Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, VAN 's LEVENS WIJSGEERIGEN KANT. SINT NICOLAAS PRIJSVRAAG van ZATERDAG 29 NOV. 1924. Nr. 161 (auteursrechten voorbehouden) Een foutenverhaal. In de onderstaande vertelling „de Wan delaar" zitten 22 ^fouten verborgen. Wij noodigen onze lezers uit deze aan te wij- zijn; voor hen, die ze alle 22 aanwijzen of dit getal het dichtst nabijkomen stelen wij een zestal prijzen beschikbaar; drie voor dames en drie voor hoeren, en wel twee prijzen ieder ter waarde van 7.50, twee ieder ter waarde van 5.— en twee ieder ter waarde van 2.50. Het zijn geen taal- of stijlfouten, die wij bedoelen, maar foutieve of onjuiste mededeelingen. Om onze lezers een aan wijzing te geven van wat wij bedoelen, zullen wij twee fouten aangeven. In regel 5 wordt gesproken van de achter „Onrust" ondergaande zon. Begin December gaat de zon veel in eer naar het zuiden onder. In regel 46 spreekt de visscher van „mooi weertje", hetgeen de wandelaar beaamt. Maar 't is begin December en een gure, winderige dag. Zoo zit het stukje vol voetangels en klemmen: twee-en-twintig in het geheel- Het is dus zaak goed te lezen en zich nauwkeurig rekenschap te geven van het gélezene. Opgave van de fouten (een zoo kort mo gelijke opsomming van wat men fout .acht) wordt ingewacht vóór Donderdag middag 2'uur. Op de envelop of kaart te zetten „Foutenverhaar. De namen dor prijswinners worden in de courant van Zaterdag 6 Dec. vermeld; de prijzen kunnen op dien dag worden afgehaald. DE WANDELAAR. Eenzaam lep een man langs het strand te wandelen, 't Was begin December en een gure, winderige dag. 't Liep tegen den avond; achter bet zich scherp aftee- kenende „Onrust" was de winterzon, die dien dag slechts 9chaarsch geschenen had, juist in zee verdwenen. De rustelooze gol ven der Noordzee sloegen tegen de kust en lieten daar wier en andere dingen ach ter, die, in een lange, eindeloos-lijkende streep, de plaats aanwezen waar zooeven de eb het zand had omspoeld- Eenzaam liep daar de man, In een flinken, stevigen pas. p Hij was gekleed in een warme, wollen trui, die hem blijkbaar voldoende beschutte tegen den kouden wind. Ter hoogte van den vuurtoren gekomen, hield hij evenwel stil, haalde zijn sigarenkoker uit den zak en wilde een sigaar aansteken. Maar vruchteloos zocht hij naar lucifers. „Ver velend! heb ik de lucifers vergeten!" mompelde hij, hij bergde de sigaar weer weg en wilde zijn weg vervolgen. Juist was de vuurtoren ontstoken; hoog rees hij boven de omgeving uit, en zijn stralen bundels, met het terugkeeiende, draaiende licht, zetten telkens tweemaal •kort achter elkander voor een kort oogerv blikje de omgeving in het licht: één-twee, één-tweé, dan weder niets.De man amuseerde zich met het kijken hiernaar. Enkele vissohers waren aan het paling trekken; hij bleef een wijle staan om dit •steeds weer boeiende tooneel te aanschou wen. Bij het badhuis gekomen, Mep hij over het zand naar den weg, beklom de hou ten trap, waar steeds Hulsduiners staan, die den horizon afturen. Ook nu weer stonden er enkelen te kijken. „Zit er wat?" vroeg de wandelaar. „Och, meneer, we kijken zoo maar wat", was het ant woord; Je kan die twee masten op de Zuiderhaaks hier zoo goed zien zitten". „Mooi weertje, meneer," zeide de twee de der vissohers. „Prachtig", was het ant woord, „maar er kon wel eens wind ko men". „Welke schuit is het, die daar