VAN 'S LEVENS WIJSGEERIGEN KANT zoo haar va tte menschen/ gevaren en ze vermaakten zich kinderlijk blij in dolle uitgelatenheid. Maar genieten van' de heerlijke natuur? Dat deden slechts enkelen, want op de prachtige, schaduwrijke plekjes, waar heer lijke lichteffecten getooverd werden door het gebladerte van de groote verscheiden heid der boomsoorten, zag men haast niemand ~.nn* Daar was weer de vredige rust en snooi men niiet d'e stof, doch de verkwikkende geur van het geboomte.^ ilk sprak in 'het begin van een en dat zou het daar inderdaad ook zyn, daarbij was het water; de zee, met al l kleurnuances en haar wonderbaarlijfce riaties ie tinten en aspecten. En al mogen we hier in Helder missen de boomenprachlt, wij' hebben en houden toch onze Mens machtige colorietvollie zee. We zouden hier het paradijs kunnen bena deren, zoo we dat geboomte langs onze wegen of in de duinen hadden. Doch dat is in wording, want de Donkere Duinen mogen nog een! ja^r of wat noodig hebben om ons te laten zien, dat er 'hier ook hoornen willen groeien, eenmaal zullen we ons toch ook daarin kunnen verlustigen en 'dan.... met onze zee en qnze boomen, zal hier het paradijs benaderd worden. Robmson. HOFGEDAGTEN. Een poosje geleden gaven wij' hier een overpeinzing van een ongenoemden dich ter in een van onze periodieken. Hier onder volgt een soortgelijke bespiegeling van denzelfden dichter. Op Sorrighvliet 'k Ga op mijn vaste uur, zoo daaglijks voor den noen. 'k Ga op mijn vaste uur, door H Sorrigh- vlietsche groen, En door die eenzaamheid der stille mor genwegen, Dan is daar geen gerucht, dan kom ik niemand tegen; Dan lijkt het of de stad met al haar bezig heid, Een vreemde wereldl wordt, die ver ver loren leit. Daar 'k alles achterliet, mijn vreugden en mijn plagen, AI dat ik ondernam in mijn voorbije dagen, 't Is of de yle schim, die daar de toekomst biet. Wordt tot verleden tijd, hier waar mijn „sorrigh vliedt". Dan kan ik peinzend staan als d' oude wijze eiken, En met het oog omhoog, naar 't spel der wolken kijken, Die als ©en machtig heer regeeren in de lucht, Die altoos anders zijn en altoos op de vlucht, Die varen zonder doel, die dat zij met zich kruien. Verliezen waar ze gaan: het zijn maar regenbuien; Die gaan vol fleren moed, alsuvorsten van één uur. Zij leven op den wind en hebben nooit geen duur. Straks staat de lucht weer blank en zijn ze weggedreven. Dan komen and'ren weer van uit de kim me zweven, En schouwen van omhoog, voornaam en souverein, Of zij! de eerste daar en ook de laatste zijn Zooals die wolken daar, diie door de luch ten varen, Zoo trekt ook een geslacht van menschen door de jaren, Dat op de wereld heerscht, gerezen uit de kim, En seffens weer verdwijnt, gelijk een ijle schim. Het is hier ankerplaatts voor Hollands groote zonen, Een reputatie hoort in deze buurt te wo nen. Een knoopsgat rijk gevuld, een hooge gouden kraag, Zij krijgen hun cachet gedragen in don Haag. familie behooren, maar ik ben een latere, een meer verfijnde editie, naar ik gehoord heb." En zij gingen verder. Harlekijn achter latend met een verbeten gezicht. Doch zij1 waren nog nlot van hem af. Oolombine, die zich even Verwijderd had, om in de kleedkamer iets aan haar kapsel te her stellen, werd daar opgemerkt door Har lekijn, Geen spoor van Pierrot was te ontdekken. „Kom, Nonnie," zei hij; „het wordt tijd, dat je eens met mij danst, meisje,, en dan gaan we naar huis."