Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
VAN 'S LEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
Zonderlinge lotgevallen
in het Dagelijksch leven
van ZATERDAG 19 JULI 1924.
Nr. 132 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
Nuttige wenken voor den
hengelaar. 1
UIT DEN TIJD VAN NAPOLEON.
De nieuwe adel en z'n houding.
NAAR EEN BRON.
MANNENMOED.
Hfl had het opgegeven.
't Juttertje
NAAR JAN STEEN.
Allen kennen -wel de schilderij van
Jan Steen of althans een reproductie er
van, die voorstelt hoe een tandmeester
bezig is op de kermis een tandslachtoffer
te verlossen van zijn kwelgeest. En dan
gevoel je aan de krampachtigebewegin
gen van den patiënt, hoe duldlooze pijnen
dat slachtoffer tijdens de tandoperatie
lijdt
De tandmeesters ten tijde van Jan
Steen waren blijkbaar al de voorloopers
van Sequah, wanf terwijl rondom de ker-
omismuziek schetterde, viel er van het
jammeren der weerlooze patiënten niet
veel te hooren.
Dat schilderij van Jan Steen stond me
Zondagavond voor den geest, toen ik de
kermis rondslenterde met de opzettelijke
bedoeling of er iéts kon zijn te ontdekken,
dat nu werkelijk mij kon brengen in een
stemmingsfeer van een ouderwetsche
kermis.
En inderdaad, daar op het Konings
plein vond ik iets, dat me deed denken,
heel in de verte, aan zoo'n bijzondere
kermissfeer.
Dicht hij de tent van het Leger des
Heils stond .een tandoperateur in witte
jas. Nu gevoelt ge' wel, dat er eenïge fan
tasie voor noodig was om een vergelijking
te treffen met Jan Steen's schilderij. De
entourage van het geheel was wel sterk
afwijkend van die op de schilderij.
Het Leger des Heils bestond toen nog
niet en de oubolligheid uit die lang ver
vlogen tijden werd nog niet gehandioapt
door allerlei principe-reibereien. Men
Waagt wel over de moreele losbandigheid
dezer dagen, doch .zoo'n schilderij van
Jan Steen laat je zien, dat het vroeger ook
allemaal geen geheelonthouders waren.
Bovendien noemde de tandmeester zich
vroeger niet tand-operateur, doch kiezen
trekker en in plaats van in een witte
jas (een afgietsel van een operatiejas)
verscheen hij irf een geheel ander gewaad.
Maar overigens trok de tand-operateur
evenveel belangstelling als diens voorzaat,
de 'kiezetrekker van Jan Steen.
Hij ontpopte zich als de zoon van Jaoob
den Hollander en daarom werd mijn be
langstelling nog grooter, omdat is zijn
vader in gelijke qualiteit als nu den zoon
had gekend, nu ongeveer een vijfentwin
tig jaar terug.
Laat ik dadelijk er bij zeggen, dat
Jaoob Sr. beter slag er van had de mise-
en-scène te beheerschen- dan Jaoob Jr.,
hetgpen me al weer de opmerking deed
maken, dat je wel zoon kunt zijn van een
bekend, met zekere eigenschappen be
deelde, vader en dat de zoon wil treden
in dezelfde functies als vader, doch dat
hjj daarom nog lang niet is de evenknie
van dién vader, doch dat hij het, in den
regel, niet verder brengt dan tot diens
voeten.
Zoo ook met Jaoob Sr. en Jr.
Jaoob Sr. had meer gebaar; had beter
stem; was in zijn pose meer' weldoener
der menschhejd; was uitdagender tegen
over de wetenschap en beschikte over
iets suggestiefs, dat maakt, dat een' groot
deel der mensohen hem zijn vertrouwen
schonk.
ik wil daarvan een klein voorbeeld
geven.
Jacob Jr. had ook een patiënt bereid ge
vonden van zijn weldoend tandziekte-ge-
HOE VERSCHALK IK MIJN VISCHJE?
