VOOR DE WIEREN
navolging het meest 'begeerlijk voor? Ach,
deze vraag is moeilijk te beantwoorden;
want, al zouden wij voor het eerste beslui
ten, zou het ons met den besten wil mo
gelijk zijn, daartoe terug te keeren? Im
mers neem We kunnen die toeken ach tige
figuur, die zich juist door contrastwerking
zoo inprentte, niet meer mabooten. Maar
onze taak, al is zij nu een andere, is wel
licht een hoogera We kunnen er nu voor
zorgen dat niet onze uitwendige verschij
ning alleen, maar ook ons geheele leven
zich inprent en in vriendelijke gedachte
nis worde gehouden. Kinderen geven er
zich geen rekenschap van, maar zij door
zien het wezen der ouderen meer dan
deze laatsten denken en nemen het in zich
op. Het kindergemoed is een gevoelige
plaat, waaraan eerst van lieverlede, door
algen levenservaring, het negatief wordt
ontwikkeld. Naarmate zij zeiven ondervin
den, zal de gedachte fofl hen opkomen: dat
moet grootmoeder ook eenmaal hebben
doorgemaakt. Hoe heeft zij het verwerkt?
Hoe heeft zij het godragen? Welk stempel
hadden, toen wij haar als kinderen ken
den, vreugde en smart op haar wezen
gedrukt?
Dan moet herinnering voor ons getui
gen; zoo getuigen, dat er ook dan nog iets
van ons uit gaat, dat hun ten zegen kan
zijn. B.
Vader: Marietje, ga jij nou 'skijken
waar de wind vandaan komt vandaag. Ga
maar buiten (kijken waar de rook uit onze
schoorsten heen gaat.
'Marietje (terugkomend): ....De wind
komt geloof ik vandaag van onderen va
der want de rook gaat recht naar boven.
BABBELUURTJE OVER MODE.
Haardrachten van voorheen.
Wijl er tegenwoordig zooveel doende
is omtrent ,,'t Bobbedhair" oftewel de
pagekopjes-haardracht waarvan on
noemelijk veel voorstandster en dus ook
veel tegenstandsters zijn is het wel
aardig om naast de vroegere kleeding,
waarvan ik de vorige maal eenige voor
beelden gaf, ook eens wat aandacht aan
de vroegere haardrachten te geven.
Het verschil is niet gering 1
Zoo zelfs, dat men gevoeglijk van een
tegenstelling kan spreken 1
Een tegenstelling in dezen zin, dat zoo
vrij en zoo gemakkelijk als de tegen
woordige Bobbed-hair-dames de vroe
gere vrouwen het zich niet gemaakt
hebben.
O neen lang niet! Integendeel!
Er zijn perioden in de haarmoden
geweest, dat de arme en eigenlijk be
klagenswaardige vrouwen heele kunst
gewrochten op hun hoofden moesten mee
torsen. Kunstgewrochten in den vorm
van bergen, van tempels, van haar-
symphonien, van fantastisch opgezette
sprookjes zoowel als van duivelachtige
tragediën. Kunstgewrochten met veeren,
met takken, met heele planten ja zelfs
met heele vogels erin geplant als sieraad.
De legende gaat zelfs dat eens in die
dagen een kapper juister gezegdeen
haarkunstenaar een weddenschap
aanging om in het kapsel van zekere
dame een compleet en ongeschonden
beddenlaken weg te werken zonder dat
iemand het terug vinden zou.
De weddenschap werd aangegaan en
door den kapper gewonnen!
Dat een zoodanig opgetuigde vrouw in
die dagen met eenige moeite zich moest
bewegen, ligt voor de hand, Nog meer
voor de hand ligt, dat de vrouwen van
toen zich niet zoo konden bezighouden
met lichte athletiek, met roeien, loopen,
turnen en wat dies meer zij!
