't Juttertje
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
VAN 'S LEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
WETENSWAARDIGHEDEN VAN „OUD-AMSTERDAM"
van ZATERDAG 23 AUG. 1924.
Nr. 136 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
DE DORST NAAR HET GELD.
Valsche munters.
Geld is het groote tooverwoord, dat van
den beginne af zooveel menschen ge-
electriseerd heeft. Ondernemende avontu
riers zijn in groote massa's naar de goud
velden van Californiö en Zuid-Afrika
getrokken om het edele metaal uit te
gravenalchimisten hebben in hun labo
ratoria hun hersens gepijnigd om het
goud langs kunstmatigen weg te vervaar
digen.
Deze allen hebben op hun manier aan
het gouden kalf gewerkt, waarvoorde
wereld, op zijn geldzakkep, in afèodische
vereering nederknielt.
Want „geld maken" is het voornaamste
doel en arbeid voor wie niet hooger zien.
Een bezoek in de „Munt" biedt ons een
tooneel, dat men niet zoo spoedig vergeet.
De verbeelding, zelfs van den nuchter-
sten denker, wordt opgewekt als men het
roodgloeiende goud in die groote .mas
sieve smeltovens ziet vloeibaar maken en
den glinsterenden afroom in de gereed
gehouden vormen ziet gieten. Men kan
nauwelijks den heimelijken wensch onder
drukken ook maar een duizendste deel
van het overal opgestapelde, tot staven
gegoten goud en zilver te bezitten, dat
nu door zware walsen in groote platen
uitgerold, door vernuftige machine^ in
schijven gesneden en tenslotte door
automatisch werkende stempels tot af
zonderlijke muntstukken geslagen wordt.
Voordat het nieuwe geld in de kelders
der bank geborgen Vordt, wordt elk stuk
op een allernauwkeurigste weegschaal ge
wogen, waarbij de te lichte of te zware
munten worden terug gehouden.
Indien men overweegt, wat al voor geld
is te verkrijgen, kan men er zich niet
over verwonderen, dat er ten allen tijde
menschen geweest zijn, die het voordee-
lig geacht hebben voor eigen rekening
geld te fabriceeren. Slechts met dit ver
schil, dat zij inplaats van goud of zilver
lood of tin genomen hebben.
Het „hoe" is weliswaar tot nu toe nog
niet opgehelderd geworden, want het is
één der zeldzaamste feiten in de misda-
digerspsychologie, dat er van de gehei
men der valsche munterij tot nu toe zoo
weinig bekend is geworden.
Geen enkele onthulling bij beruchte
rechtsgedingen, geen enkele ontdekking
van werktuigen en stempels door de ge
heime politie, zelfs niet de sentationeele
beschrijvingen van Parijs of Londen en
andere wereldsteden door Dickens of
Victor Hugo, hebben een helder licht
kunnen ontsteken in dien duisteren dool
hof. Zoo kon men in een heel jaar bij
de Londensche politie slechts drie ge
vallen opnoemen, waarin valsche munters
gegrepen werden, en van die drie kon
slechts in één enkel geval veroordeeling
volgen. De reden is wel de volledige
afsluiting van elk verkeer, waarin deze
menschen leven.
In Londen b.v. bestaat in de misdadi-
gerswereld een scherpbegrensde arbeids-
verdeeling, zoodat een inbreker net zoo
min valsche munten kan maken als een
schoenmaker confectiegeed.
De valsche munters vormen een aparte
afdeeling en zijn bij hun standgenooten
bekend onder den naam „Schofulmen".1
Hun vak bestaat in valsch geld to munten,
bankpapier na te maken en handteekenin-
gen te vervalschen. Van hun werkzaam
heid wordt nauwelijks wat openbaar; zij
leven niet met elkander te zamen en
maken geen vrienden deelgenoot van
hunne geheimen en plannen. Hun werk
plaatsen en laboratoria, die van distallatie-
machines, smeltkroezen en stempelma-
chines, voorzien zijn, bevinden zich in
donkere kelders in het beruchte stads
kwartier St. Giles.
Daar denken ze na, smeden plannen
en nemen proeven, maar spreken niet.
Het geheele bedrag van het door hen
in omloop gebrachte geld is zeer aan
zienlijk en zelden zal men aan 't loket
van stations of winkels een geldstuk in
betaling geven, of eerst wordt het door
den beambte of bediende ter beproeving
op de toonbank geworpen. B.