zit", vroeg de wandelaar. „De Record Reign, meneer", was het antwoord, hetgeen den wandelaar scheen te bevredigen, althans, hjj vroeg niet verder. Even stond hij nog stil om zijn pijp, die was uitgegaan, weder aan te steken, toen wendde hij zich met een „goeden avond, samen1" om. Hjj daalde de trappen af, wendde, bij het Galgeveld gekomen, linksaf, en sloeg den nieuwen Duinweg in. Hij deed zulke wandeüngen wel meer: de ondergaande zon, die haar gouden gloed over het duinlandschap wierp, boeide hem altijd buitengewoon. „Wat zijn onze duinen toch mooi!" hoor de men hem mompelen; „in Zwitserland vindt men ze niet mooier!" H!j stak een versche sigaar aan, haalde uit den binnenzak van zijn jas een num mer van de Heldersche Courant en scheurde dit in vier stukken. Het was een oud nummer, van Donderdag 4 November, en zijn oog viel op de advertentie „Hou je roer reoht!", die aan den achterkant stond; hij las haaj, glimlachte, en stak de stukken van de krant in zijn rechter zak. Nabij de Tuintjes gekomen, bukte hij zich, zocht den grond in de nabijheid af. Scherp speurde hij rond en een trek van misnoegen verspreidde zich over zijn ge laat. Tot hjj plotseling een blijden uitroep deed hooren: „Ha! eindelijk!" Hij knielde neer, werkte een tijdje ijverig vooroverge bogen voort, toen stond hij op, zijn ge wrichten deden hem pijn van het bukken en haalde de acht stukken van de Hel dersche Courant uit zijn linker binnenzak. Eén voor één spreidde hij ze op het duin uit, en voorzichtig, met groote behoed zaamheid, wikkelde hij er de duinviooltjes in, die zijn vrouw hem verzocht had van zijn wandeling mede te brengen. Opgewekt aanvaardde hij den terug tocht, een vroolijke step fluitend. POPULAIRE RUBRIEK. HOE IK AAN MIJN MEISJE KWAM. De engel en het noodlot. Het regende dien avond, toen ik van kantoor kwam en ik voelde me terneer geslagen. Daarom (besloot ik om mezelf het onschuldig genot te verschaffen van een diner in restaurant Frascatle. Ik wist dat ik een halve sovereign in het zilveren beursje aan mijn horlogeketting had en ik kon mij deze weelde als vrijgezel wel veroorloven. Komende in de drukke straat bemerkte ik, dat het ongezellig regende en van wandelen kon dus niets komen. Ik zou op de omnibus gaan. Vooraf echter inspecteerde ik onder het licht van de lantaarn mijn beursje, want ik herinnerde me, dat ik een uur geleden het kettinggarnituur had uitgeleend aan den jongen Applebee, die zijn horloge moest opwinden. En die jonge Applebee TE LAAT (In Memorlam HERMAN HEIJERMANS Er was eens een jongen, die een vogeltje in eeni kooitje gevangen hield. Hij keek er zelden naar om, maar hij wist heel goedi, dat fcjj 't vogeltje had. Hij was zelfs vaak tegen over andere jongens heel trotsch op dat be at. Niettemin zorgde hij vrij slecht voor het vogeltje. Hij was niet-kinderlijk blij met dat bezit, maar hij was er 'n 'beetje protsig trots mee. Iedere jongen moest weten, dat hij dat vogeltje had!. En geen jongen of geen meisje of geen buur in de omgeving, of 't wist van des jongens bezit en had1 het vogeltje ook 'in 't kooitje moeten zien. Maar de waarachtige liefde van den jongen ging niet naar het vogeltje uit. Het diertje werdi niet vertroeteld1, maar gevangen gehou- deh. Het mocht nooit uitvliegen. Het "kreeg zelfs niet eens voldoende voedsel. Want als er andere menschen, die wijzer waren, voor het kooitje stonden te kijken, dan zeiden ze