Want men heeft niet veel verbeeldings
kracht noodig om in lachen uit te breken,
wanneer men zich zoo'n dame voorstelt
deelnemende b.v. aan een Zwemwedstrijd
of wedloop of gymnastiek-uitvoering,
Maar daartegenover dient erkend, dat
er ook tijden zijn geweest, waarop de
hoofdjes er inderdaad simpel genoeg
uitzagen. En toch niet minder smaakvol
den gloed turen en zich dan haastig in de
richting van dien gloed voort spoeden. Bui
ten de Raampoort brandt 'n molen!
De weerschijn der vlammen, die den hemel
eerst karmozijn kleurde, wordt feller. Nu en
dan schieten reeds massa's vonken, krachtig
opgeschoten uit het vuur naar 'hoven toe. De
omtrek wordt verlicht, de lucht lichter geel
en vurig en tegen dien schijn steken de sil
houetten van gevels, schoorsteenen en da
ken scherp zwart en spookachtig af.
't Wordt rumoerig in de straten en op de
rachtende geheele Jordaan komt op de
een. Mannen met 'n enkelen jekker over
hun borstrok of hemd, vrouwen in nachtjak
en rok en op sloffen, sommigen met haar
zuigeling aan d© borst, spoeden zich voort
naar den brand
Hier en daar komt licht in de huizen. De
bewoners staan weer op ze voegen zich hij
de aangroeiende menschenmen'igte.
Daar ratelt reeds 'n brandspuit, aan tou
wen voortgetrokken, door 'n troep schroom
wende en vloekende mannen langs de Ro
zengracht. Flambouwen, haastig ontstoken,
gevaarlijk afdruipend, verlichten rose-echtig
en gril de witte bretels en saaie borstrokken
van sommige stoere spuitgasten, die zich
geen tjjd gegund hebben een jas of jekker
aan te achieten. De wagen met de perspomp
en de slangen volgt, voortgeduwd en ge
sjord door jongens en mannen, die hun ar
men en kelen niet sparen.
Van de Baangracht nadert een andere
spuit, in razende vaart voortgesleurd door
een troep menschen, die met luide kreten
en verwenschingen elkander tot spoedi aan
zetten.
Ziet u maar eens de hieronder gere
produceerde teekeningetjes aan.
De haren glad achteruit gekamd, worden
de lange achterharen in twee of drie
wrongen of vlechten eenvoudig achter
tegen het hoofd gelegd.
Boven op dat eenvoudige hoofd werd
dan het klejne, zeer eenvoudige hoedje,
met keelbanden onder de kin of linten,
achter om het haar vast gemaakt.
Aanlig is ook de kleeding, die in
dienzelfden tijd (Het tweede Keizerrijk
pl.m. 1852.) gedragen werd bij de bier-
bedoelde kapsels.
Dit toont ons plaatje twee.
Want hierop zien we een coquet vrouwtje,
dat een rood fluweelen manteltje draagt
gegarneerd meteilver-soutach en geboord
met wit konijnenbont. Van ditzelfde bont
is ook het kleine mofje.
En men ziet, dat bij deze kleeding het
allereenvoudigste kapsel zoo wel en zoo
harmonisch past en ons zoo begrijpend
aandoet, als of we de afbeelding voor ons
zien van een allermodernste jonge vrouw,
die pas in den afgeloopen winter naar
het theater ging.
Het eenige is dat de hierbij gedragen
hoofdtooisels niet van onzen tijd zijn.
En of het nu de onbewuste Inwerking
van mijn persoonlijke smaak ën voorkeur
is of wat anders. Maar ik merk, dat ik
eigenlijk meer naar de eenvoudige kapsels
bezig ben over te hellen, dan naar die
buitengewoon uitmiddelpuntige, waarvan
Vooruit! Vooruit dan....! schreeu
wen ze. Trek dan toch, we moeten 't eerst
over de brug, want anders dan haalt de spuit
van de Keizersgracht de premie!.... Voor
uit!....