BETER EEN VOGEL IN DE HAND
DAN TIEN IN DE LUCHT.
Iets over spreekwoorden.
Ik ben een groote liefhebber van spreek
woorden, hoewel ik gaarne erken dat er
vele zijn, die op onverbeterlijke en kern
achtige wijze een waarheid hebben vast
gelegd en gangbaar gemaakt.
Maar om dat feit van waarde te doen
zijn moet datgene, wat is vastgelegd, dan
ook een waarheid zijn, die geldig is voor
alle tijden, en. daar valt wel eens wat op
af te dingen.
Er zijn in de geschiedenis van een volk
natuurlijk perioden van allerlei aard:
perioden van gedruktheid en van jubelende
levensvreugd, perioden van verheffing
maar ook van laag materialisme. En
wanneer nu een toon uit een periode als
de laatstgenoemde de eeuwen blijft door
klinken, dan gaat er een omlaag trek
kende invloed van uit.
Een gebouw, dat in een tijdperk van
smakeloosheid en minachting voor kunst
zin is opgetrokken, kan men moeilijk
wegkijken, maar de mogelijkheid bestaat
toch het door een ander te vervangen.
Een spreekwoord dat eenmaal in den
volksmond heeft post gevat krijgt men
niet weg.
Het bovenstaande„Beter één vogel in
de hand dan tien in de lucht" is een van
diegene, welke ik met groote voldoening
vernietigen zou, indien het mogelijk warel
Het moet zijn oorsprong ontleenen aan
een tijd, waarin men buitengewoon veel
waarde hechtte aan den practischen kant
der dingen.
Bovendien is het beeld bij uitstek slecht
gekozen I
Wat is een vogel in de hand? Een
geplaagd, machteloos diertje, dat sidderend
-eijn lot moet verbeiden.
Ten allen tijde is de vogel het beeld
geweest van wat zich verheft boven de
aarde, wat hart en verbeelding met zich
opvoert naar hooger, schooner sferen.
Hetzij dat de leeuwerik jubelend om
hoog stijgt boven de bedauwde velden,
hetzij dat de wegtrekkende zwaluw in ons
het heimwee wekt naar mildere streken
en lauwere luchten, hetzij dat de nachte
gaal ons het hart doet trillen van het
zoetste, het reinste verlangen, steeds
schijnen ze tot de ziel te fluisteren van
een hooger ideaal van klankenschoonheid,
van ontroering en van vreugde dan we
in werkelijkheid op aarde vermogen te
bereiken.
Dat dan de practicus een ander beeld
trachte te vinden om een denkbeeld te
belichamen, dat hem wellicht na aan het
harte ligt; maar hij late ons de kleine,
dierlijke wezens om aan hen een andere
gedachte te ontleenen, de gedachte aan
idealen, die ons verheffen boven de stof.
Ja,- wanneer we tot hetzelfde spreekwoord
terug wilden keeren, dan zouden we het
gebruiken in omgekeerden zin: „Beter
tien vogels in de lucht dan één in de
hund".
Beter tien idealen die, hoewel voorals
nog onbereikbaar, onze gedachten en ons
streven opwaarts dragen, dan één zoo'n
smetloos ideaal door ruwe hand omklemd,
bemachtigd, ja, maar met verlies van zijn
hooge waarde, neergehaald tot het peil
van onze eigen onvolkomenheid.
Een gevangen vogel is voor mij een
hinderlijk, een tegennatuurlijk gezicht;
tenzij men hem van zijn vrijheid heeft
beroofd opdat hij aan een kranke troost
en verkwikking zou brengen in zijn lijden.
Meer nog dan dat kan hij hemgeven.
Voor allen, die blijven gelooven en hopen
dat ze voor iets beters bestemd zijn dan
ze hier op aarde kunnen bereiken, is de
vogel het beeld van der ziele onsterfe
lijkheid. Brensa.
FEUILLETON.
door
Een ouderwetsche Boeren
begrafenis
Boerenbegrafenis in Twente.
„Fatsoenlijke lieden stellen geen be
lang in veen boere-begrafenis!".