Nu' wij zulk mooi zomer-weer genieten,
zal menig Helders-maü er van profitee-
ren, door op een vrijen dag of stillen Zon
dagmorgen te trachten, de arme vischjes
te verschalken.
In de volgende beschrijving zal hij
eenige nuttige wenken vindien, die hem
mogelijk bij dit snoode streven te pas zul
len, komen, terwijl de sappige opsomming
Van aan de vischyangst verboden ge
noegens, hem zeker het water over de
landen doen loopen. Maar geven wij het
woord aan den' enthousiasten visscher-
toan:
Nachtelijke stilte!.Niet de stilte van
den loodzwaren winternacht, inktzwart,
blind maar de lichte nachtelijke rust
van den zomer die slaapt met open oogen,
een slaap vol verrassende geluiden van
klappende visch in de plassen, van wie
kend' klein waterwild en roepende wul
pen, onzichtbaar in de hooge luchten, met
nu en dan een enkele klacht van een som
bere roerdomp, dommelend in de rietzud-
neesmiddel gebruik te maken. Hij liet
beau tweemaal spoelen en toen de man
verklaarde, dat hij geen pijn meer had,
was dat voldoende voor Jacob Jr. om zijn
middel te trachten aan den man te
brengen.
Dat was blijkbaar het publiek geen
afdoend geneesmiddel, want het hapte
niet erg toe.
Jaoob Sr. beschikte over een meer de
monstratieve methode om zijn middel
aan den man te brengen.
Het is ongeveer vijfentwintig jaar ge-,
leden en de entourage was wel Iets an
ders. Het was op een marktplein en onder
het publiek 'bewogen zich toen nog veel
■menschen zonder wit boordje en met een
hoog zijden pet.
Onder die hoog zijden petdragers had
Jaoob Sr. een prachtexemplaar ontdekt,
die hij met kennersblik had gemonsterd
en' nu zijn zwaarwichtige tandtechnische
kennis uitgalmende, dat slachtoffer be
handelde.
Ook dit slachtoffer moest zijn mond ge
durende eenigen tijd met een witachtig
vocht spoelen, doch Sr. liet den patiënt
den mond niet ledigen op de straat zoo
als Jr., doch Sr. nam de zijden pet van
den patiënt, drukte het bovengedelte
goed in, zoodat er een flinke kom ge
vormd werd. Daarin moest toen het
slachtoffer den mondinhoud deponeeren,
Sr. nam een tangetje ter hand en onder
een vloed van woorden, al roerende in
de witte vochtmassa op de zijden pet,
haalde hij met het tangetje daaruit ten
slotte een zich nog kronkelend wormpje
op en toonde dat aan de goêgemeente.
- Dat werkte ontstellend en suggestief
en de pakjes met het mondspoelmiddeltje
vlogen weg.
Die artisticiteit miste Jr. Wel was hij
irfoderner in alle opzichten, doch Sr. kon
hij lang niet evenaren.
Evenals de kennis zelf, zullen ook de
kiezentrekkers wel langzamerhand ver
kwijnen. Inderdaad overleven zij zichzelf.
Behalve het groot aantal woonwagens,
dat jaar op jaar schijnt toe te nemen en
waarvoor men, naar verluidt, een woon
wagenpark yil aanleggen, kenmerkte zich
de kermis, voor zoover ik het heb be
keken, door niets bijzonders.
Alleen zag ik een hoempagezelschap
op de fiets. Zelfs de groote Turksche trom
had men daar op weten te bevestigen en
zoo peddelde het clubje door de straten.
Ook dat dus heel anders als eenige ja
ren nog terug, toen de mannen zich van
dorp tot dorp op hun zwaarbespijkerde
laarzen voortsleepten, zoodat ze 's avonds
dood- en doodop in hun tijdelijk home bij
den een of anderen slaapsteê-houder
aanlandden. Dan heb ik in mijn jongens
hart menigmaal de jongens, die deel uit
maakten van het gezelschap, beklaagd en,
met neg andere kornuiten hielden we dan
wel de muziek -voor hen vast en droegen
de Turksche trom tusschen ons in.