En zij razeh voort, met woest geweld! alles
omver werpend wat hen in den weg komt,
als 'n hoop baarlijke duivels, beschenen door
de fakkels, bespat en geschroeid door de
vonken der pekkransen, die zij meevoeren»
De mensch enmassa groeit voortdurend
aan; uit allerlei stadsgedeelten loopen zij bij
een, meerdere spuiten komen en het volk
holt bij voorkeur de spuiten na. Op de brug
voor de Raampoort komt een opstopping,
gedrang eindelijk gaat het weer goed. Men
volgt elkander bedaarder nu. 'n Brandmees
ter met zijn nummerplaat om den hals en
zijn staf in de hand, dringt haastig met beide
ellebogen duwend door de menigte. Hem
volgen een paar schutters, die loopend nog
een of ander équipementstuk in orde bren
gen. Hun geweer hindert hen in de volte en
hun chaoot balanceert op hun hoofd. Zij heb
ben brandpiket en konden niet gauw genoeg
hun loopplaats bereiken. Nu willen ze nog
probeeren om bij den brand te komen, ten
einde de boete te ontloopen.
Overal op de Baangracht worden deuren
en vensters gespend; de menschen kijken
in nachtgewaad uit hun ramen naar den
brand, die al heviger schijnt te worden; zij
wisselen van gedachten met de ellebogen op
de raamkozijnen of stoepleuning rustend.
Alweer 'n brandje op Nieuwjaar! roept
'n oude juffrouw, uit haar venster liggend,
tot haar (buurman, die met In witte slaapmuts
op en in zijn overjas op de stoep staat.
ik in den aanhef van het artikel sprak
En toch kom ik erop terug.
Want dat historisch-overzichtelyke is
van te meer nut om de geweldige voor
uitgang en ook de geweldige wisselingen
van de latere moden naar behooren te
beseffen.
Dus kom ik stellig de eerste gele
genheid de beste op de groote antieke
kapsels terug.
Als voorproefje geef ik alvast een
voorbeeld in het laatste plaatje. Hoewel
het nog vrij eenvoudig is.
Het stelt voor een scboone jonkvrouw
uit den tijd van Koning Lodewijk XVI
van Frankrijk met een prachtig gefriseer
de witte pruik met als voor den tijd
„sombere versiering erin van groote om
gekrulde veeren in verschillende kleuren.
DE ZEESLANG.
In „De Zee", zeevaartkundig tijdschrift,
komt het volgende artikel voor:
30 Ootober 1923, a. b. s.s. „India", des
middags pl.m. 12 uur, werden wij verrast
door het opduiken van een dier, dat ik niet
anders kan onderbrengen als te zijn de be
roemde zeeslang. Onmiddellijk heb ik het
voorwerp mijner waarneming uitgeteekend.
De 8e officier Jansen heeft het beest een
paar minuten of een minuut na mij nog bo
ven zien kouien, en ik heb hem gevraagd zijn
waarneming onafhankelijk van mij te tee-
keneil.
Beide komen vrijwel overeen.'
Allen <met ons vijven) hebben we een tijd
lang de beroering in het water eenige minu
ten kunnen waarnemen.
Mijn waarneming is echter van zoo dichtbij
geschied, dat elke twijfel opgeheven is.
Ziehier ih 't kort wat wij zagen of wat
ik zag.
30 Obt. 1923, 9°27' N., 86°3tr W..Ln N.
Pacific, even na den middag, Betrokken^
buiig, ZZW.; deining en kalme zee.
Opeens vertoonde zich aan b.b., jifist pijn.
dwars op minder dan 300 meter afstand een
reusachtige paal schuin uit het water, zeker
8 10 meter lang, en van zeer forsche dikte,
dus naar schatting meer dan 1 M. en mis
schien wel bijna M. diameter.
Het ding viel met een geweldige plas,
waarbij de beroering door een walvisch ver
oorzaakt niet vergeleken kan worden, weer
neer.
