't Juttertje POPULAIRE RUBRIEK De Praktijk van Helder Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, VAN VRIJEN EN TROUWEN. VOOR OE VROUWEN. van ZATERDAG 6 SEPT. 1924. Nr. 138 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) UIT DE OUDE DOOS. Antieke Zeden en Gewoonten uit onze elf Provinciën. BABBELUURTJR OVER MODE. Door CAREL BRENSA. De kennismaking. Zooals ik die vorige week meende te mo gen opmerken: „Het „vrijen." en het „trou wen" wordt in de wereld niet aangeleerd), leder kan 't. En behalve dat: Er is geen ding in de wereld ooit geweest, dat een aoo spoedige en zoo radicacle opgang heeft gemaakt als het vrijen en het trou wen. De populariteit van deze liefhebberij is gewoon emorm! Neem wat je wilt, maar er is geen sport, geen kunst, geen liefhebberij, die zooveel aanhangers en onverdeelde aanhangers heeft! Niet eens de.voetbal! Want daar zijn al zijn 't er niet veel neg tegenstanders van. Van vrijen en trouwen geen een. Van stonde af aan heeft het beoefe naars gevonden. Want al staat het ner gens geboekt, wij weten toch heel zeker, dat vader .Adam zijn Eva nauwelijks had gezien of hij moet zijn begonnen om haar zijn liefde te declareeren. In welke taal hij 't gedaan heeft is niet bekend, maar dat Eva 't verstaan heeft is wel zeker, Want hij kreeg subiet z'n zin. Ofschoon we in dit speciale geval niet over het hoofd mogen zien, dat Eva niet al te veel keus had. Maar toen Adam en Eva het dan toch eens geworden waren, toen kwam er niet heel veel meer kijken. De bruiloft kon als 't ware op staanden voet beginnen. Want op de toestemming van vader of moeder hoefden ze niet te wachten. Standsbezwaren waren er niet. Adam was gelukkig geen onderofficier in ons Neder- landache leger, zoodat hij eerst zes jaar de gouden strepen moest hebben gedra gen, voordat hij van den minister van Oor log permissie om te trouwen kon krijgen. Van onvoldoende salaris was ook geen sprake. Bovendien: De toenmalige Burgerlijke stand was buitengewoon eenvoudig inge richt. Bewijzen van goede burgerschap en geboortepapieren plus vaocinebrief jes wa ren niet vereischt. Formaliteiten hoefden niet te worden vervuld. Bruidsdagen wa ren dus overbodig. Zóó had Eva „ja*1 gezeid of het huwe lijk was voor mekaar! Dit huwelijk zelf ging ook heel gemak kelijk. 'n Ambtenaar ven den Burgerlijke stand, die aanmerkingen maakte op de „pampieren" was er niet. Getuigen waren er ook niet De rijtuigen waren niet te laat en er was dus geen gekibbel tusschen de oudere ooms en tantes, wie vooruit en wie achteruit zou „zitten''. Eva had heelemaal niet veel drukte ge maakt van haar trouwjapon. Ze plukte eenvoudig wat versche bladen en deed er voor deze speciale gelegenheid wat bloesem tusschen door. Ze deed win gerdranken in haar haar en ze was klaar! Met Adam was 't net zoo. Witte handschoenen had hij niet noo- dig. 'n Jas met zwaluwstaarten of met staldeuren, zoo als wij jongens zeiden ook niet. Dus binnen *n half uur was de heele plechtigheid achter den rug. Adam en Eva gaven elkaar de hand en spraken een woord van trouw. En daarmee was het huwelijk voltrok ken. Och Waren we nog allemaal zoo ge lukkig! Maar het is in de geschiedenis van de wereld slechts aan één menschenpaar ver gund1 geweest op zoo simpele manier te trouwen! Want al met Kaïn en de verdere fa milie kwamen direct de moeilijkheden. En met ons?.Verschrikkelijk! Wijarme sukkels van den modernen tijd, wij vinden en krijgen niet zoo ge makkelijk een dierbare wederhelft! Want zijn we op ons