wél eens: Je mag 't beestje wel eens schoon maken.... je moet 't kooitje eens uitboe nen of: het beestje moet wat versch zaad hebbep,.... Maar dan lachte de jongen-bezitter zorge loos en soms zelfs smalend. Het kooltje was heelemaal niet erg vuil, vond hij en er lag nog zaadi genoeg op den bodem van het kooitje. En de jongen ging buiten stielen en vergat de goede zorgen aan zijn vogeltje. Hjj maakte het kooltje niet schoon en gaf zijn bezit geen versch zaad en geen frisch drinkwater op z'n tijd. Hij kwam alleen nu en dan voor z'n eigen genoegen naar 't vogeltje dat toch van uiS was Hjken en had maar één aan leiding oim zich nu en dan naar het kooitje en het vogeltje te reppen: dat was wanneer hjj weer eens aan iemand1 zijn schat kon liften zien. Totdat hjj eindelijk voor de vele aanmer kingen en wenken gevoelig werd en zich voornam het beestje met wat meer zorg te onderhouden. Maar toeni hij eindelijk na vele dagen van goede voornemens zich naar het kooitje begaf om dit eens duchtig schoon te maken en in de bakjes versch zaad en frisch water te dóen.Toen vond hij op den bodem het diertje dood en verstijfd1. Het was te laat! Dat is het beschamend beeld van ons, be>- zitgrage en iiefdelooze menschen! Het ge storven vogeltje is Herman Heijermans. En de hartelooze jongen zijn wij. En weer eens heeft zich de tragiek voltrokken, van het eeuwige: Te Laat.... Veertig jaren zijn wij in het gelukkige bezit geweest van een vogeltje, dat wonder lijk zingeni kon en we hebben het in een kooitje gevangen gehouden. Veertig jaren hebben wij er ternauwernood' naar omge zien; niet gezorgd voor voldoende voedsel en frisch drinkwater. Veertig jaar hebben we het diertje aan z'n lot overgelaten, behalve wanneer we uit pure zelfgenoegzaamheid en trots op het bezit ervan konden wijzen. Maar onze waarachtige liefde en zorg is er nooit naar uitgegaan. Totdat we eindelijk tegen het einde begonnen te beseffen, dat we wat moesten doen. En nu dan de zoogenaamde samenleving ter eere van dezen zangvogel de handen uit de mouwen ging steken nu we ons gingen opmaken voor een groote en grootsche hui- was nogal eens 'n onplelzierige grappen maker, die iemand graag te pakken nam. En ik wist, dat dit goudstuk het eenige geld was, dat ik bij me had. Ik keek dus vlug ln mijn beurs;}© en zag bij het flauwe schijnsel van den lantaarn net gele metaal schitteren. Gerustgesteld zocht ik een plaats op een1 overvolle omnibus, tussohen een leger van druipende parapluies door. Totdat ik te land kwam tegenover 'n allerliefste Jon gedame, die tussohen een oud heertje en een soortgelijke dame zat. Zij noemde de twee menschen oom en tante en ik had de familieverhouding dus vlug begrepen. Inmiddels kwam de conducteur en ik zei hem niet kleiner te hebben dan een halven sovereign. Dat kan ik niet wisselen! zei de man norsch. Dan moet u maar weer uit stappen. Voor ik hieraan kon voldoen, was de oude heer tegenover me erbij gekomen. Mag ik u misschien van dienst we zen?vroeg hij. En voor ik het kon verhinderen had hij voor mij een penny betaald. Ik bedankte hem beleefd en ou der bet spreken bleek, dat wij naar het zelfde doel 'gingen.Dineeren in Fras- catie! Dat trof. Nu zou ik dus mijn schuld kunnen vergelden. En het lieve jonge meisje zou mijn gezelschap zijn boven dien. Ik nam mij dus mijn beste houding voor. Het diner was geanimeerd. Natuurlijk zaten we aan hetzelfde tafeltje. En