Want een heerlijkheid is de kermis in
mijn jeugd altijd geweest en(daarom kan
ik de enthousiaste uitingen van de tegen
woordige jeugd over de kermis thans nog
zoo goed doorvoelen.
En elk jaar zoek ik naar zoo'n ietsje;
zoo'n klank, zoo'n geur, zoo'n voorstelling
als in mijn jeugd op de kermis en laait
het, in mijn verleden-ik, nog zoo heerlijk
en trekken vele jeugdvisioenen nog mijn
geestesoog voorbij.
Tooh voel ik, dat er iets anders in de
kermis is gekomen en dat komt door de
overdaad van genoegens, die het geheele
jaar door aan de menschen wordt geboden,
zoodat ze niet meer in staat zijn hun
geheele levensuitbundighed te oonderv-
seeren tot één week van ontspanning.
Robinson.
den, en ver geloei van eenzaam
vee, zwaar gedoken in de dauwnatte,
malsche weilanden.
In Junimaand weifelt de zonneschijf bij
het zinken in dé Westerkim.luttel zijn
haar rusturen.reeds kleurt de Oost te
gen den- schemeT der hal'fklare nachten.
Op! hengelaar der plassenIHalf
drie, in den ochtend.de ratelende wek
ker scheurt de stille rust in de boeren
woning waar de hengelaar slaapt.en
droomt van jagende baars en buitelende
meeuwen.
Blakerlichtje flikkert bóven aan de zol
dertrap, werkt speelsche lichtstrepen door
de openstaande deur der woonkamer om
laag
Juffrouw Shortcheese, trouwe waak
ster in- nachtjak op sloffen, treedt de ka
mer binnen.gaslicht flapt omhoog.
Meneer, het is half drie!.Met een
ruk is de „baarzer" uit de voeren, wrijft
zich de oogen.Zijn eerste werk is door'
de ruiten te turen of er sterren staan bij
bladstil liggende wind', dan wel of de wol-
kén nog drijven uit „den goeden hoek";
het Zuiden, wat hem kans geeft op een
fortuinlijken hengeldag.-
Nu vliegensvlug zijn toilet in orde ge
bracht, zijn ontbijt gejaagd-nerveus ver
werkt zijn boterhammen voor den langen
tocht besmeerd en belegd, en de henge
laar verlaat voorzichtig om het gezin
niet te wekken de boerenwoning, steekt
de neus in den wind en zucht: in orde.
En nu gaat het snel met groote stappen
op het boothula toe. Fluks worden alle1
In de dagen, dat Napoleon Bonaparte
nog Eerste Consul was In Frankrijk, hield
men zich nog aan de gebruiken door de
groote revolutie in zwang gebracht. De
goede inwoners van stad en land heetten
nog citoyens en citoyënnes, de maanden
van het jaar thermidor, brumaire, pluviose
enz. en toen wist 'niets meer af van de
vergulde etiketten van het voormalig hof
(jer Bourbons.
Maar- toen de Eerste Consul Keizer aller
Franschen werd, gingen de zaken natuur
lijk gansch anders staan. Er waren genoeg
personen in Frankrijk, die met zeer leede
oogen zagen, hoe het Keizerschap Napo
leon werd opgedragen nameiyk door mid
del van een motie.
Met groote welwillendheid ontving de
Eerste Consul eenige senatoren. „Neem
vooral voorzorgsmaatregelen tegen mijn
eventueele tyrannie", zei( hij glimlachend
tot de staatslieden en klopte hem op den
schouder.
Die maatregelen echter bleven, bij
zooveel beminnelijkheid uit. Een sena
tor poogde Napoleon nóg te overtuigen
dat er abholuut een grondwet moest komen
waarin de rechten der natie scherp om
lijnd zouden zijn. „Mon chér senateur",
zei de aanstaande keizer, „ge hebt vol
komen gelijk, maar geloof me, het oogen,-
blik is er nog niet voor gekomen".