beurt al zoo geluk kig om een aardig meisje of een knappe jongen in 't vizier te krijgen, dan begint niet de pret, maar dan begint de soesah! Want als je haar ziet, dan heb je haar nog niet zegt het spreekwoord. Het heeft voor beschaafde menschen heel wat voeten in de aarde om te komen tot het alleen maar „kennismaken'1 met de uit verkorene! Dat gaat zoo maar niet!! Je kunt maar niet met je pet in je hand naar de bewuste juffrouw toeloopen en zeggen: Hoor u 's, beste juffrouw 't kan nog best wezen, dat ik 't op den duur mis heb, maar voor 't moment wil het me voor komen, dat ik 'n tikje verliefd op u ben. O. nee. Als je 't zoo probeert, dan komt er geen spaan van terecht dat kan ik u verzeke ren! Geen spaan. Daar moet minstens 'n heel boekdeel voorzichtigheid, kalmte, zelfbeheersching, politiek, diplomatie, wiskunde en net-doen of-je-geen erg-hebt aan te pas komen. Vooral kalmte is hierbij noodig. Want uit deze hoek moeten we ai de bekende spreekwoorden verstaan, van: Niet te hard van stal loopen en liever hard blazen, dan je mond branden.Haastige sppéd is zelden goed.enz. En is het dan ten slotte eenmaal zoo ver. Is Jiet ten slotte in het stadium ge komen, dat je het meisje (of dien jongen) hebt gesproken en dat je tot je groote ver wondering en heimelijke genoegen beleeft, dat hij of zij toestemt in 'n af spraakje en.bomt ook! Dan ia de zaak niet ten einde. Volstrekt niet! Dam begint 't pas goed! Want dan moet vandaag of morgen de kennismaking komen met vader (die niet mis is, in dien regel) en met moeder (wat niet zoo erg is, omdat deze nogal verguld is in den regel!). Dan moeten gesprekken worden gevoerd over de eventueels ver loving. De twee gelieven moeten zoo on der de bedrijven door ettelijke kibbelpar tijen hebben doorgeziekt, met huilscenes en „och, die nare jongen'' of „dan moet zo maar niet zoo eigenwijs wezen" (01 ik weet er alles van. B.). Waarop, god dank, dan de ver-„zoening'1 volgt! Dan volgt in een reeks van zandlagen de successievelijke kennismaking met de res pectievelijke en lang niet weinig fa milieleden. Het wordt 'n serie van visites met onhandige „Aangenaam met u ken nis te maken" en stiekum gehoorde mee ningen achter je rug van: „Wel fn aardige jongen, hè?en: „Ze is knap, hè?. Kleeding van voorheen. Nu eens voor 'n oogenblik aangenomen, dat we er allemaal ik bedoel met alle maal: de gedienstige lezeressen van deze rubriek plus ondergetoekende het zelfde over denken. Aangenomen, dat we allemaal op het standpunt staan: 't Is nu eigenlijk géén tijd meer om nog zomer- kleeren te maken of te bespreken en het is eigenlijk ook nog geen tijd om onze aan dacht aan de winterkleeding te geven1. Wat dan? Eens 'n weekje overslaan over die mode te babbelen? 't Zou heel best kunnen. Maar ais dat dan zou moeten inhouden dat we eens 'n week ook niet aan onze kleeding en aan de Mode zouden moeten.denken, dan geloof ik is de taak te zwaar! Dus dan toch maar weer over de mode en de kleeding gebabbeld. We kunnen het immers niet laten. En als we dian eens niet kunnen rede- neeren over de zomer eft winterkleeding van ons zelfwelnu, dan redeneereni we eens over me van 'n ander. 