ik tegenover de jonge dame, die mij met de minuut interessanter leek. Wij hadden onze kaartjes gewisseld en in mijn schik met de kennismaking, tapte ik moppen zooveel ik kon, deed ik me van mijn beste zijde kennen en eindigde met een extra flesch voor mijn rekening te doen aan rukken. Wij waren in de prettigste stem ming en ik zag, dat de Ueve jonge dame al meer en meer op haar gemak 'kwam. Toen kwam de tijd van betalen en dé kellner gaf aan ons ieder zijn rekening. De mijne was nagenoeg acht shiUing. Met een achteloos gebaar greep ik mijn beursje en wierp het geldstuk op de tafel. Tegelijk verzocht ik aan mijn jeugdige bennis een sigaret te mogen opsteken. Neem mij niet kwalijk, mijnheer. begon naast mij de kellner. Wat is er? vroeg ik. Dit iseh'n halve penny Ik dacht door den grond te zullen gaan. Het geldstuk was inderdaad geen halve sovereign, maar een opgepoetst half pen nystuk. Ik begreep alles. De jonge Apple bee had mij toch 'n poets gebakken. Maar de oude heer tegenover mij dacht er anders over. Zijn gezicht nam een stroeven en tegelijk minachtenden trek aan. Hij stond op en wenkte zijn gezel schap hetzelfde te doen. Het spijt mij, mijnheer zei hij met lichte ironie maar voor ditmaal vlieg ik er niet in'n Penny voor de bus ban er nog mee déor, maar 'n beel diner dank je. Wij kennen die truc! Ik zat als van den donder getroffen. Men hield mij voor 'n oplichter! In m'n wanhoop zochten mijn oogen die van het jonge meisje, die aan mij was voorgesteld als Miss Melissa. Ik merkte dat zij scherp op mij lette. Ik zal de chef halen.besloot de kellner. Maar oom.'begon het meisje. De oom zag haar gebiedend aan. Zoo is het voldoende, Melissa. Wij zullen gaan. En met een hooghartigen groet verlieten zij het restaurant, mij in vertwijfeling achterlatend. Plotseling zag ik tegenover me op de tafel een paar handschoenen liggen. En voor ik ze had kunnen opnemen, kwam mijn pas gewonnen en al weer verloren kennis Miss Melissa terug.. i— Neem me niet 'kwalijkstamelde ze blozend.Ik heb m'n handschoenen laten liggen.O, hier zjjn ze al.Eh. Het spijt me heel erg voor u en ik hoop, dat het in orde komtVaarwel, ze wachten op me. Ineens stak ze me de hand toe en een diep rampzalig gevoel en een aandoening daging in binnen- en buitenland, in den schouwburg en in de tijdschriften en kran ten nu we ons prepareerden ter eere van hem feestvoorstellingen te gaan bijwonen, kransen te geven en in de banden te klap pen nu we er ten langen leste toe besloten waren om geld bij elkaar te 'brengen voor den mensch Heijiennana, die veertig jaar voor ons gewerkt en gezongen heeft en in diepe kommernis leefde ten einde hem een rustigen tevens-avond te bezorgen.... Nu hebben wij hem slechts één week voor den grooten diag van 3 December, z'n zestigsten verjaardag, dood en verstijfd ge vonden. En acht dagen vóór de huldiging en belooning van zijn veertigjarigen arbeid hebben wij hem op een kouden en mistigen dag moeten begraven Hoe vaak hebben wij deze misdaad al' de eeuwen door bedreven? Tallooze malen!' Het is de misdaad' van Alle tijden en van alle volken. Te Laat.... En het is de grootste misdaad waaraan wjj allen schuldig zijn en waarvoor geen wetten en geen straffen be staan. Het is de misdaad waarvan wij dui- zende voorbeelden hebben gezien en die wij toch niet nalaten. Het Is de misdaad waarvan wij allen weten dat we eraan schuldig zijn en waarvan