Zoo redeneerde Bonaparte alleplei be
zwaren tegen zijn onbeperkt keizerschap
weg. En met het Empire, vérrees ook een
nieuwe adel.
Men herinnert zich Madame Sans-Gêne,
de gewezen waschvrouw, die hertogin
werd, en zoo waren er nog heel wat
citoyennes, die zich plotseling tot prin
sessen, markiezinnen, of gravinnen ver
heven zagen, alles ter meerdere glorie
van den troon des keizers.
Met de etikette was het, vooral in den
aanvang, slecht gesteld. Spotlustige lieden
konden niet nalaten te glimlachen, als-zij
zich telkens met Votre Majesté, Votre
Altesée hoorden aanspreken, en jjdele
mannen lieten zich van den morgen tot
den avond met Monseigneur betitelen.
Ijverig snuffelde men in oude archieven
om de beste documenten over de etikette
machtig te worden en menige nieuwbakken
markiezin dacht er ernstig over om Marie
Antoinette. na te bootsen.
Artisten van naam zetten zich aan het
werk, om de prachtigste wapenschilden
te "ontwerpen voor de nieuwe edelen.
Vooral nieuwe edeldames schikten zich
niet aanstonds met de gewenschte gratie
in haar verheven positie. Parijs had tal-
looze' mopjes en tallooze aardigheden, ter
demonstratie hoé slecht deze gunstelingen
des Keizers het nog konden vinden met
de goede manieren.
De edellieden van oud ras constateerden
minachtend, dat de hun aangeboren hoffe
lijkheid, die noch plechtstatig noch fami-
liar was, ook bij Napoleon zelf ontbrak.
Hij was stijf en gereserveerd, wanneer
hij representatief moest optreden en
voelde zich er onbehaaglijk bij. Eerst
wanneer hij,* zonder aan zijn waardigheid
te kort te doen, kon vervallen in den
losseren toon zijner revolutionaire jonge
jaren, kwam de Keizer wat bij.
Hfj wist wel, dat de Parijzenaars spot
ten met den door hem geschapen nieuwen
adel, maar het deerde hem niet in het
minst.
Men meene echter niet, dat Napoleon
voor zijn hofstaat, alleen met zijn nieuw
bakken adel volstond. Hij wist ook leden
der oude noblesse aan zich te verbinden.
Tal van door de revolutie geruïneerde
eddlen, traden in zijn dienst ten hove,
hetgeên hun door de royalisten in hooge
mate kwalijk genomen werd, vooral toen
bleek, dat de Keizer zich nog wel eens
vroolijk om hen maakte.
Hij verklaarde onder meer eens: „Ik
heb den ouden adel rangen in mijn leger
aangeboden, en ze wilden niet. Ik heb
spullen in de vischboot geborgen: eerst
de twee 6 meter-lange steekstokken, die
hem in staat stellen de boot te planten en
vast te sjorren midden op bet' diepe
»wye", dan zijn twee respectabele hengels,
zijn groote schepnet om de gevangen
baars want het-gaat dezen keer er om
baars te vangen uit de bun te scheppen,
het kleine netje om de „aaavischjes" op
te diepen, verder een beugelnet, simmen-
doos met reservetuig en peillood; het
laatst de mondvoorraad' ,en de oliejas voor
mogelijke buien.
Met de korte bootshaak stoot hij de dub
bele vaarideur van het boothuis wijd open,
springt in de boot, vult de tank van den
motor, opent de benzine-toevoer, flotteert,
zwaait met een korten ruk het' vliegwiel
door de compressie.
Tuffend glijdt de boot die wetering op,
recht op het wije aan.
Purper-violet begint de Oosterkim te
kleuren..stilte nog alom.de visch-
boot tuft langszij een eenzame roeiboot,
bediend door vroege melkster op weg
naar bet koeland, waar ze straks de volle
uiers gaat ontlasten
Hoog en slank als een flamingo duikt
een reiger op aan den oever: het half
duister schept legendarische gestalten
voor het oog van den eenzamen vaargast!
