POPULAIRE RUBRIEK
De Praktijk van Helder
Populair Bijvoegsel van de
KELDERSCHE COURANT,
OUD-HOLLANDSCHE OPSCHRIFTEN,
van ZATERDAG 28 JUNI 1924.
Nr. 129 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
UIT DE OU DE DOOS.
Rijmpjes op Luifels, Wagens, Glazen en Uithangborden.
Overgesohreven door CAREL BRENSA.
(Wordt voortgezet).
UIT DE KEUKEN VAN DE
DRAMATISCHE HUISHOUDING.
*n Nieuw stuk lü het Grand
Theater te Amsterdam.
DIALOOGk
Beter of slechter?
Staatszorg!.
OOST-WEST, THUIS BEST.
f
Y
't Jutte rt je
(Nieuwe Serie).
Lulfelschrlft.
Di leef op hoop, schoon dat de hoop mij heeft
begeven,
Zoo ik niét hoopte, k zou niet trachten meer
te leven;
Schoon dat het los geluk den mensch somtijds
verstoot,
Nog moet men hopen tot aan 't einde van
zijn dood
Voor een oesterhuis.
Hier in 't gekroonde oesterhuis,
Daar vindt men altijd iemand thuis;
Om geld te winnen zijn we nooit moe,
'Men verkoopt hier oesters open en toe.
Lulfelschrift.
Hier maakt men bloemen naar ieders
wenschen,
Om 'te versieren de dood» menschen;
Die rein zijn gestorven behooren deez' eer,
Ook bruidjes, die trouwen, nu zeg ik niets
meer.
Voor een noodstal.
In 't witte paard worden de paarden hun
voeten met ijzer beslagen,
Dat men de menschen dat mee konde doen,
zij hoefden dan geen schoenen te dragen.
Glasschrift.
Geen menschen wis meer naar de klokken
vragen,
Als die horlogiën in hunne zakken dragen.
Voor een gaarkeuken.
Hier vindt gij alles, een kropsalaadje,
gezoden en gebraden,
Een kalfsborst, ham, saucijsen, frikkadellen,
karbonaden,
Poulet, worsten ook, en 't geen ieder voorts
belieft,
Dus kan een reizend man, zooveel hij
wenscht geriefd.
Lulfelschrlft.
Hier in de drie kannen, verkoopt men
kannen en kruiken,
Indien ge ze niet breekt, kunt ge z'altijd
gebruiken,
Lulfelschrlft.
Hier maakt men wagens, ook chaisen en
karossen,
Om als ik oud wordl, mij van 't werken te
verlossen,'
k Ben vroeg en laat gereed tot iedereens
gerijf,
Zoo ik 't niet beleef, is t goed toch voor
mijn wijf.
Op een wafelkraamsdeur.
Ik heb vernomen in mijn zin,
Dat in 't zwijgen steekt gewin,
Want veel klappen baart veel kwaad;
Leert zwijgen, dat te zwijgen staat;
Geen grooter rust op aarde wis.
Dan die voogd van zijn tonge is.
Op het gildeborde der timmerlieden.
Gij, die door kunstig timmerwerk,
Paleizen bouwt en huizen sterk,
Hetwelk versierd de stad en straat,
Doordien het in zijn orde staat; v
Gedenkt, hoe Jozef, uw patroon*
Als hij geleide Godes zoon,
Met timmerwerk zijn voedsel won.
Lof zeggen wij den timmerman,
Die ons als tot een voorbeeld strekt,
Waardoor ook and'ren zijn verwekt,
Die door den tijd en met de Mei,
Hun handen slaan aan deze rei.
Op een vlsschersptnk.
Ik ben een ruiter stout, op ongebaande
wegen,
Mijn voerloos paard van hout,
Dat laat mij nooit verlegen.
Voor een stokvischverkooper.
Hier in de leng vindt gij gewis
Opregte drooge Bergervisch,
Die wel geboterd, amaak'Hjk is;
Begiet hem dan met braven wijn,
Hij pleegt wel graag in 't nat te zijn.
Bi] een trommelmaker.
Tot nut van kerk, stad en staat,
Is 't dat men op den trommel slaat.
Voor een gaarkeuken.
In den „Landgraaf van Hessen", te paard
gezeten,
Kan men voor vijf d*halve stuiver drinken
en eten.
Glasschrift.
Meindert! gij zijt er trotsch op, dat gij
verzen maakt met voeten,
Nu wilt gij dat een ieder als poëet u zal
begroeten,
Maar Leendert doet veel meer, o Meindert!
dat je 't weet,
Hij maakt levendige verzen en noemt zich
geen poëet.