toch niemand' ooit wroeging ge voelt.... En het is de misdaad toch juist de éénlge wellicht, die altijd weer de oorzaak is van ons eigen verderf. De ondergang van alle vroegere beschavingen is te wijten aan het „Te Laat". En ook onze beschaving heeft haar degeneratie alléén te wijten aan deze misdaad- Te Laatl.. Zie naar de groote geesten onder ons en wat we met hen gedaan hebben. Wij sluiten ze op ln een kooitje en laten ze aan hun lot over. We luisteren niet naar hun gezang, behalve voor ons eigen zelfgenoegzame ge- van verrukking streden om den voorrang. Bevend greep lk de hand. Dadelijk was ze verdwenen. Terwijl ik weer ging zitten om den ober af te wachten, viel mijn oog op een gouden halve sovereign I Ik begreep alles. Mijn vriendelijke tafel dame had mij geloofd en op eoht vrouwe lijke wijze vertrouwen1 in mij gesteld! On getwijfeld had ztf mij uit de verlegenheid willen redden. In gedachte aanbad Ik haar. Toen de kellner met den chef terug kwam nam ik een andere houding aan. Ik zei dat ik mijn goudstuk nog in (mijn vestzakje gevonden had en wierp het ach teloos op tafel. De chef putte zich uit in verontschuldi gingen en de kellner oogstte een ferme schrobbeering. Zelfvoldaan verliet lk het restaurant, het kaartje van nieuwe ken nissen meenemend, ten einde het adies te hebben voor de terugbetaling. Den volgenden morgen had ik een hoog gaande woordenwisseling met den jongen Applebee. Ik verweet hem zijn flauwe grappen' en vertelde hem, dat dit me bijna m'n 'goeden naam gekost had. Het maakte niet veel indruk op hem. Alleen' gaf hij me natuurlijk m'n eigen halve sovereign terug. En nauwelijks' was de avond gevallen of ik ibegaf me op weg naar het adres van mijn weldoenster. Het was een oud, maar goed onderhouden heerenhuis. Ik belde aan, gaf m'n kaartje en verzocht Miss Melissa Manderville te spreken. De dienstbode liet me in een spreekkamer wachten. Na eenige minuten trad Miss Melissa binnen.gevolgd door haar oom! Wel alle menschen, mijnheer! riep hij mij toe. Wat komt u hier doen? Ik heb iets te zeggen aan uw nicht, mijnheer. De jonge vrouw bloosde zicht baar. Welnu zeg maar Op, sprak de oude heer ver van vriendelijk. Ik haalde de halve sovereign uit imjjh zak en gaf deze aan m'n weldoenster te rug. Nog voor ik een woord van dank daarbij had kunnen stamelen, viel de Oude li66r uit* Melissa! riep hij uit. Heb jij hem geld geleend? Ja, oom zei het* meisje en u ziet dat Ik gelijk had hem te vertrouwen. De oom zuchtte, maar het eind was. dat hij zich voor zijn gedrag van gisteravond verontschuldigde en dat ik werd genoo- digd eens een avondje te komen theedrin ken. Dankbaar en' meer dan gelukkig nam ik van beiden afscheid. Ik wist nu stellig dat ik verliefd was op het 'bekoorlijke nichtje van den ouden heer. En zij? reign voor Mis Manderville. En lk legde 'het muntstuk op tafel. Hè? vroeg de oude heer verbaasd. En wat heeft hij je dan gisteravond ge geven? 