'En aangezien we onze kinderen ook al 'n paar maal op het appel hebben gehad, zien we nu eens 'n heel anderen kant uit. De kant uit van onze „Bet-over-groot- moeflers-in-hun-jongomeisj os-tijd I Hierover zoo nu en dan eens te medl- teeren en er weer eens de historie op na te sliaan en de prachtige specimen van an tieke prenten op door te kijken.Het is een genot ala geen onder. En wanneer ik er weer eens in ben, komt de lust van het grasduinen zóó over me, dat dk bijna niet kan nalaten om u in de eerstvolgende we ken een serie feuilletons te beloven over de /Historie van de Vrouwenkleeding" Maar Ik dde 't niet. Want de tijd ia er niet geschikt voor. De tegenwoordige mensdh heeft geen „zin'' voor historie. In geen enkel vak wordt de historie van dat vak met groote liefdie beoefend.... Ook geen enkele smaak of kunstneiging houidt zich met do historische ontwikkeling bezig. De tegen woordige jonge vrouwen om bij ons on derwerp te blijven loeren niet in het bijzonder de historische gang van zaken kennen tot op het oogenblik waarop ze Ie*, ven. Niet eens in dat opzicht, waarbij 20 200 geïnteresseerd moesten zijn: Hun. kleedinig! Het teven eischt tg veel aandacht voor andere dingen! En het is toch zoo Jammer. Want het is toch zoo mooi, die historische ontwik keling der dingen Als ik mij herinner hoe ik voor eenige weken inzage kreeg van het manuscript voor oen catalogus van de historische kleediing-verzameling in het 'Rijks-mu seum van de hand van mevrouw prof. Der Kinderen en ik herinner me weer met hoeveel genot ik die zoo piëteitsvol go toekende prentjes van die prachtige en heerlijke oude japonnen bekeek dan zou ik van de diaken van da Heldersohe huizon willen schreeuwen:.Vrouwen verdiep je voor je genoegen in de Hto- Totdat na verloop van tijd de heele oorvee is doorgewerkt en*de trouwdag in het verre verschiet naakt. Maar daar spreek ik voorioopig nog niet vanl Ik heb m'n handen nog vol aan de ken nismaking. Want hoewel ik hierboven eenige ver schillen opsomde tusschen de vermoedo lijke kennismaking van het eerste men schenpaar en die van de tegenwoordige menschenparen wat ik hiervan gezegd heb, is nog maar weinig! Omdat het nog maar geldt voor de te genwoordige. jonge menschen. Die hebben 't nog lang zoo moeilijk niet! Het is tegenwoordig zoo'n kunst niet om te praten te komen met t meisje waar van je denkt te houden. Onze zeden zijn royaal. En in menig opzicht: loyaal! Als hij of zij' bij je op kantoor is, nou dan loop je heel gemakkelijk 's middags toevallig gelijk uit de poort.Of je vraagt haar eens te dansen. En desnoods zal niemand het als 'n doodzonde beschouwen als je als opgeschoten jongeman met 'n opgescho ten jonge dochter zoo 'r 's als bij toeval de kant naar Huisduinen opwandelt. Nee voor ons joncere menschen is de techniek van de „eerste kennismaking" lang zoo moeilijk niet. 't Tweede deel van het programma vader en moeder en de familie is vrij wat zwaarder! Maar nu zou u het eens hebben moeten meemaken voor 'n paar honderd' jaar ge leden hier in ons zelfde Holland'! Och, me goeie menschen! Wat 'n toe stand als je als fatsoenlijk burgerjongen in je hoofd kreeg om 'n aardig fatsoenlijk burgermeisje het hof te maken en eens te laten hooren hoe aardig en flink je ver schillende dingen zeggen konWat 'n afstand voor je zoover was, dat je ik zal niet veel zeggen: de aangebedene 'n hand mocht geven. En dat dan natuurlijk op de manier zooals dat in oude roman-: tische boeken zoo uitdrukkelijk staat: 'n! halve minuut langer, dan gebruikelijk, was.... Want juist om die halve minuut ging 'het! Maar zoover was je Ineens lang niet. Daar kwam 'n heel parlementair stelsel aan te paa Dat begon met In geheime zitting van de intieme vrienden van het slachtoffer en het raad houden en het opstellen van het krijgsplan en het als eerste toeken op hangen (.bij nacht en