Lulfelschrift.
Daar nering groeit,
En liefde bloeit,
En vreeze Gods omtrent is,
Daar is voorspoed
In overvloed,
Want God het fondament is.
Het tooneel is een geheimzinnige en
wonderlijke wereld. We weten er allemaal
wat van en we weten er allemaal niks van!
Geen sterveling of hij is in den schouw
burg geweest en toch weet ieder, wat hij
van het eigenlijke geheim daarachter
dat zonderlinge, dat aantrekkelijke aan
den andere kant van het schenn en het
voetlicht niemendal weet!
Het is oen gesloten boek zelfs voor
den grootsten tooneelliefhebber.
En nu is daar in Amsterdam een thea
terdirecteur gekomen, die dat geheimzin-
PIERROT EN DE ZWARTE KAT.
Novelle naar het Engelsóh.
Zij zat hij het stervende vuurtje en
staarde naar de zwarte kat, die op den
schoorsteenmantel stond, en die 'n rood
lint om haar nek had, waarop met groote
letters: „Geluk" stond.
Behalve de stoffen poes, het meisje,
een tafel en twee stoelen, was er niets in
de kamer. Alles was langzamerhand ver
dwenen. De huur was betaald tot het ein
de van de maand en in kast lagen nog 'n
paar broodjes.
Een plotselinge tik op de deur deed
haar opschrikken. „Binnen," zei ze werk
tuigelijk. Nooit klopte iemand aan haar
deur, behalve de hospita, als zij de huur
kwam halen. Doch zij had geen tijd zich
te verwonderen, want eer zij het hoofd
omgedraaid had, zag zij een jongen man
t aan' £eIeed als Pierrot. Zij
Keek den onbekende met vragende oogen
aan en hoorde hem als in sprookje zeg-
f.en: 'Mag ik me even voorstellen? Gé
Meyer.a
nig gesloten boek eens 'n beetje heeft open
gedaan. Deze directeurr is B. A. Mullens
van het Grand Theater in de Amstel-
straat!
Het is niet de eerste keer, dat dit ge
beurt. De bekende oud-tooneelspeler Jan
C. de Vos Sr. heeft voor jaren geleden in
zijn goede dagen een soortgelijke proef
genomen. Hij schreef een stuk onder den
titel: „Ik heb een stuk geschreven", en hij
liet nu niert het' stuk opvoeren, maar.
de repetitie ervan met al de vreemdsoor
tige soeso daaraan vast: de decors onder
ste boven en de requisieten nog niet op
z'n plaats sukkelen met het licht en
standjes en ruzie tussahem de regisseur
en de spelers.
Een tweedie proef was voor eenige ja
ren „De generale repetitie van „Een Kost
baar Leven" van Harry Vosberg. En de
gene, die toevallig dit stuk mochten heb
ben gezien, zullen zich alles nog herinne
ren. Het was een buitengewoon, succes
dat heele tooneelleven bij open doek. Wat
niemand anders ooit ziet, dat zag je nu!
Decors en meubelen nog niet klaar ar-
tisten half in oostuum de zenuwachtig
heid van de menschen d!e tooneelknech-
ten in hun werkjassen, de lichtmeester en
de kapper, de jonge auteur in eigen per
soon, die van toeten noch blazen weet, de
soufleur en de schreeuwende regisseur
enfin: de heele igeschiedenis van de too-
neelkeuken!
Ik mag het web Vooral als het warm is
en je hoofd niet meer staat naar de se
rieuze winterkost. Dan is er geen dank
baarder stof voor de gezonde charge en
de parodie. Dan is er geen middel om on-
bedaarlijker te lachen dan het klappen uit
de tooneelhuishouiding
Deze mieening heeft zich weer ten volle
bewaarheid bij de bovenbedoelde pre
mière van ,,'n Nieuw Stuk", kluchtig blij
spel in 3 bedrijven van Bomhard: Buch-
bindler. Er is ontzettend' gelachen. En het
kan onmogelijk anders. Het stuk geïm
porteerd door Herr Direoteur Mullens, is
volstrekt goedaardig. Men kan er zijn
jongste dochter mee naar toe nemen. En
het is zoo iéts geheel anders dan gewoon
zoo iets anders dan 'n gewone klucht,
zoo iets frisch en natuurlijks (al moet je
je dan natuurlijk niet stellen op het zwaar
op de handsche dramatische standpunt),
dat je ten leste niet anders kunt zeggen,
dan dat daar in het Grand Theater een
vondst is gedaan.