Daarna moet het nog even weer bovenge
komen zijn, terwijl we minuten lang het ge
weldige plassen konden waarnemen (5 per
sonen).
De eerste indruk, dien Ik er van had, was
die van een reusachtige geep, maar stomper
van kop. Het achtereind was niet te zien,
maar de diameter was groöter dan van een
mast van ons. De kleur was veel lichter dan
van een walvisch.
Ofschoon 4 der waarnemers geen „blazen"
hebben, kunnen zien, beweert de le stuur
man, dat 't ding wel blies. Ik daarentegen,
die er goed op gelet heb, heb geen blazen
kunnen zien.
Het was geen. staart van een walvisch of
iets dergelijks, maar 't vóftreind van een dier
met pi. m. cirkelvormige doorsnee, waaraan
geen groote uitwassen bij wijze van vinnen
waren.
De lengteschatting is gedaan met de hoogte
van de onderbrug als basis en zal niet veel
fout zijn. M. i. was 't eerder pi. m. 10 M. dan
8, terwijl 300 Meter afstand op zee zeer
weinig is.
Misschien be.schifct men over beschrijvin
gen van het dier, en zou ik daarom gaarne
vernemen of een observatie van een vroege-
ren waarnemer met de .mijne overeenkomt.
F. v. d. Biesen.
De redactie van „De Zee" teekent hierbij
aan:
Door omstandigheden moest de plaatsing
van deze mededeeling wachten tot na Augus
tus, toevallig de zeeslangmaand bij uitne
mendheid'. Echter is hier, dit zullen de lezers
stellig wel begrepen hebben, hoegenaamd
geen sprake van een grap, maar van een
degelijke waarneming van dit zeldzaam aan
de oppervlakte van het water verschijnende,
merkwaardige dier.
Bij het bericht waren de teekeningen van
de waarnemers gevoegd, die genoeg overeen
komst toonen met de voorstellingen, vroeger
in „De Zee" opgenomen, om geen twijfel te
laten of het betreft hier een soortgelijk dier
als gezien werd aan boord sa „Vondel" ten
pi. m. 10 uur vjn. van 8 September 1907 op
S'W N.Br. en 67°15' OX. in den Inddschen
't Komt tegenwoordig in de mode, juf
frouw eeuwig en altijd; Is er brand van
't Oude In- 't Nieuwel Nou hum.... Ik
zeg niks, hoorl
Mensch je mag van je evennaaste
geen kwaad denken da's onchristelijk!
Ik zeg immers niks, maar suspicie mag
je toch hebben, hè?
Da's uw zaak. wou dat m'n Hannes
al weerom was. Hij is pjjpvoerder, weet-u.
'n Lekker baantje! Mijn broer is
schutter. Die loopt bij 'n brandi altijd een
verkoudheid op
Ze hebben driemaal de premie gehad
verleden jaar. Zijn spuit is4er altijd als de
kippen bij. Ze hebben de laatste maal ieder
twee vijf en zeventig gedeeld!
Hum.En 'n nat pak op den koop
toet
Nou ja. Maar 't is toch voor je even
naaste. hè! Kijk me dat nou!En ze
wijst op een troepje zingende en hossende
jongens en meiden, die gearmd Tm«r den
brand' gaan.
Hè! Wat 'n vee van Labanl En die
maken d'r rieel 'n pretje van! 't Is zondig
om de Heere te verzoeken dat zeg ik!
Dat 's altijd zoo geweest hier in Am.
sterdam afijn. Ik heb er 't mijne al
weer van; 't kan wel tot morgenochtend
branden. Wel te rusten, juffrouw!
Genacht, burman. Ik kruip ook maar
weer onder de wol.
Juist als zij haar venster sluiten wil' ziet
zij een Mtenant van de schutterij, die met
'n sigaar in den mond, zijn witte kastoren
handschoenen dichtknoopend, vrij kalmpjes
voorbij marcheert, en schamper roept zij
TVa Zee" 1911, blz. 285.
