OUD ROEST Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, VAN 'S LEVENS WIJSGEERIGEN KANT Zonderlinge lotgevallen in het Dagelijksch leven van ZATERDAG 19 JULI 1924. Ni*. 132 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) Nachtelijke stilte!.Niet de stilte van den loodzwaren winternacht, Inktzwart, blindmaar de lichte nachtelijke rust Blakerlichtje flikkert bóven aan de zol dertrap, werkt speelsche lichtstrepen door de openstaande deur der woonkamer om laag. 't Juttertje NAAR JAN STEEN. Allen kennen wel de pchilderij van Jan Steen of althans een reproductie er van, die voorstelt hoe een tandmeester bezig is op de kermis een tandslachtoffer te verlossen van zijn kwelgeest. En dan gevoel je aan de krampachtige bewegin gen van den patiënt, hoe duldlooze pijnen dat slachtoffer tijdens de tandoperatie lijdt De tandmeesters ten tijde van Jan Steen waren blijkbaar- al de voorloopers van Sequah, wan! terwijl rondom de ker- imismuziek schetterde, viel er van het jammeren der weerlooze patiënten niet veel te hooren. Dat schilderij van Jan Steen stond me Zondagavond voor den geest, toen ik de kermis rondslenterde met de opzettelijke bedoeling of er iéts kon zijn, te ontdekken, dat nu werkelijk mij kon brengen in een stemmingsfeer van een ouderwetsche kermis. En inderdaad, daar op het Konings plein vond ik iets, dat me deed denken, heel in de verte, aan zoo'n bijzondere kermissfeer. Dicht bij de tent van het Leger des Heils stond.een tandoperateur in witte jas. Nu gevoelt ge'wel, dat er eenlge fan tasie voor noodig was om een vergelijking te treffen met Jan Steen's schilderij. De entourage van het geheel was wel sterk afwijkend van die op de schilderij. Het Leger des Heils bestond toen nog niet en de oubolligheid uit die lang ver vlogen tijden werd nog niet gehandicapt door allerlei principe-reibereien. Men Waagt wel over de moreele losbandigheid dezer dagen, doch .zoo'n schilderij van Jan Steen laat je zien, dat het vroeger ook allemaal geen geheelonthouders waren. f Bovendien noemde de tandmeester zich vroeger niet tand-operateur, doch kiezen trekker en in plaats van in een witte jas (een afgietsel van een operatiejas) verscheen hij irf een geheel ander gewaad. Maar overigens trok de tand-operateur evenveel belangstelling als diens voorzaat, de kiezetrekker van Jan Steen. Hij ontpopte zich als de zoon van Jacob den Hollander en daarom werd miin be langstelling nog grooter, omdat ia zijn vader in gelijke qualiteit als nu den zóón had gekend, nu ongeveer een vijfentwin tig jaar terug. Laat ik dadelijk er bij zeggen, dat Jacob Sr. beter slag er van had de mise- en-scène te beheerschen dan Jacob Jr., hetgpen me al weer de opmerking deed maken, dat je wel zoon kunt zijn van een bekend, met zekere eigenschappen be deelde, vader en dat de zoon wil treden in dezelfde functies als vader, doch dat hij daarom nog lang niet is de evenknie van dién vader, doch dat hij het, in den regel, niet verder brengt dan tot diens voeten. Zoo ook met Jacob Sr. en Jr. Jacob Sr. had meer gebaar; had beter stem; was in zijn pose meer' weldoener der menschheid; was uitdagender tegen over de wetenschap en 'beschikte over iets suggestiefs, dat maakt, dat een' groot deel der mensohen hem zijn vertrouwen schonk. ik wil daarvan een klein voorbeeld geven. Jacob Jr. had ook een patiënt bereid ge vonden van zijn weldoend tandziekte-ge- HOE VERSCHALK IK MIJN VISCH JE? Nuttige wenken voor den hengelaar. Nu wij zulk mooi aomer-weer genieten, zal menig Helders-majl er van profitee- r-en, door op een vrijen dag of stillen Zon dagmorgein te trachten, de arme vischjes te verschalken. In de volgende beschrijving zal hij eenige nuttige wenken vinden, die hem mogelijk bij dit snoode streven te pas zul ten- komen, terwijl de sappige opsomming van aan de vischyangst verboden ge- n°egens, hem zeker het water over de tanden doen