- Paula voelde haar hart in de keel klop pen, niet 'zoozeer van angst, dan wel van eensklaps opwellende jaloezie op „Non nie" met wie'Pierrot volgens veronder stelling den heelen avond zou hebben ge danst. 'n Dwaze jalouzie, want wie was Pierrot? 'n Droomverschijning, die even onbegrijpelijk uit haar leven zou gaan, als zij er in verschenen was. Doch waar bleef hij nu? Daar verscheen hij, koel en onvervaard. Hij nam Paua's arm. „Kom Oolombine," zei hij koel, „de muziek zet weer in. Is je haar in orde?" En hij trok haar mee. Achter zioh hoorde zij een soort ge grom. En daar, voor de deur, stond 'n grappig Poeierkwastje, dat haar door het witte masker onderzoekend aankeek, hoe wel ze met 'n grooten kruisvaarder stond te praten. ,,'n Prachtig paar,'1 hoorde zij hen zeggen. „Pierrot,3 zei Paula verlegen, w't mag Hier wonen generaals, hier wonen oud- minister, Hier woont het intellect, hier wonen geen phihsters. De lintjes pruimenboom, slaat hier zijn wortels uit. En wordt er aan geschud, hier valt z'n eelste fruit, 't Driedubbel prediicaat van Jhr. Mr. Dr. Zoo'n carte de visite weegt zwaar, maar zij ontlokt er, Hier niemand! ooit een woord''van eerbied of ontzag. Wat eldlers Zondag lijkt, ia hier maar alle dag. Zit komen hier te saam van land uit alle hoeken, Om na hun levenstaak verdiende rust te zoeken, Zij waren Statenlid', ze waren gouverneur, Ze waren resident, ze waren directeur, Ze zaten in den raad, ze zaten in de Kamer, Waar een groen laken lag, hanteerden zij de hamer. Ze hadden in den Oost een rijk, een sul tanaat, Daar 'loopt een gouden draad; door hun oonduite-staat. Ze stonden in die krant, ze lieten van zich spreken. Toen namen ze ontslag en met een eero- toeken, En rijke souvenirs, belandden ze in den Haag, En hangen aan de kim des levens moe en traag, Men hoort van hen niet meer, maar heel hun levensactie, In een necrologie, ligt Maar bij de redactie, Wacht op hun laatst moment, dan komen al hun daan, Hun titels en hun naam weer in de krant te staan, Hun buurman, die het leest, blijft dan een wijle poozen, En denkt dan: strakjes komt ook mijn apotheose. Of t hier zoo tragisch is? Is dit een som ber lied? Ia 't hier een horizon, het is ook Sorrigh- vliedt Treurige vergissing. Hij is doodeiijk van haar en wijkt niet van haar zijde. Hij spant zich bovenmatig in om haar gunst te winnen. Het irriteert hem echter, dat hij voortdurend den blik op zich voelt van een klein onbeduidend heertje, zoodat hij eindelijk uitvalt: Wie'zou dat garnaaltje tegenover ons toch zijn? Hij zit me maar aldoor aan te gapen? êtel u zijn schrik voer toen ze met een verpletterenden blik in de schoone oogen antwoordde: Dat is mijn vader meneer. Ik meende u aan hem voor te stellen, maar die moeite zal ik nu maar niet ne men. BABBELUURTJE OVER MODE. Ons aardig „Popklnd". Wat zie ik ze toch graag al die aar dig aangeMeede kindiers. Als je ze in de verte ziet aankomen, zoo van tusschen groen en bloemen, zijn het precies kod dig trippelende poppen. Wanneer je het nou eens heel aardig wilde uitdrukken, zóu je kunnen zeggen: het is of een peppen-magazijn haar voor raad eens uit wandelen heeft gestuurd. Maar ik denk daar'dan tegelijkertijd