Sea-serpent".
Een goede naam!
Waard: Weet gij niet een goeden naam
voor mijn herberg, mijnheer?
Gast: Zeker. Noem 't „He* vat van Dio*
EfWaaid: Wat ls dat meneer.^ ^»"-
om moet' ik mijn beitoeng zoo
Gast: Wel - Diogenes, dat w e®
Griesohe filosoof, die zelf in een
woonde en die de menschen, ^oh«k
men 'bezoeken altijd water te drinken gai.
Een uitkomst.
.En hier heb ik nou eindelijk eens
iets.geachte toehoorders, - zoo be
gon de marktverkooper een spiksplrnu r
nieuwe speech:Hier heb ik nou van
daag den dag ereis wat meegebracht oan
onder de liefhebbers van de hand te doen,
daar heb ik geen twee woorden aan te
veriaioeien daar heb ik igeen urenlange
spietse voor af te steken.daar heb
ik geen referensies voor op te geven an
de bank voor handel en nijverheid.
.'Hier heb ik vandaag den dag n ar
tikel, dat zal voor zichzelf spreken.
Goed zoo! riep een verveeld toe
hoorder.hou dan 's t «ogenblik je
eigen mond en geef dat mirakel van n
artikel 'n kansje woord te doen.I
Maar tien
Dokter: Ziezoo. En nu neem Je van dit
drankje alle dagen drie theelepeltjes tn
en dan kom je over acht dagen terug.
Patiënt: Dan zal ik niet toekoanmen met
de theelepeltjes, dokter, want als we een
Stuk of tien van die dingen in 't geheel
hebben, zal 't mooi wezen.
Dokter: Welke dingen?
Patiënt: Nou theelepeltjes.
Het dreigement
Hoor 's, kwajongen aan alles komt
'n end.Dus ook aan mijn geduld, toe
grijp je? Schaam je je niet, luie niksnut-
ter? Je broers komen 's avonds allemaal
thuis met minstens *n gulden of "n daalder
aan bedelgeld. En jij durft me lederen
avond af te schepen met dertig of veertig
pente? Dat mot uit wezen! D'r zit geen
spier aanleg in jou.Maar ik verzeker
je en ik waarschuw Je voor 't laatst:
Als dat zóo doorgaat, dan schel ik d'r mee
uit, hoor en dan laat Ik Je 'n aimbacht
leeren. Verstaan?
Natuur en techniek!
Dame: Zeg eens koopman, die vogel,
die u verleden jaar voor me hebt opgezet,
verliest al z*n veeren.Dat ls 'bijzonder
slecht werk geweest, hoorl
Integendeel, mevrouw. Dat is de
triumf der techniek! Wij zetten de vogels
zoo natuurlijk op, dat ze in den ruitijd
gewoon hun veeren kwijt raken.
EEN MOTOR-RITJE.
Jaap klapte verheugd in zijn handen
toen hij zag, wat er in de doos zat, die
vader hem voor zijn verjaardag had ge
geven. „Net wat ik het liefete had," riep
hij opgetogen. „Nu kan ik zelf een fiets
in elkaar zetten van alle onderdeelen uit
deze doos. Er is zelfs een ketting bij, zoo
dat de trappers heusch kunnen draaien!
Wat een schattig zadeltje en die bandjes.
Eenig hoor. Dank u wel Vadertje!"
„Probeer maar eens of Je het alleen
gedaan kunf krijgen!" ael Vader.. „En als
het klaar is hreng dian het fietsje maar
hier, dat ik zien kan, of alles goed ls."
Jaap ging met zijn doos naar de speel
kamer. Hij 'bekeek het glimmende stuur,
de zwarte wieltjes, de echte rubber band-
Kei heel kleine belletje, de schroefje*
tmnW veel oneer. Zou hUvanal
kleine^dingetjes zelf een fietsje kunnen
"tap Sï&'STKte ochtend en
toen het tijd was om koffie te drinken,
ÏÏÏtet w»*oU» «eluit. J*
ken dat er net uitzag als een echte flets.