loopen. Maar geven wij bet woord aan den' enthousiasten visscher- man: van den zomer die slaapt met open oogen, een slaap vol verrassende geluiden van klappende visch in de plassen, van wie kend' klein waterwild en roependé wul pen, onzichtbaar in de hooge luchten, met nu en dan een enkele klacht van een som bere roerdomp, dommelend in de rietzud- neesmiddel gebruik te maken. Hij liet hem tweemaal spoelen en toen de man verklaarde, dat hij geen pijn meer had, was dat voldoende voor Jacob Jr. om zijn middel te trachten aan den man te brengen. Dat was blijkbaar het publiek geen afdoend geneesmiddel, want het hapte niet erg toe. Jacob Sr. beschikte over een meer de monstratieve methode om zijn middel aan den man te brengen. Het is ongeveer vijfentwintig jaar ge- leden en de entourage was wel iets an- dërs. Het was op een marktplein en onder het publiek bewogen zich toen nog veel •menschen zonder wit boordje en met een hoog zijden pet. Onder die hoog zijden petdragers had Jacob Sr. een prachtexemplaar ontdekt, die hij met kennersblik had gemonsterd en' nu zijn zwaarwichtige tandtechnische kennis uitgalmende, dat slachtoffer be handelde. Ook dit slachtoffer moest zijn mond ge durende eenigen tijd met een witachtig vocht spoelen, doch Sr. liet den patiënt den mond niet ledigen op de straat zoo als Jr., doch Sr. nam de zijden pet van den patiënt, drukte het bovengedelte goed in, zoodat ér een flinke kom ge vormd werd. Daarin (moest toen het slachtoffer den mondinhoud deponeeren, Sr. nam een tangetje ter hand en onder een vloed van woorden, al roerende in de witte vochtmassa op de zijden pet, haalde hij met het tangetje daaruit ten slotte een zich nog kronkelend wormpje op en toonde dat aan de goêgemeente. Dat werkte ontstellend en suggestief en de pakjes met het mondspoelmiddeltje vlogen weg. Die artisticiteit miste Jr. Wel was hij nfoderner in alle opzichten, doch Sr. kon hij lang niet evenaren. Evenals de kermis zelf, zullen ook de kiezentrekkers wel langzamerhand ver kwijnen. Inderdaad overleven zij zichzelf. Behalve het groot aantal woonwagens, dat jaar op jaar schijnt toe te nemen en waarvoor men, naar verluidt, een woon wagenpark yil aanleggen, kenmerkte zich de kermis, voor zoover ik het heb be keken, door niets bijzonders. Alleen zag ik een hoempagezelschap op de fiets. Zelfs de groote Turksdie trom had men daar op weten te bevestigen en zoo peddelde het clubje door de straten. Ook dat dus heel anders als eenige ja ren nog terug, toen óe mannen zich van dorp tot dorp op hun zwaarbespijkerde laarzen voortsleepten, zoodat ze 's avonds dood- en doodop in hun tijdelijk home bij den een of anderen slaapsteê-houder aanlandden. Dan heb ik in mijn jongens hart menigmaal de jongens, die deel uit maakten van het gezelschap, beklaagd en, met nog andere kornuiten hielden we dan wel de muziek /voor hen vast en droegen de Turksche trom tusschen ons in. Want een heerlijkheid is de kermis in mijn jeugd altijd geweest en(daarom kan ik de enthousiaste uitingen van de tegen woordige jeugd over de kermis thans nog zoo goed doorvoelen. En elk jaar zoek ik naar zoo'n ietsje; zoo'n klank, zoo'n geur, zoo'n voorstelling als in mijn jeugd op de kermis en laait het, in mijn verleden-ik, nog zoo heerlijk en trekken vele jeugdvisioenen nog mijn geestesoog voorbij. Toch voel Ik, dat er iets anders in de kermis is gekomen en dat komt door de overdaad van genoegens, die het geheele jaar door aan de menschen wordt geboden, zoodat ze niet meer in staat zijn hun geheele levensuitbundtghed te oonden- seeren tot één week van ontspanning. Robinson. den, en ver geloei van eenzaam vee, zwaar gedoken in de dauwnatte, malache weilanden. In Junimaand weifelt de zonneschijf bij het zinken in dé Westerkimluttel zjjn haar rusturen.reeds kleurt de Oost te gen den-schemer der hal'fklare nachten. Op! hengelaar der plassen 1.... Half drie, in den ochtend.de ratelende wek ker scheurt de stille rust in de boeren woning waar de hengelaar slaapt.en droomt van jagende baars en buitelende meeuwen. Juffrouw Shortcheese, trouwe waak ster in nachtjak op sloffen, treedt de ka mer binnen.gaslicht flapt omhoog. Meneer, het is half drie!.Met een ruk is de „baarzer" uit de veeren, wrijft zich de oogen.Zijn eerste werk is door' de ruiten te turen of er sterren staan bij bladstil liggende wind', dan wel of de wol- kén nog drijven uit „den goeden hoek"; het Zuiden, wat hem kans geeft op een fortuinlijken h engeldag.