En iedere tooneel minnaar en iedere
theaterbezoeker zou dit van rechtswege
moeten gaan zien. Het is een openbare les
in tooneelkennis. Het is een stuk van zijn
educatie.Gezwegen nog van het in
den-grond sublieme spel. Want er is be
halve deze gelukkige vondst nog iets an
ders in dit theater: dat is dat hier nu eens
gebroken is met het z.g. ster-systeem en
daarvoor in de plaats gebracht het
sterren-systeem. Hier is sedert kort een
troep spelers samen, zooals het beste ge
zelschap niet heeft. Hier is geen hoofd
rol meer met bijrollen hier is een le
plan-speler met tweed» en derde-plan-
spelersIk zwijg van den ouden Chris-
pijn en van den jongen" Chrispijn, van
Marie van WeSterhoven van Jan O. de
Vos.Ik zwijg van el de grooten! Ik
zeg alleen: Ga slechts zien naar het dienst
meisje en je vergeet haar nooit meer!
En wat er nu eigenlijk gebeurt? Ik heb
mij voorgenomen .het u niet te zeggen!
Ga het zien en beleven, anders zult u het
nooit weten. Laat ik alleen verklappen,
dat ik me geamuseerd heb met al m'n on
bekende stalles-buren alsof we op een
familie-feest waren. En achteraf bekeken
geloof ik stellig dat 't dit was. Want geen
van de spelers „speelt" werkelijk voor
't publiek. Ze zijn ongeschminkt en ge
woon gekleed enze noemen mekaar
bij d» gewone namen! Gusta héét Gusta,
Martha heet Martha, Willem Hunsche heet
Willem Hunsche en Jan C. de Vos heet
Jan C. de Vos! En u kunt begrijpen hoe
gezellig het wordt als op 'n oogenbiik
blijkt, dat Willem Hunsche en Marie Van
Westerhoven vlak naast je in de zaal zit
ten, dat mievrouw ChrispijnMulder aan
het publiek in de zaal uitleg komt geven
van een huiselijke twist met haar man
Lou Chrispijn, dat het alleraardigste
dienstmeisje op de bovenste gaanderij zit
en dat onderwijl op het tooneel alles
finaal in ljet honderd ligt vanwege een
oneenigheid tusschen Jan C. dè Vos en
den regisseur Folkert Kramer, waarbij in
middels Lou Chrispijn, ten gevolge van
een hevige verliefdheid op Sien de la Mar,
alle pogingen in het werk stelt om voor.
tooneelspeler te leeren!
Er is gebulderd van 't lachen en we
stonden als één man overeind in de zaal.
Zoodat ik maar zeggen wil: Lezers van
dit blad, die van deze gelegenheid, wen
schen te profiteerenGaat dit zien,
Burgerlui 1 Gaat dit zien!
Carel Brensa.
Ze was te zefer verwonderd om op te
staan of om iets te zeggen. Droomde zij
of stond daar een werkelijke jonge man
in Pierrot-costuum, die naar de een of
andere feestelijkheid zou gaan? Hij
scheen van haar Verwondering gebruik
te maken om vlug te zeggen: „U bent mij
niet onbekend mam'selle Paula. Mijn
Vriend, Dr. Harrison, woont hier op de
zelfde étage en zoo heb ik u meer dan
eens gezien. En van die eenzijdige be
kendheid maak ik gebruik, om u een
vriendelijke welwillendheid te verzoeken."
Paula zat nog steeds sprakeloos. Wat
wilde de jongeman, die echter alleszins
sympathiek sprak en wiens Pierrot-cos
tuum „zat" alsof hij' het zijn geheele leven
gedragen had. „Waarmee kan ik u van
dienst zijn," hoorde zij zichzelf vragen.
'Pierrot scheen een beetje verlegen. Hij
stond dicht bij de deur en scheen naar
woorden t» zoeken.
„Ziet u mam'selle, ik heb iets verloren^
wat ik niet terugvinden kan. En u kunt
mij uit de verlegenheid helpen."
„Hoe dan, Pierrot?1'
„Het is het essentieele van mijn avond,
zóó belangrijk, dat niet weetdat.
enfin, ik kan er onmogelijk zonder. Ik
ben wanhopig."
„Je schijnt heel slordig te zijn, Pier
rot. Iets zoo belangrijks verlies je niet
zoo gemakkelijk." Ze moest onwillekeu
rig lachen. Pierrot keek ook zóó wan
hopig. „Wat is het dan Pierrot?"