ontij 011: vooral niet te worden gezien) van een ruikertje bloe men aan de klink van de deur van de uit verkorene Enfin: Ik zal u daar de volgende keer eens 'n boekje van opendoen! DE HOND VAN MAO DATHO. Helden-manieren In de Oudheid. Er was eens een beroemd koning in Leinster, Ierland's Zuid-Oostelijk gewest. Hij heette Mac Dathó. Nog beroemder dan hij was zijn hond Ailbe, die in z'n eentje heel Leinster beschermde. Geen wonder dat dit kranige dier de begeerte van- anderen opwekte. De konin gin van Ulster (het Noorden en van Con- nacht (het Westen) zonden beiden tege lijkertijd boden tot Mac Dóthó om den hond voor zich te vragen. Zij trachtten hem tot toegeven te bewegen door hem prachtige geschenken voor te spiegelen. Honderden melkkoeien, paarden, wagens en sohatten, ziedaar wat Mac Dóthó voor zijn hond krijgen kon. Hij werd bang, want hoe hij ook besliste, één machtige vijand zou hij zich in ieder geval op den hals halen. Vermoedelijk was hij dus niet sterk genoeg om botweg z'n hond aan beide gegadigden te weigeren. Mao Dóthó sliep niet meer, en lag maar te woelen in zijn bed. Dit begon zijn vrouw te vervelen en zij wekte hem op, zijn hart uit te storten. Maar hij antwoordde met het spreekwoord„Het geheim eener vrouw is niet goed bewaard". Waarop de wakkere koningin echter terstond een ander spreekwoord gereed had „Wat in je eigen hoofd niet opkomt, zal in eens anders hoofd opkomen". Mac Dóthó bezweek voor dit argument, vertelde alles, en behoefde niet lang op een goed advies te wachten „Beloof het beest aan allebei". Zoo gezegd, zoo gedaan. De beide af gezanten werden apart genomen en met gelijke beloften naar huis gostuurd. En na een verloop van tijd zag meïi op den- zelfden dag van twee kanten een helden schare aankomen, die den hond kwam halen. Ontzaglijk groot was de feesthal, waar Mac Dóthó zijn gasten ontving. Er waren zeven deuren, en zeven gangen leidden er door heen. Verder waren er zeven ketels, en in iedere ketel paste een os en een gezult varken. Tusschen twee deuren stonden telkens vijftig rustbedden, waar de gasten konden aanliggen. Voor den eersten feestdag tracteerde de gastheer op veertig ossen en een reus achtig vetgemest varken. Vooral dit laatste beestje wekte de algemeene bewondering. Het zou heel wat kracht en kunstvaardig heid vereischen om het goed voor te snijden, en nog moeilijker zou een billijke verdeeling der kluifjes zijn. Volgens Iersch gebruik had de dappere, die op de grootste heldendaad kon roemen, recht op het baantje van voorsnijder. Voor zichzelf mocht hij dan het lekkerste beetje, het z.g. „heldenstuk" behouden. Doch wien zou die eer thans te beurt vallen Het sprak wel vanzelf, dat de twee partijen haar elkander niet gunnen zouden. Terstond bood zich een der helden van Oonnacht aan. „Menigen vetten os hebben jullie, Ulstermannen, aan mij moeten laten", riep hij uit. „Maar vetter was de os, dien jij ons gelaten hebt: Gruachnu de zoon van Ruadlum, je eigen broer" luidde het antwoord. Zoo ging het snoeven over en weer een tijd lang voort, totdat de roemrijkste der Connachters, Oet, zoon van Magaoh, op stond. „Laat de mannen van Ierland op komen om met mij te twisten", klonken zqn woorden, „of anders laat ik het zijn die het varken verdoelen zal." En nu stonden ze op, de helden van Ulster, één voor één, hun groote daden tegenover den bluffenden Connachter breed uitmetend. Doch tevergeefs géén was zijn gelijke. Tot eensklaps, daar ver scheen Conal Cernach in de hal. Hij gold vopr een