Nu glijdt de boot op ruimer water
de oevers schuiven uiteen.staccato
kwekt daar eendenroep uit wiekend kop
pel, hoog in den schemer pijlsnel koer
send naar de eendenkooimeerkoeten
vluchten met korten, plompen wiekslag
hun plaatsen willen geven aan de mini
steries en ze hebben geweigerd. Maar ik
heb mijn antichambres voor hen geopend
en ze hebben zich daarheen gespoed."
Vrij spoedig zagen de vorsten van
Europa in, dat ze rekening hadden te
houden met het nieuwe Empire, en dat
ze vooral den Keizer de hem toekomende
eer moesten geven. Hij jvas op oerepio-
nieele ontvangsten zeer gesteld en zijn
verontwaardiging was groot, toen, in 1800,
de hooghartige Weensche aristocratie
hem tijdens zijn verblijf aldaar niet de
noodige eer bewees.
De generaal Bertrand werd afgevaar
digd om den kanselier, vorst Metternich,
te verzoeken een receptie te doen houden,
waarop de Weensche adel aan hem kon
worden voorgesteld, ep men waagde het
niet, daarop weg te blijven.
„Ik weet wel, had de keizer kort na
zijn kroning gezegd, „dat men schertst
over mijn nieuwe dynastie, en toch.
binnen vijf jaar zal ze de oudste van
geheel Europa zijn."
Parvenu:achtig als in vele opzichten het
Empire in zijn eerste dagen moge geweest
zijn, moet het anderzijds toch tevens een
kleurig-romantischen aanblik geboden
hebben en velen kwamen onder de be
koring daarvan.
Hetgeen natuurlijk niet wegneemt, dat
verbitterde tegenstanders van den keizer
hun ironische beschouwingen over dien
tijd hebben neergeschreven, 'welke soms
geestig of humoristisch, maar in ieder
geval eenzydig zijn.
Dit geldt o.m. voor de Mémoires van
Madame De Staël, die den keizer veraf
schuwde, doch, op haar beurt, als savaute
bij velen slecht aangeschreven stond.
In verband met het feit, dat ze geen
schoonheid was en zelfs opmerkelijk
groote handen en voeten had, lanceerde
men het volgende bon-mot, dat ook
Napoleon geamuseerd moet hebben:
Aux pieds de Stael (piëdestal) on re
conna it la statue1 B.
Dnor een geleerden Denker, die studie
van het leven van den ouden wijsgeer
Plato maakte, wordt als de grootste gave,
die deze het nageslacht liet, genoemd,
dat hjj de denkbeelden van het Ware,
Schoone en het Goede op één lijn stelde.
Het eene met het andere belichtend,
toonde hij aan, dat het drie stralen van
dezelfde lichtbron zijn, die, door zich te
vereenigen, diezelfde lichtbron wederom
zullen samenstellen, te wetenGod.
Dit aannemend, moeten wij ons er wel
over verwonderen, dat het licht, dat
daardoor -reeds omtrent 400 jaar voor
Christus werd ontstoken, zich niet meer
over de wereld heeft verbreid.
Immers, de verhouding van het Schoone
tot het Ware en bovenal lot het Goede
heeft ibo menig denker, die er zich
rekenschap van trachtte te geven, vruch
teloos bezig gehouden.
Intuitief was men wel tot de ontdekking
gekomen, dat elk van de drie voldoende
was om een menschenleven te vullen.
Immers, hij die het schoone zocht,
vond daarin vaak zijn levensdoel en ver
langde niets daarnevens; hij, wien het
om de waarheid te doen was, schroomde
niet baar na te jagen, zelfs ten koste van
al het andere; en hij die het goede be
oogde, beoogde ook dit alleen en vreesde
zelfs, vooral door het schoone, van *zijn
^pad te worden afgeleid.