- Nu vliegensvlug zijn toilet in orde ge bracht, zijn ontbijt gejaagd-nerveus ver werkt zijn boterhammen voor den langen tocht besmeerd en belegd, en de henge laar verlaat voorzichtig om het gezin niet te wekken de boerenwoning, steekt de neus in den wind en zucht: in orde. En nu gaat het snel met groote stappen op het boothuis toe. Fluks worden alle vMWMWIw%WJi m UIT DEN TIJD VAN NAPOLEON. De nlouwe adel en z'n houding. In de dagen, dat Napoleon Bonaparte nog Eerste Consul was in Frankrijk, hield men zich nog aan de gebruiken door de groote revolutie in zwang gebracht. De goede inwoners van stad en land heetten nog citoyens en pitoyennes, de maanden van het jaar thermidor, brumalre, pluviose enz. en fnen wist 'niets meer af van de vergulde etiketten van het voormalig hof cjer Bourbons. Maar toen de Eerste Consul Keizer aller Franschen werd, gingen de zaken natuur lijk gansch anders staan. Er waren genoeg personen in Frankrijk, die met zeer leede oogen zagen, hoe het Keizerschap Napo leon werd opgedragen namelijk door mid del van een motie. Met groote welwillendheid ontving de Eerste Consul eenige senatoren. „Neem vooral voorzorgsmaatregelen tegen mijn eventueele tyrannie", zei, hij glimlachend tot de staatslieden en klopte hem op den schouder. Die maatregelen echter bleven, bij zooveel beminnelijkheiduit. Een sena tor poogde Napoleon nóg te overtuigen dat er absoluut een grondwet moest komen waarin de rechten der natie scherp om lijnd zouden zijn. „Mon chér senateur", zei de aanstaande keizer, „ge hebt vol komen gelijk, maar geloof me, het oogen,- blik is er nog niet voor gekomen". Zoo redeneerde Bonaparte alleplei be zwaren tegen zijn onbeperkt keizerschap weg. En met het Empire, vérrees ook een nieuwe adel. Men herinnert zich Madame Sans-Gêne, de gewezen waschvrouw, die hertogin werd, en zoo warén er nog heel wat citoyennes, die zich plotseling tot prin sessen, markiezinnen, of gravinnen ver heven zagen, alles ter meerdere glorie van den troon des keizers. Met de etikette was het, vooral in den aanvang, slecht gesteld. Spotlustige lieden konden niet nalaten te glimlachen, als-zij zich telkens met Votre Majesté, Votre Altesée hoorden aanspreken, en Jjdele mannen lieten zich van den morgen tot den avond met Monseigneur betitelen. Ijverig snuffelde men in oude archieven om de beste documenten over de etikette machtig te worden en menige nieuwbakken markiezin dacht er ernstig over om Marie Antoinette. na te bootsen. Artisten van naam zetten zich aan het werk, om de prachtigste wapenschilden te "ontwerpen voor de nieuwe edelen. Vooral nieuwe edeldames schikten zich niet aanstonds met de gewenschte gratie in haar verheven positie. Parijs had tal- looze' mopjes en tallooze aardigheden, ter demonstratie hoé slecht de2e gunstelingen des Keizers het nog konden vinden met de goede manieren. De edellieden van oud ras constateerden minachtend, dat de hun aangeboren hoffe lijkheid, die noch plechtstatig noch fami- liar was, ook bij Napoleon zelf ontbrak. Hq was stijf en gereserveerd, wanneer hij representatief moest optreden en voelde zich er onbehaaglijk bij. Eerst wanneer hij,' zonder aan zijn waardigheid te kort te doen, kon vervallen in den losseren toon zijner revolutionaire jonge jaren, kwam de Keizer wat bij. Hij wist