bij, dat ik die levende poppen daarmee in door snee veel te kort zou doen. Want het gros van onze magazijn-poppen staat inderdaad nog zeer ton achter bij het gros van onze moderne levende kindertjes. Dat weet iedere vrouw, die eenige smaak bij zich ontwikkeld heeft. Want de inmiddels ontstane moderne E oppen van bijvoorbeeld verschillende •uitsche en Amerikaansche kunstenaars niet te na gesproken zien onze winkel poppen .er tegenwoordig nog zoo akelig vreeselijk banaal klinken, maar kan Ik iets te eten krijgen?" „Goeie hemel," schrok hij, „hoe kon lk zoo ezelachtig zijn, om daar niet aan to denken! Kom gauw mee!" Hij leidde haar langs verschillende gangen en kamers naar een afgelegen cabinet. „Hier is het stil, blijf rustig zit ten, terwijl ik de buffetten ga plunderen." En daarmee was hij verdwenen. Ze wilde zich juist in een lagen arm stoel neervleien, toen ze een stap hoorde, die onmogelijk van Pierrot kon zijn. Har lekijn verscheen in de déuropening. „Zoo, ben je hier eindelijk,' begon hij met heesche stem. „'t Wordt tijd, dat je met deze dwasheid eindigt. Kom Nonnie, ga mee, ik moet je spreken." „Ik geloof, dat u zich vergist," waagde Paula schuchter. „Staak dit comediespel, Nonnie. Toeval lig zag ik dit kleed, toen het thuisge! bracht werd, zoodat je me niet voor don mal kunt houden. Je hebt lang genoeg met Gé gespeeld, niet alleen vanavond." „Ik ben Nonnie niet, wie ze ook zijn mag," sprak ze nu onzeker. Harlekijn werd werkelijk 'boos. „Houd op met dien nonsens," en zijn mond werd wreed en hard. „Neem dat duivelsche masker af en ga mee, of Tc zal je er toe dwingen," gebood hij. „U zult u in de allerpijnlijkste verlegen heid brengen. Pierrot zal u wel eens de waarheid zeggen." En plotseling was daar Pierrot, vroo- lijk en onversaagd. Hij raakte Harlekijn's keurig uit met hun zijden jurkjes met kantjes en hun opgeprikte stroo-hoedjes, dat we van velschillende soorten met recht kunnen zeggen, dat ze uit den tijd zijn. De moderne mensch denkt anders. Daar van zijn onze levende poppen, onze kleine kleuters met hun fijne bloote beentjes tot ver boven de knie vrij' en de mollige be weeglijke armpjes, maar heel eventjes be dekt boven bij den schouder.het hoofdje met polka-haar, zonder bedekking of hoogstens versierdl met een eenvoudig mutsje of hoedje, het sprekend bewjjsl En wat daarbij mij althans het meest frappeert, is dat het effect hiervan soms met zulke eenvoudige middelen ver kregen is. En op grond hiervan durf ik beweren, zelfs met een zekere stelligheid, dat een moeder met een niet al te dikke beurs, net zulke süo-ezige uitziende "Mnders kan, heb ben, als de mama met de wel dikke dito. Want natuurlijk kost het tamelijk veel geld, wanneer men kousjes en schoentjes, onder- en boven-kleertjes hoedjes-etc. al lemaal' volkomen in orde en van mooie kwaliteiten hebben wil. Maar de vraag is: ziet een kind er niet em te stelen uit in een linnen jurk, van een vroolijke frissche kleur, met daarbij van hetzelfde goed een heel kort directoir broekje en een klein barretje, dat bijna precies om het hoofdje sluit, zoodat de ponny en de pruikjes haar bij de oortjes er nog maar net even onderuit komen? Te meer, wanneer de bloote -voetjes dan ge stoken zijn in een paar sandaaltjes en het kind tusschen broekje en jurkje geen rok