„Wel vrouwtje, hoe gaat het vandaag
met je man?"
„Ja dokter, wat zal ik u zeggen! Nou is
ie eens wat beter en dan weer wat erger.
Maar zoo gauw as ie beter is, is ie zoo
lastig, dat ik soms denk: 't is eigenlijk
nog beter, dat ie erger is, dan dat ie be
ter is."
Heb je 't gelezen? t Staatsvis-
schersbavenbedrijf levert aan 't Rijk ver
lies op.
De Postohèque- en girodienst niet!
De Posterijen ook niet.
En de telegraaf en de telefonie.
En de Rijksmunt!
En de Artillerie-inriohtLngen.
- En de Staatsmijnen.
En het Staatsbosch-bedrijl.
En de Hollandsohe Lloyd.
En de militaire proefnemingieni.
En de verkoop van oud materiaal.
Maar de verkoop van oud materiaal
is onvermijdelijk.en dat weet je nou
eenmaalDat kost geld!
En de militaire proefnemingen zijd
noodzakelijkJe kunt noodt wetenl
En de Hollandsche Lloydl moert blij
ven bestaan.Voor het prestige van de
Hollanders op de Plaza de Mayo van Bue-
nos-AyresBovendien is het in dit ge
val haar eigen schuld niet!
En het Staatsboschbedrijf is een zeer
nuttige instellingIn de eerste plaats
voor de boomenl
1En de Staatsmijnen moeten geëx
ploiteerd blijven. Want dat brengt kolen
op.
En de Artillerie-inrichtingen kun je
niet opdoeken l Dat is geen gezicht Voor
het buitenland! We moeten toch ook doen
of we kanonnen en geweren maken met
'n gezicht van „Kom maar 's op als je
durft" al maken we dan in werkelijk
heid in onze Staats-wapenfahrieken maar
rijwielonderdeelen.
En de Rijksmunt kun je ook niet
stopzetten.Waar moeten dan de dub
beltjes vandaan komen om onder de men
schen rond te deelen, zoodat ze daarvan
hun belasting kunnen betalen?
En de telegraaf en dé telefonie en
de posterijen natuurlijk heelemaal niet.
Hoogstens zou je het bedrijf zóó kunnen
exploiteeren, dat het -gezonde winst op
bracht overeenkomstig de buitensporige
tarieven.Maar dat staat zoo burger
lijk!
En dé Giro-dienst zou ik nooit meer
willen wegdoen! Dat is de clou van ons
heel Staatsbestel! Daar zijn we beroemd
om in het buitenland! Meer dan van de
vlsch die we vangen.
(Natuurlijk! Dat Staatsvisschersha-
venbedrfjf dat is 'n last! Kortweg* Ze heb
ben het voor vijf en twintig jaar geleden
geannexeerd' omdat ze meenden dat er in
het monopolie wat geld te verdienen was.
Maar nou dat 't 'n paar jaar niet zoo is,
nou begrijp ik de Kamerleden best, dat ze
daarover klagenWat doen we ermee.
Dat pietsie zee dat wij hebben?En
dat hoopje menschen dat van de visscberi,
leeft? 't Is de moeite niet waard vergele
ken bjj de Hollandsche Lloyd en daarin,
hebben al die zeelui 't bestZe verdie
nen geld als water, die visschers!
Ik ben het volmaakt eens! Als ik de
Staat was, dan zette ik drie meter uit de
kust 'n stevige paalsohoeiing zoo van VUs-
singen naar Delfzijl.En ik zei: Ziezoo
Geen zee meer wij. De Zuiderzee dicht en
de Noordzee afgesloten! Geen koeien geen
moeien. Nou kunnen er ook geen Hollan
ders meer verdrinken of ze zouden tegen
de politieverordening in drie mijl uit de
kust moeten gaan en dan is het hun ver
diende loonAfgeloopen! En nu die
menschen maar 'n ander baantje zoeken.
Zomers kunnen ze heel goed met 'n ijs-
karretje loopen en 's winters kunnen ze
sneeuwruimen. Dus dan zijn ze geborgen
en als ze dan nog klagen dan zijn het heel
ontevreden lui.Dat zeg ik!
Je hebt schoon gelijk!! Ze moesten
maar 'n einde maken aan al ze»-gedoe met
Holland!
Natuurlijk! Inlijven bij Engeland.
Die verstaat de kunst beter!
Besjour.
Addio!.
Brensa.