Om de drie richtingen nader aan te
duiden, zouden wij ze kunneu verper
soonlijken in den kunstenaar, den wijsgeer
en den vrome.
De kunstenaar zoekt schoonheid en
harmonie in vormen, klanken of kleuren
,en tracht beelden te scheppen, die oog
en oor welgevallig zijn.
De wijsgeer tracht wat voor hem waar
heid beteekent, van uit de kleinste kern
op te bouwenhjj verwerpt zorgvuldig
alle vertroebelde bijmengsels en richt alzoo,
stap voor stap, zijn schreden naar de
oneindigheid.
De eenvoudige vrome houdt zich zonder
vóór de vischboot uit, laag over het water
vlak de pooten klepper-plassend als korte
roeispanen.en jal hoort!.de eer
ste karrekiet ontwaakt. Hij babbelt''en
pruttelt den ontwakenden dag tegemoet.
Daar rijst de dagtoorts in karmijnen
gloed.giet lucht en kleur en trillend
leven uit op meer en land en op de dor
pen die in horizont verscholen lagen.
De baarzer speurt en tuurt bij het nar
deren vam zijn doel, of soms reeds meeu
wen cirkelen boven de uitverkoren hen-
gelpliek, gruizig naar"het ochtendvoer van
kleine witvisch, opgedreven door „azen
de" baars.
Hij zal het eerst probeet-en in diep wa
ter, waar hij den harden kiezel-bodem,
door baarzen graag bezocht, sinds jaren
kent en weet te vindén.
Nu mindert hij zijn vaart.zet den
motor afgeruischloos glijdt de boot.
lanzamer steeds.stop! hier is het.
Nu fluks de boot met touw en strop ge
bonden aan de steekstokken, die hij voor
af met de ijzeren punten krachtig in den
steenharden bodem heeft geboord.
Vast ligt de boot op het blanke water.
„Als je nou even blijft toekijten, me
neer, hoe ik het. lap, zul je d'r pledzier van
beleven," zegt de baarzer bij mij in de
boot. i
Hij begint te „lood en" of te „peilen".
Heeft hij de juiste diepte ongeveer an
derhalve handbreedte van den bodem
te pakken, dan schept hij met het kleine
aasnetj? een vischje.(bleitje, voorntje, al-
vertje, grondeltje) uit de bun, bevestigt
li.i in .1
ophouden bezig met de voorschriften der
moraal; hij tracht de verleiding van
welken aard ook, te overwinnen, oefent
zich in plichtsbetrachting, in zelfkennis,
in naastenliefde, zonder zich door iets te
laten afleiden.
Maar alle drie kunnen ze zich er van
bewust zijn, dat ze een band knoopen
met het Onzienlijke en dat de weg, dien
zij betreden, hen verder brengt, zij het
dan ook dat ze hier op aarde weinig
bereiken en dat hun ideaal hen blijft
tegenstralen uit de verte.
Hun ideaal 1 Als ze maar eentoaal zóó
ver zijn, dat ze het reoht van beBtuun
van dat ideaal erkennen, dat ze zich op
den weg voelen om het eenmaal te be
reiken gn dat de ontzettende afstand, die
hen er van scheidt, hen wel klein maakt
maar niet ontmoedigt.
Maar dan ook gaan ze van lieverlede
bevroeden, dat elk van de drie wegen
eenzijdig is, dat ze bestemd zijn om el
kander aan te vullen en te verrijken, om
licht.en klaarheid te werpen op elkander.
Door het goede, het rechtvaardige te
zoeken, baant de ziel zich een weg om
de waarheid te bereikende dienst van
het schoone moet leiden ook tot de ont
dekking van het geestelijk schoon, en
het zoeken naar waarheid moet eenmaal
leiden tot het eeuwige beginsel aller
dingen.
Daarom kunnen we rustig onzen gang
gaan wanneer we slechts een band hebben,
die ons met het onzienlijke verbindt.