jes meer aankrijgt, maar ter voldoende' verwarming van het kinderlijfje een gebreid wollen nethemdjel Ik geloof dat daarop niet af te dingen is. Een paar van die stelletjes t^gen el kaar geven de noodige afwisseling en met weinig arbeid kan iedere moeder berei ken, dat haar peuter er altijd frisch uit ziet. ruitjes zijn gewezen. Het geheel is gecom bineerd met wit en blauwe bloempatronen, eveneens van ingeweven frotté. Het eenvoudige hoedje is ook van de ruitjes-frotté gemaakt. Om nu tot de practijk van deze theorie te komen: het verdient aanbeveling voor bovengenoemd doel bij voorkeur frotté- Btof of cotton-crêpe te gebruiken. Dit geeft een beduidend) voordeel op dat ge- wascb en gestrijk van al die katoenen on- derkleerjes en jurkjes, want deze stof strijkt veel en veel gemakkelijker. En hoe de kindertjes zich voelen in zoo'n uitrusting? Nu dat moet u ze maar eens vragen of beter gezegd zie ze maar eens doende. Het zijn net acróbaat- jes, zoo soepel en lenig zijn ze. Men kan ze tegenwoordig gerust tot een jaar of acht of tien zoo kleeden. En wilt ge ze er voor het uitgaan met u zelf wat „gekleeder" dóen uitzien, dan houd u daar maar een apart mooi stelletje voor. Maar d an toch altijd is eenvoudigheid nog aan bevolen. Voor dó oudste zus is het hierboven uit- geteekend foulard japonnetje zeer verkies lijk. De acht of tienjarige heeft dan een frotté, waarin blauwe jürk aan van wit arm aan. „Oolombine heeft mij als haar partnor gekozen en zal met niemand an ders dansen. Ze heeft zich uitsluitend aan mij toevertrouwd, hoe onwaardig ik de eer ook mag zijn." „Hou op Gé! Je hebt al genoeg kwaad gesticht. Als ik Je ooit nog met Nonnie ontmoet, schiet ik je neer!" Pierrot lachte fijntjes. „Het zou na- natuurlijk jammer zijn, als ik voorgoed van het prettige gezelschap van mijn nichtje beroofd werd, doch 't gaat er nu maar om, of je Oolombine met rust wilt laten. Laat ons alleen, we willen sou- peeren." Harlekijn werd wit van woede. Hij was heel zeker van plan om op Pierrot af te vliegen, doch Poeierkwastjo, die lustig binnen getrippeld was, verhinderde 't hem. „Hallo," zei ze lachend. „Pierrot, Harle kijn, Oolombine, het bekende trio. Aan bine: „Natuurlijk pasten de schoenen niel, bine: „Naturlijk pasten de schoenen niet, u heeft ook zulke grappig kleine voetjes." Ditmaal was Cplombine arme Paula heelemaal van' haar stuk gebracht. Pierrot keek naar de voeten der beide meisjes, zéé intens, dat ook Harlekijn er wel naar kijken moest. Nu waren Poeier- kwast's voeten van respectabele grootte, terwijl die van Oolombine allermalst klein waren. Harlekijn keek en- keek. Dan keerde Poeierkwast zich op haar noncha lante wijze tot Harlekijn. „Wel, Theo," zei ze koel, welke verontschuldiging heb je aan te voeren, dat je mij den geheelen De groote vriendin draagt een jurk van bedrukte crepe, op een zeegroene fond, cn het Meine vriendinnetje heeft een jurkje aan van rosé organdi© met groene streep jes. Over het pasje loopen kruisgewijs biesjes van effen organdie met aan ieder puntje drie gehaakte rosé balletjea Het hoedje is van groen© stroo, met een rose takje ter versiering. Mme Corry. De kindermond. „Wel Kareltje," zei de bezoeker, „wat breng je me nou een groot glas water. Ik vroeg immers maar 'n klein slokje13 Nu had je zooveel te dragen." „Ja