wel, dat de Parijzenaars spot ten met den door hem geschapen nieuwen adel, maar het deerde hem niet in het minst. Men meene echter niet, dat Napoleon voor zijn hofstaat, alleen met zijn nieuw bakken adel volstond. Hij wist ook leden der oude noblesse aan zich te verbinden. Tal van door de revolutie geruïneerde eddlen, traden in zjjn dienst ten hove, hetgeên hun door de royalisten in hooge mate kwalijk genomen werd, vooral toen bleek, dat de Keizer zich nog wel eens vroo^jk om hen maakte. Hij verklaarde onder meer eens: „Ik heb den ouden adel rangen in mijn leger aangeboden, en ze wilden niet. Ik heb spullen in dé vischboot geborgen: eerst de twee 6 meter-lange steekstokken, die hem in staat stellen de boot te planten en vast te sjorren midden op het' diepe „wye", dan zijn twee respectabele hengels, zijn groote schepnet om de gevangen baars want bet- gaat dezen keer er om baars te vangen uit de bun te scheppen, het kleine netje om de „aasvischjes" op te diepen, verder een beugelnet, simmen- doos met reservetuig en peillood; het laatst de mondvoorraad' ,en de oliejas voor mogelijke buien. Met de korte bootshaak stoot hij de dub bele vaardeur van het boothuis wijd open, springt in de boot, vult de tank van den motor, opent de benzine-toevoer, flotteert, zwaait met een korten ruk het' vliegwiel door de oompressie. Tuffend glijdt de boot die wetering op, recht op het wije aan. Purper-violet begint de Oosterkim te kleurenstilte nog alomde visch boot tuft langszij een eenzame roeiboot, bediend door vroege melkster op weg naar het koeland, waar ze straks de volle uiers gaat ontlasten.... Hoog én slank als een flamingo duikt een reiger op aan den oever: het half duister schept legendarische gestalten voor het oog van den eenzamen vaargast! Nu glijdt de boot op ruimer water (ie oevers schuiven uiteen.staccato kwekt daar eendenroep uit wiekend kop pel, hoog in den schemer pijlsnel koer send naar de eendenkooi.meerkoeten vluchten met korten, plompen wiekslag hun plaatsen willen geven aan de mini steries en ze hebben geweigerd. Maar ik heb mijn antichambres voor hen geopend en ze hebben zich daarheen gespoed." Vrij spoedig zagen de vorsten van Europa in, dat ze rekening hadden te houden met h^t nieuwp Empire, en dat ze vooral den Keizer de hem toekomende eer moesten geven. Hij yvas op cerejno- nieele ontvangsten zeer gesteld en zijn verontwaardiging was groot, toen, in 1800, de hooghartige Weensche aristocratie hem tijdens zijn verblijf aldaar niet de noodige eer bewees. De generaal Bertrand werd afgevaar digd om den kanselier, vorst Metternich, te verzoeken een receptie te doen houden, waarop de Weensche adel aan hem kon worden voorgesteld, ep men waagde het niet, daarop weg te bleven. „Ik weet wel,' had de keizer kort na zijn kroning gezegd, „dat men schertst over mijn nieuwe dynastie, en toch... binnen vijf jaar zal ze de oudste van geheel Europa zijn." Parvenu:achtig als in vele opzichten het Empire in zijn eerste dagen moge geweest zijn, moet het anderzijds toch tevens een kleurig-romantischen aanblik geboden hebben en velen kwamen onder de be koring daarvan. Hetgeen natuurlijk niet wegneemt, dat verbitterde tegenstanders van den keizer hun ironische beschouwingen over dien tijd hebben neergeschreven, 'welke soms geestig of humoristisch, maar in ieder geval eenzijdig zijn. Dit geldt o.m. voor de Mémoires van Madame De Staël, die den keizer veraf schuwde, doch, op haar beurt, als savante bij velen slecht aangeschreven stond. In verband met het feit, dat ze geen schoonheid was en zelfs opmerkelijk groote handen en voeten had, lanceerde men het volgende bon-mot, dat ook Napoleon geamuseerd moet hebben: Aux pieds de Stael (piëdestal) on re conna it la statueB. NAAR EEN BRON. Door een geleerden Denker, die studie van het leven van den ouden wijsgeer Plato maakte, wordt als de grootste gave, die deze