(Zoo schreef in het laatst van de zeven
tiende eeuw de bekende Amsterdammer
Arent Fokke, toen hij een verhandeling
hield over het „Fatsoen". De slachtoffers
van het begrip ,rFatsoen" zoo schreef
hij onderscheiden zich daardoor, dat
ze noch hun eigen verstand noch de nei
gingen der natuur volgen, maar alleen de
Mode voor hun wet houden.En daar
om mogen dezulke meende Fokke
hetgeen ik zeggen zal over de boeren
begrafenissen gerust en vrijelijk over
slaan I Maar voor u en mij, die oog hebben
voor het schilderachtige in het oorspron
kelijke volksleven, voor ons is een boere-
begrafenis daarom juist wel het belang
wekkendst.
Dit was de meening van Arent Fokke
en wij in het jaar 1924 kunnen deze
meening gerustelijk onderschrijven I
Daarom niettegenstaande het feit,
dat deze feuilletons in het bijzonder we
tenswaardigheden van „oud-Amsterdam"
in herinnering willen brengen lijkt hét
ook schrijver dezes alleszins gewettigd
eens een bofckesprong buiten- de oude
veste te maken en eens voor 'n keer te
zien hoe het daarbuiten in vroeger dagen
gesteld was!
Want waarom zullen we niet eens wiL
ALS DE KOEK OP I&
Toen we den koek aansneden, was het,
alsof hij niet op zou kunnen. We sneden
dikke plakken, ibekeken hein dan af en
toe en we dachten, dat we zoo nog wel
een poesje zouden kunnen doorgaan. Maar
toen we een tijdlang hadden doorgegeten,
bemerkten we, tot onzen schrik, dat er
toch al meer dan de helft op was en dat
we zuinig moesten doen om nog zoo lang
mogelijk van den koek te profiteeren.
Zoo ook ging het met onze vacantie.
Het leek een branieachtig lange tijd, een
week lang je dagelijksche zorgen aan je
laars te kunnen lappen, doch toen de
helft der week om was, kwam er aan de
horizon, die zoo glad en effen er uit zag,
reeds een vage wolkbank, die zoo nu en
dan -als je er haar keek, vage gevoelens
van tredmolenzorgen in je wakker riepen.
(En je proefde gestadig aan je vacantie-
koek, doch het ging nu mondjesmaat, tot
je op het laatst, net als de kinderen aan
hun snoepkoekje, er aan begon te knab
belen, korreltje voor korreltje. Toen dat
laatste korreltje ook was verorberd, snakte
je nog een beetje na en van den koek,
die eerst zoo groot scheen, was niets over
gebleven, dan de herinnering er aan.
Zoo ongeveer ging het mij toen ik dé
breede lichtbundels van den ïangpn Jan
weer zwenkend langs het gewelf en over
de velden zag scheren. x
Het was alsof hij' zwenkend mij riep en
mij toefluisterde, dat het onder zijn (bree-
den -Wiekslag toch niet zóó slecht was, om,
met sehnsucht in het hart naar de voor
bije dagen, zich troosteloos te gevoelen,
nu hij weer, als de trouwe watfilter, in
het gezicht was gekomen.
Maar daaraan had lange Jan ook geen
schuld, dat ik me iet-\fcat gemelijk ge
voelde. Het was meer het stille verlangen
naar een verlengstukje van heerlijk
ronddolen en rondzwerven zonder be
paald doel, zorgeloos en vrij en niet ge
bonden te zijn aan tijd.
Want onder de hoede van langen Jan
is het nog niet zoo kwaad en menigeen,
die met een zee van tijd hier zijn anker
tijdelijk heeft laten vallen, zal bij het
gaan maar eigen omgeving, waar hem- de
beperking van tijd wacht, hetzelfde heb
ben gevoeld.
Ik toch geloof, dat we in den vacantio-
tijd meer van „home* wegtrekken, niet
om andere streken en andere toestanden
te zien, doch om door niets er aan her
innerd te worden, dat er ook voor ons
ook zoo iets als een tredmolen bestaat.
Bovendien geeft al het nieuwe, het
eigenaardige, ons bekoring en daardoor
worden we verfrischt. Er komt een andere
richting voor een poos in ons denken en
daardoor komen we later weer helderder
en flinker te staan éoor onze dagtaak.