„Oolombine, mam'selle."
Pierrot's oogen keken naar den grond.
„Het is een ongeluk, geen slordigheid.
Ik had haar geleend, maar zij heeft haar
belofte gebroken. Dat, is toch niet imijn
schuld, nietwaar?"
„Dat kan ik niet- beoordeelen,"- ant
woordde het meisje 'n beetje koel. „Maar
mag ik ook weten, wat ik daarmee te
maken heb?"
Paula meende dat de jonge man het
op een loopen zette, zoo haastig liep hij
de deur uit. Doch hij1 trad onmiddellijk
weer binnen met een onmogelijk .groote
hoedendoos. Hij trad op haar toe en zette
de doos oorzichtig op den grond.
Paula keek nieuwsgierig in de doos.
„Het is zeer zeker niet -veel," gaf ze glim
lachend toe. Wat ze zag was een massa
zwarte kantl
„Het kleed van Oolombine, het kleed
dat haar het liefste meisje van 't bal zal
maken. Iedereen die haar ziet, zal met
haar willen dansen, doch zij zal alleen
met imij dansen. En daarna zullen we
soupèeren
Paula voelde opeens, dat ze honger
had. 'n Souper met allerlei lekkere din
gen.
„Hoe jammer, dat ze er nu niet is," zei
ze sympathiek.
„Als ze er niet isbegon Pierrot.
„Wat is Coloanbine zonder haar kleed?
Een vrouw, maar geen Oolombine. En om
gekeerd zal iedere vrouw mét dit kleed
„Oost West, thuis best", dat was die ver
zuchting toen ik, ma oen 'tocht buiten HeJ-
der's dreven, waartoe ik me had laten ver
leiden, Zondagavond lm eilgeni home was
teruggekeerd.
Nu was dat verleiden; erg gemakkelijk
aan, want als je zooveel hoort van
'hoorl en Bergen, dan bekruipt je tenv
slotte ook de lust om dat paradijs te gaan
verkennen.
Zoo stapten we Zondag, op de boot en
ergens bij een aanlegplaats, het Is me
onbekend waar zoo namen we het stalen
ros en peddelden fa de richting van het
duin.
De zon scheen schitterend over dé veldém,
die fa veelkleurige brokken verdéeld, daar
lagen te blakereil fa de aluimerstemming
van dé Zondagsche rust.
Wat een heerlijke bekoorlijkheid voor
het oogl
Het sappige groen van dé dlikbegroeidé
hooivelden, waar het gras op dé meeste
plaatsen nog lag te wachten op de zeis van
dén kromgerugden grasmaaier of op dé
klétterende snijmessen van dé maaixnachine.
Daar tusschen standen hier en daar de
zwaargeknopte hooge stengels van .papaver
of blauwmaanzaad*
De mosterdvelden prijkten fa hun egaal
gele kleur en het wuivende korengewas
zong, bij den lichten winddruk, een lied van
vrede en overvloed.
Boven de Homdsbosschè zeewering
priemden de twee staketsels van het dèar
gestrande oorlogsschip, dat ligt te verroes
ten en te vergaan en waarvan geen enkel-
kopertje mag worden meegenomen, zonder
dat Vrouwe Justitie ingrijpt.
De begroeide duinhellingen naderden we
al meer en meer en een eenvoudig torentje,
glurend boven hoog geboomte, bewees, dat
er fa dé rustige omgeving van hoornen, dui
nen, koren en koeien en schapen waar
schijnlijk toch ook nog wel menschelijk le
ven aanwezig zou zijn*.
We naderden het dorpje Groet, waar nog
niet het mmoer van uitgaandé menschen-
drommen dé plechtige natuurstdlte door hun
dissonanten ontheiligden.
Hiér lag nog de ongereptheid en dronk
men het rustige zenuwontspanmendé met
volle teugen.
Bier nog geen pensions, geen strenge af
rasteringen, geen als langs een liniaal aan
gelegde tuinen en tuintjes, want de wilde
hagewimdé met haar prachtige blanke kelken
slingerde zich door de vrij uitgebotte
heggen.
Dit rustige scheen ook de vogels daar
argeloos gemaakt te hebben, want een
ekster, die door het fietsgezoem in haar ar
beid in een opgedroogde sloot even werd op
geschrikt, sprong op den walkant, doch
bleef daar, bij ons passeeren, kalm zitten,
zonder eenige aanstalten om het op' de vleu
gels te nemen*
De enkele menschen, die we ontmoetten,
groetten dorpegemoedelijk en dat bracht je
direct fa een vertrouwelijke stemming.