'n Halve penny, bekende Meilasa en barstte meteen in lachen uit. En daar heb je niets van gezegd? Ik geloofde stellig, dat mijnheer zich vergist had, bekende het jonge meisje. De oude heer zei: O, die vrouwen. En daarmee was het tja gebroken. Den vol genden Zondag dineerde lik hij de familie Manderville. En verder zal het niemand meer ver- wonderen, dat ik met Miss Melissa Man derville verloofd ben en dat ik een dood gewone halve penny aan m'n horloge ketting draag. Toen ik dien avond naar bed ging le digde ik imijn zakken op de toilettafel Onder den inhoud vond ik dezelfde halve penny, die mij in zoo ongelegenheid 'had gebrachtEn toch weer niet.Plot seling staarde ik ontzet naar het geldstuk. Het was geen halve penny. Het was 'n halve sovereign! Zou ik me dan nimmer van die af schuwelijke verdenking kunnen zuiveren? Wat moest de lieve Melissa nu in gods naam wel van me denken?Nu had ik haar in een afschuwelijke speling van het noodlot de halve penny in de handen gestopt! Ik sliep dien nacht slecht en ik voelde dat er niets anders opzat, dan opnieuw mijn vergissing te herstellen. Den volgenden avond was ik dan ook weer op hetzelfde uur voor het oude huis. Ditmaal liet de dienstbode me ln een ka- met waar al de huisgenooten tezamen zaten. Wel allemachtig! riep de oude heer onparlementair uit. Daar heb je hem alweer.Het is nog geen vier en twin tig uur geleden, dat we u hier gezien 'hebben. Ik verdroeg deze steek. Miss Melissa zat aan tafel over een handwerkje gebo gen. Maar ik verbeeldde me dat ze lachte. Meteen stak ik van wal Ik heh me gisteravond opnieuw ver gist, begon ik. Hier is de werkelijke sove- DE DROOM VAN EEN DICHTER. Of: Volharding overwint!. Victorie Sardbu, de beroemd geworden Fransohe schrijver, moest in zijn jonge jaren een1 harden strijd voeren om het be staan. Hij was naar Parijs gekomen om «in de medicijnen te studeeren, maar ten slotte vergat hij de medicijnen geheel en al en wijdde zich geheel aan de letter kunde. Maar daarmee had hij het niet gewon nen! Want hjj schreef wel drama's en blij spelen, maar ze werden nooit opgevoerd. Ze beteek enden nog niet veeL Maar dit wilde niet zeggen, dat Saidou er zelf geen hoogen dunk van had. Inte gendeel. Hjj voor zich was overtuigd' te zullen slagen en beroemd te worden. In de jaren 1855 1858 bewoonde hij een zolderkamertje bij een schoenlapper. Hij kon geen betere woning betalen. Maar niettemin was hij altijd opgewekt en vol goede hoop. Hij droomde al van toekomstige rijk dommen' en gaf in gedachte al feesten en partijen. Hierbij wandelde hij vaak in de omgeving van Versailles en bekeek met graagte en vol verlangen de landhuizen en kasteelen. Vooral een sierlijk slot met een prach tig park beviel hem buitengewoon. Het was schilderachtig gelegen in de buurt van Mariy. Toen de schrijver op zekeren dag het kasteelhek zag openstaan, trad hij vrij moedig naar binnen en vroeg aan een heer, die daar met een werkman stond te praten, of dit kasteel niet te koop was. En wat het dan wel zou moeten kosten. De heer glimlachte en antwoordde, dat het kasteel niet te koop was, maar mocht dit ooit het geval zijn, dan zou het min stens zes honderd duizend' Franc moeten opbrengen. Prachtig! sprak Sardoudie prijs ia (niet te hoog voor zoo'n bezitting. En bovendien ze bevalt me, dus ik zal het onthoudenOp het oogenblak kan ik haar niet koopen, want ik heb geen sou, maar later als mijn tooneelstukken meer succes hebben, dan zullen we onderhan delen'. Ik zal dus later terugkomen. Daarop groette hij vriendelijk en ver trok. mot. We letten niet op hun1 woorden. We laten alleen maar merken aan ieder die dlaar- voor in aanmerking komt, dat we ze bezitten. We gaan er prat op en geven geen liefde We slaan hun wijze wenken in den wind en gaan ons eigen dommen gang. Totdat het weer voor de zooveelste maal' te laat is. Te laat voor hen. En ite laat voor