Zoo heb ik me op reis herhaaldelijk af
gevraagd of het nu wel gerechtvaardigd
is, dat iedereen maar spreekt van malaise-
tijd. Als ik b.v. door Amsterdam's stra
ten1 wandelde, was het of ik me in Babyion
bevond. Ik hoorde daar, -behalve de drie
modern? talen, velerlei andere talen spre
ken en' ik vroeg me verbaasd af, hoe het
mogelijk was, dat uit de 1-anden, die meest
alle door den oorlog hadden geleden er
zóó vele menschen waren in staat om,
een toch lang niet goedkoop, uitstapje te
maken.
Jammer fa het alleen, dat Helder niet
wat dichter bij Amsterdam is gelegen,
want vermoedelijk zouden wij dan ook wel
een deel van den menschenstroom hier
heen zien vloeien. Als een golfbeweging
toch gaat vooruit het centrum „Amster
dam", eiken dag de menschenmenigte
alle kanten, heen, die 's avonds tegen den
eten weer terugvloeit, om Amsterdam
zelf het grootste voordeel te bezorgen.
Een handig muzikant heeft van den
uittocht dier veeltalllge menigte voordeel
weten te trekken door telkens, -als een -boot
met vreemdelingen door de sluizen te
Schellingwoude wordt geschut, eenige
volksliederen te -blazen op een cornet h
piston, dat hij met zekere virtuositeit doet.
Dat pakt altijd als de muzikant het
volkslied blaast. Dadelijk staan dan en
kele der toeristen op en vooral de Yan
kees, fie wel het grootste kwantum der
reizend-en uitmaken, zijn dan zeer luid
ruchtig en in haar uitbundigheid fa Ihet
net alsof de dames een Indianenkreet aan
heffen.
Overal zie je de stars and stripes en
soms meen je dat je,- niet in Holland,
doch in het land der Yankees vertoeft
Zij voeren absoluut den boventoon en zoo
doende komt er iets terug van het goud,
dat „Old Europa" in een zeer onbekookt
oogenblik gedwongen was af te staan aan
Uncle Sam.
-Zeer opvallend fa het groot aantal ge
hoornde brillen en' dan nog wel zwarte,
hetwelk wordt 'gedragen. Er is een symp
toom, dat het mode zal worden, want ook
Hollanders zag ik er mee roiidloopen,
doch het moge misschien minder knel
lend zijn op den neus, toch moet men er
eerst een weinig aan -gewennen, want nu
hebben de dragers er van iets van een
zeker iemand, die men op eenzame paden
het liefst maar een weinig uit den weg,
gaat.
Lange Jan wenkte me dus al van verre
en hoe meer lk Helder naderde, hoe ver
trouwelijker hij werd, want -met zijn dikke
lichtbundels nam hij héél den trein in
zich op en omarmde on allen, alsof hij
daarmede wilde te kennen geven, dat wij
hier ln het Noorden allen als broeders ons
moesten gaan gevoelen en dat het in een
dergelijke gemeenschap al liggen we dan
Iets te ver van het centrum, toch ook wel
uit te houden la
De koek is op. De kruimeltjes rijn alle
maal opgepeuzeld Niets is er van over
gebleven. Alleen ffe herinnering, dat hij
lekker smaakte.
En; daar ons leven voor een groot deel
gebaseerd is op begeerte en op herinne
ring, zoo kan ik met genoegen op het
voorbije terugzien, omdat ik heb genoten
en nog geniet van de herinnering.
Lange Jan bleef op zijn post en hij
wenkte vertrouwelijk en'verdienstelijk en
bij fluisterde, dat het -goed was onder zijn
hoede.
En dat fa ook zoo!
gens in een gezelschap, waar gespeeld wordt,
van daar naar de opera, en sluit eindelijk den
dag en den hal ven nacht op een vermakelijk
hal, waar hij den vorm van zijn beenen laat
bewonderen.
Daarbij is hij- altijd vriendelijk, gezéllig,
minzaam, en mijdt alle overdaad', die zijn ge
zondheid en bevalligheid zou kunnen scha
den.
HJj verzuimt zelden den openbaren gods
dienst en vereert zichzelve, zoo niet met een
nieuw, dan tenminste toch met een verwis
seld kleedt
*Het H. Avondmaal viert hij viermaal in
het jaar. Eens stelde hij- het acht dagen, uit,
omdat een snijder vergeten had, de mouwen
aan het zwarte onderkleed naar de mode te
veranderen.