meneer," antwoordde Kareltje, „ik wist wél, dat u maar een beetje water vroeg. Maar ik heb zus hooien zeggen, dat u zoo droog was als een stokvisch en daarom dacht ik meneer kan beter veel water nemen! Opschieten. Hoe denkt u over liefde op 't eerste gezicht juffrouw Emma? Ik vind dat geheel in onze moderne eeuw passen. Immers het spaart toch veel tijd uit? Troost Jansen heeft gezegd, dat ik een ouwe gek was! Hoe vind je dat? Kom man, trek je dat nu toch niet aan. Je bent immers nog geen veertig. Uitgerekend! Jongen: „Hoeveel kosten de eieren?" Winkelier: „Tien cent per stuk, ge kneusde vijf cent." Jongen: „Kneus er dan maar twaalf voor mij." Handig! Jan: „Hij is buitengewoon handig." Piet: „Hoe kom je er aan? Hij weet het alleen maar zóó aan te leggen,, dat de menschen het denken."; Jan: „Nou, en noem jij dot soms dan niet handig? Wat wil jij dan nog meer?" Een natuurlijke zaak. 'n Arm kind kreeg verlof van een dame eiken middag in de keukeh wat eten te komen halen voor haar zieke zusje. Dit duurde een heelen tijd, tot op een middag de dame zei: „Zeg eens, ik heb je zusje gister op straat gezien; is ze weer gezond?" „Ja mevrouw," was het schuchtere ant woord. „Gezond is ze wel ziet u, maar eten doet ze nog altijd." Ik te Co- char- kell- .men. Har- dat we eten l'\ avond aan mijn lot hebt overgelaten? geloof, dat ik reden heb om juloersch zijn op de manier, waarop je dit lieve lombientje hebt nageloopen. Ze is c! mant, maur er zijn grenzen, weet je!" Op dit historische imoment trad de "er met het bestelde souper binnen, i oeierkwastjo legde haar handen op lekijn's schouders. „Kom, ik geloof we verschrikkelijk te veel zijn. Zouden ook niet eens 'kijken of we iets te e kunnen krijgen?" Harlekijn verdween met Poeierkwasti zonder één woord. Hij scheen verpletf Pierrot wierp zijn sigaret weg. „Zoo" hij. „Wil Oolombine mij nu de eer doen met mij te soupeeren?" Zij zetten zich, doch het was Paula alleen de schotels eer aandeed. Pje ï,VhtZï?h0Ofen nJ,et van Oolombine's w1)0611 de kellner het ijs kwam en het démasqué aankoi de, scheen hij als uit een droom te waken. Ook Oolombine schrok op innerde zich haar verlaten, kale De drie droge broodjes. „Ik moet gaan, Pierrot." Doch stom had alle blijheid verloren. ik verpletterd zei aan die Pierrot ge- imet aankondig- J ont- Her- kamer. haar In de auto, die hen naar huis vroeg Paula schuchter: „Mag ik 1 11 rrot, wat dit alles te li 66X1? „Dit beteekent," antwoordde hii aarzelen, „dat we vanavond kaar gevonden hebben." Maar daar hij zich niet bewoog, bracht, vragen, beteekenen zonder eindelijk el- niet EPAMINONDAS ZET THEE. IL „Heeft die kleine Epaminondas heei^ ■maal alleen thee gezet?" vroeg tante Suze. „Ja, dat heeft hij!" antwoordde Ep^ nondas* Moeder trotsch. „Wat een knappe jongen!" prees oom Obadjah, terwijl hij Epaminondas over zjjn krullebol streek; en Epaminondggi zwarte gezichtje blonk van genoegen. Epaminondas' moeder stond op oun th^ in to schenken, toen ze plotseling riep. „O, Epaminondas, we hebben de lepelt^ vergeten. Ga ze gauw even halen uit de keuken!" Epaminondas kwam terug met paplepels^ „Lieve help, Epaminondas!" riep der. We hebben toch geen pap. Ik theelepeltjes hebben." „Er zijn geen theelepeltjes meer Hoe. der," antwoordde Epaminondas. „Geen theelepeels meer, Epnminoikljd