Verschillend is de drang, die aan ieder
onzer in het hart is gelegdmaar hoe
verder we komen, hoe meer eenheid wei
zullen ontdekken in wat eenmaal was
gescheiden.
Zoolang we nog zoo kortzichtig zijn
kunnen we slechts gelooven ën vertrou
wen, dat eenmaal alles zal samenvloeien
en dat het niet de vraag zal zijn, langs
welken weg we gekomen zijn, maar of
we gewandeld hebben met een heilig doel
voor oogen en dat doel gediend hebben
naar onze beste krachten. B.
Het was midden in den nacht. In het
huis was het stil; geen geluid werd ver
nomen, behalve het gesnork van den heer
de's huizes. Maar daar op eens kraakte
beneden iets. Een zeer verdacht geluid.
De vrouw werd er wakker van, luisterde
ingespannen, en het vreemde geritsel
herhaalde zich.
„Jan," fluisterde ze. „Jan, wordt 's
wakker I Er is een dief in huis. Ik hoorde
hem duidelijk beneden loopen. O ik heb
zoo'n angst. Wat moeten we beginnen l
Wat zal er van ons worden. 01 straks
worden we vermoord."
„Ssst," zei hij. Laat toch niet hooren.
dat we wakker zijn. Dat is totaal ver
keerde tactiek."
Hjj schoot zijn broek .aan en ging op
zijn teenen de deur uit, terwijl de vrouw
in doodsangst de dekens over de ooren
haalde, niet wetend wat te beginnen. Het
bleef langen tijd stil. Zij kon 't tenslotte
niet langer uithouden en ze deed de deur
op een kier open.
„Jan", riep ze zachtjes.
Geen antwoord.
„Jan" riep ze nog eens, nu door het
stil blijven nog angstiger.
„Nu, wat is er?", kwam bet antwoord.
De stem kwam van boven.
„Maar wat voer je nu uit op zolder?"
vroeg de verbaasde vrouw haar angst
vergetende.
„Wel," was 't antwoord, „je zei toch,
dat de dief beneden was? Ik, ben dus
naar boven gevlucht."
Ben je nog niet getrouwd?
Nee.—
En ik dacht, dat je al twee jaar ge
leden verliefd was?
Is ook zoo. Maar toen ik haar op een
avond wou vragen, vertelde ze me, vóór
ik daartoe de kans kreeg, dat ze zooveel
hield van Jacques Perk en Willem Kloos.
Nou, als ze al op twee jongens verliefd
was, had ik immers toch geen kans meer?
voorzichtig het „aasje" aan den haak en
laat, ruim zwierend, de sim te water.
Als de sim onder water is uitgeloopen,
„leeft" de dobber op den waterspiegel
door het zwemmen van het aasvischje.
Hoe levendiger aas, hoe meer kans dat
de baars zal toehappen.
Dan tuurt de hengelaar scherp op den
dobber, tegelijk een oog werpend op den
omtrek of hij soms meeuwen ziet cirke
len steeds boven dezelfde plék en of er
soms kleine visch hoog boven het water
uitspringt 1 Dat zijn onfeilbare teekenen,
dat er baars in de buurt is.
En ja! Daar vliegt de dobber met een
ruk naar omlaag! Even lateii doortrek
ken. Meegeven.Dan plots met een
soepele polsbeweging een korte ruk en nu
voorzichtig ophalen. D© lijn strak hou
den. Vooral niet op het moment van aan
bijten met een ruwen ruk den buit uit het
water slingeren, maar gestadig optrekken
tot de baars zich „laat zien", en dan weet
de hengelaar meteen of hij den beugel
noodig heeft om te scheppen, of dat hij,
zonder gevaar voor zijn tuig de
visch kan „tillen".
De maanden September en Octobqr zijn
de beste baarsmaariden op „het wije". Dan
aast de baars bij soholen van soms wel
500 tot 1000 familie-leden en kan het ge
beuren, dat de baarzer aas te kort heeft
om alle gulzigaards te bedienen en te ver
schalken.
B.
I