Tot zoover de geschiedschrijver. Wij von
den -het "wel interessant hier eens te la-ten
zien, hoe men in den goeden ouden tijd den
dag doorkwam. Wel zijn wij- in onzen moder
nen tijd ver af van zulk een leefwijze. Zeker
hebben wij, mannen in de eerste plaats, wel
niet meer den noodigen lust om ons zooveel
zorg aan ons toilet te geven. Of wij daarom
minder zijn?
Bi
len weten nu we het toch sinds kort
over ouderwetsche begrafenissen hebben
hoe het naast de gebruiken- ln de stad
Amsterdam b.v. in de goede oude Beem-
ster toeging? Of ergens in de buurt?
Het zal Met minder aardig zijn!
Want de boerenbegrafenissen rijn niet
het allerminst- de spiegels van de vroegere
zeden. Sinds de middeleeuwen zijn ze
zichzelf vrijwel gelijk -gebleven om de
eenvoudige reden, dat de -boer en de be
woner van bet plattel-and heel moeilijk
van twee dingen afstand doen: t.w. van
z'n geld van 'n ouderwetsch gebruik!
Om dit te gelooven hoef ik alleen maar
te wijzen op een oude klacht in het begin
van de achttiende eeuw, waar Iémand uit
de Reemstér zuchtte 't Gaat hier
altemet al haast als in de steden. De rijke
boeren laten zich tegenwoordig al even-
zoo -goed in een rouwwagen begraven als
de Amsterdammers!"
Waarmee bewezen fa, dat het ver van
dagelij-ksoh -gebruik is geweest ln de
vroegere dagen om te worden begraven
in een- rouwwagen! Neen 't was er ver
van af! Geen statiékoets kwam er aan te
paa -Evenmin een aanspreker, t Ging zoo
wat alles onder mekaar. De een moest den
ander helpen en als die ander dan op z'n
tijd dood ging, dan waren er weer ande
ren, die de plichtplegingen volvoerden.
Rouwvertoon was er zoo goed als niet
- tenminste niet in den san van plechtig-
HOE EEN PRONKJONKER IN DE
18e EEUW ZIJN DAG DOORBRACHT.
Een nuttige bezigheid.
Nauwelijks is hij uit zijn bed! opgestaan,
of hij zet zich voor een grooten spiegel en
zoekt onder een half dozijn japonnen, jak
ken en mutsen den opschik -uit, die hem
dien morgen het best kleedt.
Als hij zijn -thee of chocolade aan een
proper tafeltje genuttigd heeft, vermaakt hij
zich een uur met het lezen van een roman
of een ander vermakelijk boek, waarna hij
naar zijn kleedkamer wandelt. Daar kiest hij
in overleg met zijn lijfknecht van de
kleeren, die in een dubbele rij hangen, dèt
pak uit, waarin hij zich dien dag wil la-fen
zien.
Dan wandelt hij- weer paar den spiegel, laat
zich het eene stuk na het andere met veel
voorzichtigheid! en zorgvuldigheid aantrek
ken, probeert nu een korte, dan weder een
lange pruik, laat de knoopen nu voor, dan
achterwaarts slaan, en legt, om zijn verwijfde
schoonheid' beter te doen uitkomen, eenige
zwarte moesjes op zijn aangezicht.
Nadat zijn toilet voltooid' is, bekijkt hij zich
met welgevallen nog een geruimen tijd in
den spiegel, plooit zijn mond- tot vriendelijk
heid en zijn oogen -tot beminnelijk lonken, en
zet zich dan met groote voorzichtigheid ln
een kostelijke koets, bezoekt -eenige dames
voor haar kaptafel, en peinst daarna op een
vermaaklijk gezelschap, waarmee hij' dien
middag zou kunnen eten.
Aan tafel neemt hij zich wel in acht iets te
nuttigen, dat zijn schoonheid -zou kunnen be-
nadeelen.
Na geëindigd'en maaltijd houdt hij een-
middagslaapje van een uur, en gaat vervol-
ernstig verdrietig wezen. Zwarte kleeren
was net alles. En voor de rest was het be
graven eep bezigheid, die regelmatig
terug kwam en die moest worden uitge
voerd gelijk als alle andere bezigheden.
Om u een duidelijker beeld te geven,
zal ik u een zoodanige begrafenis in haar
onderdeelen beschrijven. Hierbij den na
druk leggende op het feit, dat- behoudens
kleine plaatselijke verschillen, over ons
geheele land de 'begrafenisplechtigheden
ten plattelande nagenoeg aan elkaar ge
lijk waren. Al van den Germaanschen
tijd af!