Alleen had hij nog een inassa kleine dte-
oen over. Jaap begreep er niets van. Hij
ging naar Vader en samen vonden ze ult,
dat de flets eigenlijk een motorftete moet*
zijn. Dat was voor Jaap
alleen te maken. Maar met adert» hulp
was het gauw klaar. Jaap liep vlug naai
de kinderkamer, om het prachtige stuk
speelgoed aan zijn zusje te laten zien. „O,
Jaap," riep Zus, „laat mijnheer en me-
vrouw Meerhoek uit het poppenhuis een
ritje maken!" en zus liep al naar het pop
penhuis toe, om de vader- en mooderpop
te halen.
Nee zus, nu niet, zei Jaap. „V e moe-
ten koffiedrinken en straks gaan we im
mers naar de -poppenkast, omdat ik jarig
ben. Vanavond zullen we ze laten rijden!"
Dat vond zus best en na een heerlijken
middag kwamen Jaap en rus ln de kinder
kamer terug. Gauw werden mijnheer en
mevrouw Meerhoek uit het poppenhuis
gehaald en op Jaap's motorfiets gezet:
mijnheer voor- en mevrouw achterop, Het
„'mg prachtig. De motorfiets liep vanzelf
in het rond en de poppen bleven er prach
tig op zitten. Zus danste van pret en Jaap
vond het heerlijk, dat de motor zoo leuk
snorde net als bij een echte motorfiets.
Eindelijk was het bedtijd. De motorfiets
werd ln de speelgoedkast geborgen en
mijnheer en mevrouw Meerhoek ln het
poppenhuis. Zus vergat echter het
poppenhuis te sluiten en toen de kinderen
verdwenen waren ael mijnheer Meerhoek
tot mevrouw: „Zullen we nu samen nog
een ritje maken." Mevrouw vond het best
en de poppen sprongen op den grond, lie
pen op de speelgoedkast toe, reden de
motorfiets er uit en stapten op. Mijnheer
drukte op een knopje en daar reden de
poppen al heen. Even ging het goed, maar
o wee! daar reed de fiets over een plooi
in het kleed en duikelde onderst boven.
Den volgenden ochtend vonden Jaap
en Zus de arme poppen nog op den grond
liggen, half onder de motorfiets. Zus zei,
dat het ongeluk hun eigen sahuld was,
want poppen moeten ook gaan slapen, als
kinderen naar bed gaan. En ze mochten
heelemaal niet zoo maar op hun eigen
houtje met Jaaps nieuwe speelgoed gaan
spelen. De poppênvader deed net of hij
niets hoorde, maar de moeder wreef met
een pijnlijk gezichtje een 'bezeerde knie
en elleboog. Ze nam zloh vast voor niet
meer 's avonds met haar man uit te gaan
en de poppenkinderen ln de steek te
laten.
RAADSELS.
I.
Hooge boomen vangen veel wind.
IL
Groenteboer groen te boer.
Goede oplossingen van beide raadsels
ontvangen van:
C. A.; F. B.; M. B.; G. en J. B.; N. B.;
A. B.; T. en G. B.; O. B.; H. J. O. en G.
O.; G. D. A. H. D.; M. A. en O. A. D.; J.
en G. D.; G. en T. J. D.; N. D.; S. E.; A.
F.; N. G.; R de G.; J. G.; J. H.; A. EL;
A. en A K.; O. en G. K.; W. K.; J. K.;
L. K.; H. J. v. <L K; E. de L.; P. X; M. v.
d. X; A. en N. M.; A. N.; R en M. O.;
A. H. P.; F. G. v. P.; A. R; A. R; J. en
O. J. R.; J. en J. v. R.; P. J. R; W. en
J. S.; K. S.; M. 8.; M. 6.; 8. en A. 8.; K. 8.;
J. A. 8.; X en a V.; O. en X V.; A. W.;
A. en C. de W.; A. IJ.; M. Z.;
Nieuwe raadsels.
