de zwarte poes. „Denk eens aan," begon hy weer, „u hoeft alleen maar <Jit kleed aan te trekken, om de liefste Oolombine te zijn, die ooit fa een 'balzaal gezien ia Ik verzoek u, neen ik smeek u, myn trou- welooze Oolombine te vervangen. Toe. Hq keek haar zoo wanhopig smeekend aan, dat het meisje moest lachen. En als er teenmaal gelachen is, dan is het ys ge broken. „Ik hoorde nooit zooiets mals," prote steerde ze nog. „Mam'selle, dürft u uw geluk te vol gen?" Het klonk alles zoo sprookjesachtig en Paula was zoo jong. Jonge menschen trekt het ongewone. Heel zachtjes zei ze Ja". 'n Uurtje later bewonderde zy zichzelf in den spiegel. Die malle groote doos had behalve het kleed nog allerlei hoogst noodzakeiyke dingen tot inhoud, die haar wonderwel pasten, behalve de schoenen, die haar zeker vijf nummers te 'groot wa ren. Gelukkig had ze nog haar eigen satijnen schoentjes uit den goeden ouden tyd. Onbeweegiyk stond ze, hoewel ze 't liefst had willen wegkruipen, want reeds hoorde zq Pierrot's energiek tikje op haar kamerdeur en haar eigen stem die vreemd antwoordde „Binnen." „Het wonder is compleet," zeide hq. „Ik had my'n Oolombine verloren, en daar staat ze voor mij, mooier dan in een droom. Kom; de auto wacht." Hy voerde haar by de hand. Dezen avond, schoone Oolombine, ben ik uw ne derige slaaf. Ik héb echter twee voor waarden." „Ha, mynheer Pierrot, u stelt voor waarden?" „Heele lichte, schoone Oolombine. Gij zult slechts met ntij alleen dansen en uw masker alleen dan oplichten, als ik er in toestem. Aocoord?" „In -vredesnaam dan;" antwoordde Oo lombine. Het avontuur begon. Ze hadden reeds een paar dansen sa men gedanst, toen Paula een zekeren Harlekyn bemerkte, die hen geen oogen biik uit het oog verloor. Eens, terwyi ze tusschen twee dansen de balzaal verlieten, sprak hy Pierrot aan. „Ben jy het Gé," vroeg hy met een zeldzaafh lage stem. „Om je te dienen, Harlekynx" was het bescheid. „Ik geloof, dat we tot dezelfde

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1924 | | pagina 7