f Wat meen je. Hebben we dan geen twaalf zilveren theelepeltjes?" „Ja, Moeder," lantwoordde Epaminon, das. .Maar ze zijn toch in de theepot, Moe. der," zei Epaminondas. „In de theepot?" vroeg Moeder stom verhaasd. „Wat bedoel je jongen?" En M liohtte het deksel van de theepot op. En ja, daar zag ze tusschen de theeblad© verscheidene theelepeltjes blinken. „Epaminondas!" riep Moeder een beet je boos. „Wat is dat nu voor malligheid I Mag je nu mijn twaalf mooie zilver© theelepeltjes In de theepot stoppen?" „Dat hebt u zelf toch gezegd, Moedei*, zei Epaminondas verlegen. „Ik zelf gezegd," herhaalde Moeder. ,Ja, Moeder. Ik moest toch twaalf thee- lepeltjes vol thee in de theepot doen, pre cies twaalf!" „O, Epaminondas, Epaminondas!" riep Moeder half boos, half lachend. „Ik te- doelde toch niet, dat je de lepeltjes ook ln de theepot moest gooien, Je moest to lepeltje twaalf keer vol thee scheppen die thee in de pot gooien, zonder '4® lepel!" „Het spijt me erg, Moeder," zei Epami nondas met een bedroefd gezichtje. „No moei de visite nog wachten!" „Nu het hindert niets, hoor," zeiden de tantes. „Je wou je moeder goed heipen en wij kunnen best even wachten." En Moeder zei: „Kom maar gauw mee. Dan gaan we samen nieuwe thee zet*© 1 zonder theelepeltjes er in!" RAADSELS. r - Oplossingen der vorige raadsels. L Zonsondergang (z ons onder g an g). n. Maandag is Jantje Jarig; hij wordt dria jaar en krijgt van Marie een bromtol (bal spel) en van Vader en Moeder een hobbel- paard. Goede oplossingen van beide rnadseta ontvangen van: A. H. B.; G. en J. B.; M. B.; H. J. ei G. O.; G. D.; M. A. D.;0. A. D.; T. J. D.; A. en H. D.; G. D.; H F. E.; J. F.; P. en M. F.; J. G.; J. H.; J. H.; G. H.; A. R; A. en A. K.; G. K.; W. K.; A. K.; O. K.; M. v. d, L.; P. L.; L. M.; E. v. d. M.; A. N.; W. O.; F. P.; F. G. v. P.; P. J. R.; J. en J. v. R.; J. en W. S.; O. 8.; J. A. 8.; J. 8.; H. en W. T.; B. v. T.; T. v. d V.; L. V,' O. V.; J. J. W. en O. V.; O. de W. I. Nieuwe raadsels. Wat staat lüer? z k zRz ktk J z k jIngezonden door W. O. de Ble. Ik ben een ander woord voor middel punt; mijn eerste deel is een geldstuk en mljXL tweede een drank. „O," viel hij haar in de rede, „dat is het best© werk, wat 'k sinds lang gedaan bób. 0 hebben een dwaas vrouwtje tot hfl#* nog dw as eren man teruggebracht. Het was haar idee; mijq taak was een mei«g® te vinden van haar grootte en haar fl- quur, die de jurk moest dragen, welke hij voor haar bestemd wist. Zoodat WJ jalocrsch worden zou, verschrikkelijk jaloorsch. En da jalouzie moest goed ®a" ken wat de liefde misdeed." „En u vondt mij daarvoor geschikt? „Ja, meisje." vil,fUT hJe!d 8tl1- Het avontuur voorbij Toch lachte zij dapper, toen W rL!1 j wagen hlèlp. meden nacht, Pierrot, en veel dank. Meer kon ze niet zegKen, want hij keek M haar lomhbA ^611 Woordcn te vinden, C£ t'*ldl« zouden uitdrukken, wat ik komen?" Ma'8 morgen terug- haSirï!Teen/ j^'storde zij. Nog 66a 7 en de d(?ur viel in 't slot. terno-v^um en' mwKen zou Plerf Sr', in droomverschijning» Morgen! eens probeerde haar hand. te grijpen» vertrouwde ze heim weer. Bovendien waB het zoo waar wat hij zei. „Ik bedoel," bo- •gon ze weer, „wat mot Harlekijn e° zoo.,n «och in werkelijkheid.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1924 | | pagina 8