het nageslacht liet, genoemd, dat hij de denkbeelden van het Ware, Schoone en het Goede op één lijn stelde. Het eene met het andere belichtend, toonde hij aan, dat het drie stralen van dezelfde lichtbron zijn, die, door zich te vereenigen, diezelfde lichtbron wederom zullen samenstellen, te wetenGod. Dit aannemend, moeten w-ij ons er wel over verwonderen, dat het licht, dat daardoor reeds omtrent 400 jaar voor Christus werd ontstoken, zich niet meer over de wereld heeft verbreid. Immers, de verhouding van het Schoone tot het Ware en bovenal tot het Goede heeft zfoo menig denker, die er zich rekenschap van trachtte te geven, vruch teloos bezig gehouden. Intuitief was men wel tot de ontdekking gekomen, dat elk van de drie voldoende w as om een menschenleven te vullen. Immers, hij die het schoone zocht, vond daarin vaak zijn levensdoel en ver langde niets daarnevens; hij, wien het om de waarheid te doen was, schroomde niet haar na te jagen, zelfs ten koste van al het andere; en hij die het goede be oogde, beoogde ook dit alleen en vreesde zelfs, vooral door het schoone, van kzijn "pad te worden afgeleid. Om de drie richtingen nader aan te duiden, zouden wij ze kunneu verper soonlijken in den kiinstenaar, den wijsgeer en den vrome. De kunstenaar zoekt schoonheid en harmonie iü vormen, klanken of kleuren ,en tracht beelden t© scheppen, die oog en oor welgevallig zijn. De wijsgeer tracht wat voor hem waar heid beteekent, van uit de kleinste kern op te bouwen; hij verwerpt zorgvuldig alle vertroebelde bijmengsels en richt alzoo, stap voor stap, zijn schreden naar de oneindigheid. De eenvoudige vrome houdt zich zonder voor dó vischboot uit, laag over het water vlak de pooten klepperplassend als korte roeispanen.en ja! hoort!.de eer ste karrekiet ontwaakt. Hij babbelt' én pruttelt den ontwakenden dag tegemoet. Daar rijst de dagtoorts in karmijnen gloedgiet lucht en kleur en trillend leven uit op meer en land en op de dor pen die in horizont verscholen lagen. De baarzer speurt en tuurt bij het nar deren van zijn doel, of soms reeds meeu wen cirkelen boven de uitverkoren hen- gelpLek, gruizig naar'het ochtendvoer van kleine witvisoh, opgedreven door „azen de" baars. Hij zal het eerst probeetesn in diep wa ter, waar hij den harden kiezel-bodem, door baarzen graag bezocht, sinds jaren kent en weet te vinden. Nu mindert hij zijn vaartzet den motor afgeruischloos glijdt de boot. lanzamer steedsstop! hier is het. Nu fluks de boot met touw en strop ge bonden aan de steekstokken, die hij voor af met de ijzeren punten krachtig in den steenharden bodem heeft geboord.... Vast ligt de boot op het blanke water. „Als je nou even blijft toekijten, me neer, hoe ik het lap, zul je d'r pleizier van beleven," zegt de baarzer bij mij in de boot. I Hij begint te „looden" of te „peilen". Heeft hij de juiste diepte ongeveer an derhalve handbreedte van den bodem te pakken, dan schept hij met het kleine aasnetj? een vischje.(bleitje, voorntje, al- vertje, grondeltje) uit de bun, bevestigt 1 i-yr.. 'ui in in i.B ophouden bezig met de voorschriften der moraalhij tracht de verleiding van welken aard ook, te overwinnen, oefent zich in plichtsbetrachting, in zelfkennis, in naastenliefde, zonder zich door iets te laten afleiden. Maar alle drie kunnen ze zich er van bewust zijn, dat ze een band knoopen met het Onzienlijke en dat de weg, dien zij betreden, hen verder brengt, zij het dan ook dat ze hier op aarde weinig bereiken en dat hun ideaal hen blijft tegenstralen uit de verte. Hun ideaalAls ze maar eennlaal zóó ver zijn, dat ze het recht van bestuan van dat ideaal erkennen, dat ze zich op den weg voelen om het eenmaal te be reiken 911 dat de ontzettende afstand, die hen er van scheidt, hen wel klein maakt maar niet ontmoedigt. Maar dan ook gaan ze van lieverlede bevroeden, dat elk van de drie wegen eenzijdig is, dat ze bestemd