Men vindt mij somtijds op 't gelaat
En ook wei op de handen,
Maar meestal vindt men mi) morsdood
(lp kusten en op stranden.
En omgekeerd ben ik een schuit.
Hiermee is 't raadseltje uit.
IL
Ik ben nat en omgekeerd zwart.
Wat ben ik.
Beide raadsels ingezonden
W. en J. Smit.
zaam zich openend, nu en daA een val;
figuur laat zien.vage
Tot zoover Van Maurik
Men ziet: geen spoor van orde en van
zeven was6 en 8PuKvoerder bij spuit
Eïaa1 nieuwerwetsche brandweer is de
heel uitgespoten voordat 't goed' en wel be-
ïïuranti«3,gerikt heeft---- En de
Mme. Coriy.
Oplossingen der vorige raadsels.
hem toe:
n»8* Jö, maar niet, Jongeheer. Ais Je
komt zal t wel temet gedaan wezen. En pas
op je mooie pakkie, dat er geen vonkie od
valt. e
Feller wordt de gloed de vlammen gaan
hooger op en als van een reusachtig vuur
werk, dat in de verte afgestoken wordt, spat
ten eensklaps milüoenen vuurstralen en
vonken omhoog. De wieken van den molen
beginnen brandend te draaien. De lucht
wordt een vuurzee gelijk. Witte stoomwol
ken, geelzwarte rookkolommen, vliegen od
lucht* rood^> feher zich kleurende
Men hoort het loeien der vlammen, het
knetteren van het vuur, 't knappen en vallen
van binten en balken het sissen der blus-
schende waterstralen en het hijgend' piepen
en knarsen der spuiten
De luide stemmen der door elkaar loeiend*
menschen, de schorre kreten der SuZ
bakerde ptfpvoerders, die van hun stanch
schreeu sI)Ultoominandeur8 angstig toe-
Water.... Nummer vier! Water!
ui: Nummer negen geef watert
dreunend zuchten der perspompen klinkt er
soms flauwer van in de ooren.
Eindelijk wordt het ceheele
duideüjker, het geheel verdwijnt in een
rwart-grijze rook massa, druk doereen wT
lend in zware rollende kringen, die. I#m
organisatie -- geen bewijs van doelbewust en
uoeitreffend bekampen van het vijandige
vuur.... Alleen maar hard' loopen voor de
premie en zich dan bovenmatig inspannen
!®7?r °P z'n eigen houtje, zonder dat er vaak
*a^,r 1° de slangen of in de door hon-
handen reeds weer leeg geechuddelde
emmers was.
lnifltl*1^ wil* weten hoe het er om ging,
?.n ^aar den ouden knecht van Van
rr"~ hoor hem, dunkt me zoo vertelt
>*1" Maur* - weer met komische ernst
aardiJhAid tegenwoordig geen
aardigheid meer aan 'n brandje, meneert
brandlA V royaal Aan een
i?e«n la Jegenwoordig voor 'n burgerman
ShE Sip aken ?eer- Ik ben zelf te dik-
WAtpn ^«.f0616 handjes geweest om niet te
ïe A^'i« 6r', R>^r dat 3® helpen kon,
raaXn? f andOT bruikbaar stukkie huis-
.:naan 3® vingers bleef klevenDe As-
n°s genoeg, hè? En
Hum 1 - vi/1 V,U de rnnwiene Nou
moven Haai len 'I alle dagen samen
Onim daaruit door brave lui
dat behvfY ia ?evoi}den wier. Afijn wat
nou 'n revUm T goed> dat d'ie brandweer
assurantie wrijft in d'r handen, dat snap je!