der allerdappersten van heel Uister „Wou jij deelen", zei hij tot Cet, die het mes al in de hand hield, „is het waar, dat jij deelen gaat „Ik zweer den eed van mijn volk, dat, sedert ik wapenen in den hand draag, ik zelden geslapen heb zonder het hoofd van een Connachter onder mijn hoofd, en zonder eenmensch te dooden eiken dag en eiken nacht." Beschaamd gaf Oet toe: „Dat is zoo. Jij bent een beter held dan ik, Conall. Was mijn broer Anluan er maar, die zou PofDaar vloog het. hoofd van Anluan uit Conall's gordel tegen Cet's borst, zoo dat een bloedstroom uit diens mond spoot. „Hij is er", zei Conall droogjesHij had zoo juist zijn nieuwste heldendaad vol bracht. Conall Cernach deelde het varken*en gaf den Connachters de twee voorpooten. Billijk is anders, meenden dezen. Een ge vecht brak los. Weldra stroomde de vloer van bloed. Fergus van Ulster rukte een eik uit den grond en stootte daarmee den wal van de burcht stuk, zoodat de strijd buiten kon worden voorgezet. Mao Dóthó, om den afloop te bespoe digen, liet zijn hond, die de oorzaak van alles was, los. Onmiddellijk koos het dier partij voor Ulster. Het achtervolgde de vluchtende Connachters en slaagde er ten slotte in, met de tanden den dissel boom van den koninklijken strijdwagen te grijpen. Maar de Oonnachtsche wagenmenner scheidde toen met één slag den kop van het lichaam. Deze wraak was den trouwen dienaar torie van do oostuumkunde al is het maar van do laatste eeuwen.De moeite zal je dubbel en dwars beloond wordend". Maar ook dat zal ik niet dioen. Ik zal tot mijn onderwerp terug Kée- ren Onze.„Bet over over groot moeder!" Asjeblieft! Hier ia z& Bezie het eerste plaatje en ge hebt haar portret! Dit is uw grootmoeder in de vier de macht tijdens de beroemde periode van kunst en smaak, die we gemeenlijk de tijd van „Loma Sekse" noemen. Ze was hier nog echt een grande jonge dame en vol strekt geen oudere vrouw. Zoo zag ze er uit als ze ging wandelen. van zijn heer nog niet voldoende. Hij verborg zich ergens in de heide, totdat de wagen van Conchobar, den koning van Ulster, langs kwam. Met één sprong stond hij in den vijande lijken wagen achter den vorst, dien hij vastgreep. „Toon mij nu je dank, omdat ik je leven spaar, Conchobar", beval hij. „Kies maar", zei de koning. „Veel begeer ik niet", klonk het terug. „Neem mij mee naar je' hoofdstad, en laat alle getrouwde vrouwen en alle huwbare meisjes van Ulster iederen avond om mij heen gaan staan, en Ferloga, mijn liefje, tegen mij zeggen". Zoo geschiedde, en eerst na een jaar liet Ferloga zich afkoopen voor twee paarden met gouden teugels van den koning zelf. DT. B. OM DE BOTERHAM. Er zijn ontelbare manieren om aan de boterham te komen, en als we de minder eerlijke manieren er buiten laten, blijven er nog massa beroepen over, die een poging zijn om op volmaakt eerlijke wijze aan de boter ham te komen. Justus van Maurik heeft daar eens een boekje over open gedaan en dan herinner ik me vooral nog zijn beschrijving van den vod denraper en van den man, Se zijn kostje verdiende met het behulpzaam zijn van karre- voerders om hun karretje over een hooge sluis te krijgen. Bij mijn korte omzwervingen, die ik graag in Amsterdam somwijlen deed, ben ik dien voddenraper, zooals Justus van IMaurik dien beschreef, nooit tegengekomen, doch dien karrentrekker heb ik ook wel in volle actie nog gezien. Met het zeel om den schouder stond hij dan geleund tegen het ijzeren hek en kwam in aotie, zoodra een karrevoerder, -hijgend en •zich