BABBELUURTJE OVER MODE.
Borduurwerk voor onze meisjes.
Al zijn we dan ten lange leste met va
cantie buiten en al amuseeren we ons
dan ten slotte „dol" en al hebben we alles
bij elkaar genomen nog zooveel aflei
ding. Er komefi van die momenten
in' den vorm van verloren of onbruikbare
uurtjes, diat we tegen elkaar de verzuch
ting slaken:.„Hè wat aal lk nou 'a
uitvoeren?.Of: H8 in pianospelen
heb ik geen zin meer en dat kienen en
tijdschriften kijken verveelt me.Had
ik nou maar 'n aardig handwerkje bij
We weten het allen uit ervaring: Zod-
iets komt voor.
En daarom zorg ik voor mijzelf er
altijd voor iets van dien aard onder m'n
bereik te hebben. Want het is geen toe
val of geen berekening, dat wé zoo nu en
dan -eens geplaagd! worden van een saaien
regendag en' dan in huis gehouden wor
den!
Als men dan vooruit gerekend heeft
als wijlen de wijze maagden uit het bij
belboek. v
Dan kan èr veel goed gemaakt worden.
Veel stemming en veel andere dingen!
Stel bijvoorbeeld: U hebt tehuis 'n paar
kleine dochtertjes of wat eveneens mo
gelijk is 'n paar 'kleine zusjes. Wat is
het dan niet aardig om zoo in een verlo
ren uurtje een bestaand eenvoudig jurkje
of boezelaartje met een leuk en kinderlijk
motief te be-borduren?.
Voorbeelden en mogelijkheden genoeg.
Meer dan genoegl
De kleine puck heeft, om maar eens
iets te noemen, zoo een bekend touw-
kleurig linnen schortje indertijd zoo
maar in de gauwigheid gekocht, van-
Wanneer er in den ouden tijd' op he*
platteland -een doode was, dan kwam
verreweg het grootste deel van het werk,
dat daaruit voortvloeide voor rekening
van de.buren!
Zoodra er in een huisgezin iemand
stierf, werd hiervan onmiddellijk kennis
gegeven aan de naaste buurlui. Deze
hetzij dan de buurvrouw of de buur-
man, al naar het geslacht van het lijk
stond onmiddellijk op, Het werk of spel
of eten in den steek en -ging naar buiten
om op zijn beurt de overige in aanmer
king komende buren kennis te geven.
Gezamenlijk keerde men dan op staanden
voet naar het sterfhuis terug om de doode
maar meteen te „verben® ekl eeden".
D.w.z. van z'n kleeren ontdoen en ln 'n
laken hullen!. Dan was dat meteen maar
achter den rug.
Des anderendaags werd de doode over
luid, d.1. door middel van de kerkklok
over de buurtschap hekend gemaakt.
Maar evengoed is het nu de plicht van de
gezamenlijke „naburen" om de geheele
familie van de doode al is 't ook vijf of
zes uur uit den omtrek, het overlijden te
gaan „boojen"!
In- dien tijd blijft een ander deel van
de nabuurschap in het. sterfhuis en doet
daar alle^ wat er te doen valt voor de
aanstaande begrafenis. De doode wordt
aangekleed. Een van de buren laat de
gestorvene „ofschrieven" en 'n ander be
stelt en- passant de kist of, zooals 't heette:
't „vat"! De rest doet alle boodschappen.
En alles uit liefde en buurschap!
In den regel was het zoo, dat de naaste
buurvrouwen "de doode man of vrouw
uitkleeden en weer aankleeden ln het
doodshemd, terwijl de manlui intusschen
de beenen opnemen en alles buitenshuis
afloopen wat er af te loopen valt! Hier
over zullen de „fatsoenlijken", waar Arent
Fokke over spreekt, wel gestruikeld rijn.
Maar het was niettemin zoo. De vrouwen
doen het werk binnenshuis en boeten
„kleedsters". Want héhalve het lijk in
orde brengen, beredderen ze alles voor
de huisgenooten. Zwart verven en rouw
goed. naaien gebeurt allemaal thuis. Want
't mag dan straks wat druk en rumoerig
worden de doode mag op sommige
oogenblikken voor "n keer worden ver
goten in t algemeen tumult, dfa mag
CAREL BRENSA.
Robtnson.
1110.