zijn om el kander aan te vullen en te verrijken, om licht-en klaarheid te werpen op elkander. Door het goede, het rechtvaardige te zoeken, baant de ziel zich een weg om de waarheid te bereikende dienst van het schoone moet leiden ook tot de ont dekking van het geestelijk schoon, en het zoeken naar waarheid moet eenmaal leiden tot het eeuwige beginsel aller dingen. Daarom kunnen we rustig onzen gang gaan wanneer we slechts een band hebben, die ons met het onzienlijke verbindt. Verschillend is de drang, die aan ieder onzer in het hart is gelegdmaar hoe verder we komen, hoe meer eenheid wei zullen ontdekken in wat eenmaal was gescheiden. Zoolang we nog zoo kortzichtig zijn kunnen we slechts gelooven én vertrou wen, dat eenmaal alles zal samenvloeien en dat het niet de vraag zal zijn, langs welken weg we gekomen zijn, maar of we gewandeld hebben met een heilig doel voor oogen en dat doel gediend hebben naar onze beste krachten. B. lüTXfauïaufis&i: MANNENMOED. Het was midden in den nacht. In het huis was het stil; geen geluid werd ver nomen, behalve het gesnork van den heer dés huizes. Maar daar op eens kraakte beneden iets. Een zeer verdacht geluid. De vrouw werd er wakker van, luisterde ingespannen, en het vreemde geritsel herhaalde zich. „Jan," fluisterde ze. „Jan, wordt 's wakker! Er is een dief in huis. Ik hoorde hem duidelijk beheden loopen. O ik heb zoo'n angst. Wat moeten we beginnen! Wat zal er van ons worden. O! straks worden we vermoord." „Ssst," zei hij. Laat toch niet hooren. dat we wakker zijn. Dat is totaal ver keerde tactiek." Hü schoot zijn broek .aan en ging op zijn teenen de deur uit, terwijl de vrouw in doodsangst de dekens over de ooren haalde, niet wetend wat te beginnen. Het bleef langen tijd stil. Zij kon 't tenslotte niet langer uithouden en ze deed de deur op een kier open. „Jan", riep ze zachtjes. Geen antwoord. „Jan" riep ze nog eens, nu door het stil blijven nog angstiger. „Nu, wat is er?", kwam het antwoord. De stem kwam van boven. „Maar wat voer je nu uit op zolder?" vroeg de verbaasde vrouw haar angst vergetende. „Wel," was 't antwoord, „je zei toch, dat de dief beneden was? Ik ben dus naar boven gevlucht." Hij had het opgegeven. Ben je nog niet getrouwd? Nee. En ik dacht, dat je al twee jaar ge leden verliefd was? Is ook zoo. Maar toen ik haar op een avond wou vragen, vertelde ze me, vóór ik daartoe de kans kreeg, dat ze zooveel hield van Jacques Perk en Willem Kloos. Nou, als ze al op twee jongens verliefd was, had ik immers toch geen kans meer? voorzichtig het „aasje" aan den haak en laat, ruim zwierend, de sim te water. Als de sim onder water is uitgeloopen, „leeft" de dobber op den waterspiegel door het zwemmen van het aasvischje. Hoe levendiger aas, hoe meer kans dat de baars zal toehappen. Dan tuurt de hengelaar scherp op den dobber, tegelijk een oog werpend op den omtrek of hij soms meeuwen ziet cirke len steeds boven dezelfde plek en of er soms kloinè visch hoog boven het water uitspringt! Dat zjjn onfeilbare teekenen, dat er baars in de huurt is. En jal Daar vliegt de dobber met een ruk naar omlaag 1 Even lateii doortrek ken.Meegeven... Dan plots met een soepele polsbeweging een korte ruk en nu voorzichtig ophalen. De lijn strak hou den. Vooral niet op het moment van aan bijten met een ruwen ruk den buit uit het water slingeren, maar gestadig optrekken tot de baars zich „laat zien", en dan weet de hengelaar meteen of hij den beugel noodig heeft om te scheppen, of dat hij, zonder gevaar voor zijn tuig de visch kan „tillen". De maanden September en Ootobor zijn de beste baarsmaariden op „het wije". Dan aast de baars bij soholen van soms wel 500 tot 1000 familie-leden en kan het ge beuren, dat de baarzer aas te kort heeft om alle gulzigaards te bedienen en te ver schalken. B. I

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1924 | | pagina 7