krom duwend, haast bezweek onder zijn pogingen zijn zwaar vehikel over de sluis te krijgen. Dan sprong de man met het zeel toe, haakte zijn zeel aan den kar en, in een mini mum van tijd was het gevalletje over het krir tieke hooge punt heen. De belooning daar voor was een paar centen, zoodat de man heel wat klantjes zal hebben noodig gehad om er een daghuurtje uit te slaan. Sterk werd ik weer aan die beschrijving door Van Maurik herinnerd, toen ik on langs iemand aan den buitenkant bezig zag op een zeer eigenaardige wijze een paar een- ten te verdienen. De man stond op het kantje van den stei ger aan een touw te trekken en eerst dacht ik, dat hij bezig was met scharhoepelen, doch daar het inpalmen van het touw heelemaal niet volgens de regelen der scharhoepelkunst ging, werd mijn nieuwsgierigheid gewekt en deed ik een stapje nader. Ik zag, dat nu en dan forsch werd getrok ken en dan weer behoedzaam, zeer voorzich tig het touw werd strak getrokken. De man was volop in spanning, al deed' hij uiterlijk heel kalm. Toch kon je, aan de wijze, waarop hij binnensmonds zijn keesje beëgde en be ploegde, zien, dat er iets inwendigs bij hem aan het gloeien was. Plotseling schoot de man een meter achr teruit en een nauw onderdrukte grom was een uiting van een mislukte poging om iets naar boven te halen- Snel werd nu ingepalmd en. aan de lijn kwam mede naar boven een soort van dreg, vervaardigd uit tamelijk zwaar ijzerdraad. Bij het inpalmen was gelijkertijd het touw netjes in de hand opgeschoten en met een pootigen zwaai, waaraan beoefenaren van het- discuswerpen misschien een lesje zouden kunnen nemen, slingerde hij de dreg ver die haven in. Het touw werd weer in de hand genomen en de trekpartjj begon opnieuw. Weer kreeg hij -beet en het voorzichtige ophalen begon weer. Heel beleidvol ging het nu, het keesje binnensmonds werd zelfs met rust gelaten, zoodat blijkbaar alle zenuwen gespannen wa ren op dat eene: nu werkelijk tets naar boven te halen. Met korte schokjes, waarbij- Je telkens Dat is heel wat anders, dan wij in ons jumpertje en imet ons regenhoedje op!. Haar bekoorlijk kleed bestond uit blau we taftzajde m'et Oranjekleurige tafzijde gegarneerd. Heit zeer ruime onderkleed! was van witte Organdie, waarvan even-eens de mo numentale hoed was vervaardigd!. Op het stuk van hoeden waren do won- wen in die dagen voor geen klein beetje bang. Want dit is nog maar In.kleintje! Echter was d'e hoed van wit organdie alleen niet voldoende. Ze droeg een meer dan royale garneering van witte kant Daartusschen waren gevoegd eenigte oranje-kleurige rozen van verschillende grootte.En dan was organdie en kamt en rozen nog niet genoeg want er stak ook nog 'bij een sch-oone 'blauwe kóp-struis veer!. Neem daarbij lm aanmerking dat da haardracht volstrekt niet „page-achtig'-' was of sluik gedragen of zoo, maar inte gendeel 200 royaal mogelijk was opge bouwd met vooral veel onechte Krullen (als 't geen complete pruiken- waren!) en g(ij kunt u voorstellen hoe de geheele tuigage in orde was In haar banke handje hield de Jonge dame bovendien de in- die dagen onmis baar geachte wandelstaf, die versierd was met wapperende linten, zooals tegenwoor dig de instrumenten van mandolinespe lers! De rechterdaime op het eerste stelt vermoedelijk voor de kleindochter van de eerste. Het is zoowat twee leeftij den later en in den z.g. Napoleontischen tijd. Ge moet u 00K In deze niet vergissen en

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1924 | | pagina 13