Weldra hield dat gemoedelijke op. Al
meer passeerden we woningen, waarop we
het bordje „pension" gespijkerd zagen; de
erven waren omheind; de tuintjes waren
netjes in hoekjes en vakjes verdéeld; de
hagewinde had plaats gemaakt voor dwerg-
hegjes en gecultiveerde bloemen; de men
schen groetten niet meer. Inderdaad merk
ten we, dat we de streek van beschaving
nadérdén*
De automobielen snordén ons voorhij; de
motorkarren knalpotten 5n duizelende vaart
voort, café na café passeerden wei, de heer
lijke rust vloeide over fa aanzwellend geraas
en rumoer.
Tot we in Schoor! aankwamen en natuur
lijk gingen naar het hooge duin, waar het
krioelde en warrelde van opklauterende
menschendrommen en afbuitelende, rei
lende en sobuivendé menschenkluwen* De
lachsalvo's klonken rondom, dé jazz-banid
klonk uit het café en je zoudt ai een knies
oor hebben moeten zijn als dat roetzemoe»-
teven ook bij jezelf niet soms dé lachspieren
geweldig in beweging zetten dbor dé aller
dolste situaties, waarin, zich soms vooral het
zwakke geslacht bevónd met dé losbumgo-
lende haarlokken en de rondzwierende rok
ken als van een balletdanseres.
Een uitbundige feeststemming was over
Oolombine zijn. Doch hoe weinigen zullen
dit kleed kunnen dragen," verkondigde
h'j met pathos.
Stilte. De zwart» kat glimlachte wijs
vanaf haar verheven zitplaats.
„Ik hoop, dat u haar zult vinden," sprak
Paula ten laatste, om de stilte te ver
breken.
„Ik heb haar gevonden, als.
„Als?"
„Als ze haar geluk zal durven volgen."
Hy liep naar den schoorsteen en streelde
de zwarte poes. „Denk eens aan," begon
hy weer, „u hoeft alleen maar <Jit kleed
aan te trekken, om de liefste Oolombine
te zijn, die ooit fa een 'balzaal gezien ia
Ik verzoek u, neen ik smeek u, myn trou-
welooze Oolombine te vervangen. Toe.
Hq keek haar zoo wanhopig smeekend
aan, dat het meisje moest lachen. En als
er teenmaal gelachen is, dan is het ys ge
broken.
„Ik hoorde nooit zooiets mals," prote
steerde ze nog.
„Mam'selle, dürft u uw geluk te vol
gen?"
Het klonk alles zoo sprookjesachtig en
Paula was zoo jong. Jonge menschen
trekt het ongewone. Heel zachtjes zei
ze Ja".
'n Uurtje later bewonderde zy zichzelf
in den spiegel. Die malle groote doos had
behalve het kleed nog allerlei hoogst
noodzakeiyke dingen tot inhoud, die haar
wonderwel pasten, behalve de schoenen,
die haar zeker vijf nummers te 'groot wa
ren. Gelukkig had ze nog haar eigen
satijnen schoentjes uit den goeden ouden
tyd. Onbeweegiyk stond ze, hoewel ze
't liefst had willen wegkruipen, want
reeds hoorde zq Pierrot's energiek tikje
op haar kamerdeur en haar eigen stem
die vreemd antwoordde „Binnen." „Het
wonder is compleet," zeide hq. „Ik had
my'n Oolombine verloren, en daar staat ze
voor mij, mooier dan in een droom. Kom;
de auto wacht."
Hy voerde haar by de hand. Dezen
avond, schoone Oolombine, ben ik uw ne
derige slaaf. Ik héb echter twee voor
waarden."
„Ha, mynheer Pierrot, u stelt voor
waarden?"
„Heele lichte, schoone Oolombine. Gij
zult slechts met ntij alleen dansen en uw
masker alleen dan oplichten, als ik er in
toestem. Aocoord?"
„In -vredesnaam dan;" antwoordde Oo
lombine.
Het avontuur begon.
Ze hadden reeds een paar dansen sa
men gedanst, toen Paula een zekeren
Harlekyn bemerkte, die hen geen oogen
biik uit het oog verloor. Eens, terwyi ze
tusschen twee dansen de balzaal verlieten,
sprak hy Pierrot aan.
„Ben jy het Gé," vroeg hy met een
zeldzaafh lage stem.
„Om je te dienen, Harlekynx" was het
bescheid. „Ik geloof, dat we tot dezelfde