ons altijd te laat. Wanneer we het tragisch einde van Her man Heijermans één week voor de grootsch bedoelde huldiging- zijner verdien sten als een symbool kunnen zien, dan is dit symbool er een van ernstige en zelfs dreigende waarschuwing. Want het is waar, dat Heijermans als levend auteur de vreugd de van de publieke erkenning gesmaakt heeft. Het is waar, dat hjj, wat wij gewoon lijk noemen: 'beroemd was en de feesten van een vaak luid opklinkende goedkeuring heeft kunnen vieren.... (Maar het is de geheele waarheid niet. Herman Heijermans is vooral als tooneel- schrijver dikwijls bejubeld Maar het was zelden misschien nooit een spontane jubel van toegenegenheid om zijns zelfs wil. Het was een jubel van zelfgenoegzaamheid van ons en om ons-zelfs-wll, op de oogen- bllkken alleen dat wij hem naar onzen smaak goed vonden. Want even gemakkelijk etee- nlgden wij hem een volgenden keer en vielen hem al, zoodra hi} een lied zang, dat óns niet bekoorde.... Dan vroegen wij niet of hij. met even- groote overgave zong en misschien nog mooier dan tevoren. Zelfs is nu al lang ge bleken, dat we de mooiste zangen ook van dezen vogel aanvankelijk met gefluit van af keuring hebben begroet.... Het was geen echte liefde* voor het vogeltje. Het was eigenliefde, die ons blij' deed zijn, zoodra deze gestreeld1 werd'. En al was dit zelfs niet zoo, dén nog was onze hulde te min. Ze was gelijk aan die voor De eigenaar van het slot en zijn tuin man want deze waren de twee mannen hadden niet weinig schik iin het gesprek met den armoedig uitzienden dichter. Zij lachten hartelijk om den droom van grootheidswaan van den stumper. Maar zij1 hadden buiten den waard ge- rékend. Het levenslot van den- armen schrijver had het 'anders beschikt Want na veel mislukte pogingen slaagde Sardou erin een stuk van zijn hand geplaatst te krijgen aan- een theater. Het stuk „De Studentenkroeg" en.het viel opnieuw als ©en baksteen. Maar de aandacht was op den schrijver gevestigd. En inplaats van den moed op te geven, begon Sar dou met nieuwen Ijver aan een volgend stuk. Hij was nu eenmaal vast overtuigd te zullen slagen, En hij slaagde ook. Zijn stukken begon nen eindelijk in de smaak van het pu bliek te vallen. Ze werdén steeds meer gewild en leverden hem tgn, slotte veel geld op. En na verloop van verscheidene jaren verdiende hij ten sTotte zooveel, dat hij de droomen van zijn jeugd verwezen lijken! kon. Op een heel onverwacht oogenbbk kocht hij inderdaad het vroe ger door hem bewonderde kasteel in de huurt van Marly. Hij ging er wonen en richtte het naar eigen smaak kunstvol in. In den loop der jaren bracht hij er een uitgebreide kunstverzameling bij elkaar en hij gaf er feesten en paftijen waar van hij in zijn vroegere jaren zoo fantas tisch gedroomd had een bokskampioen: looze woorden! Toen we eindelijk nog maar zouden komen tot de eerste daad van wezenlijke waardee- rïng.... Toen was hetals van ouds te laat! Veertig laat ons maar zeggen: dertig jaar literatuur-arbeid op een- wijze, zooals Herman Heijermans dat gedaan heeft, dat zou heel andere bewijzen van onze genegen heid gevorderd hebben. W0 hebben die bewyzen niet gegeven. En wy hebben de schade zelf. Niet juist van dit eene geval maar omdat dit onze ge woonte is. (Heel het verval- van onzen tydl over gansch de wereld is het gevolg van het feit, dat de geest in den mensch niet door ons wordt ge waardeerd. wy aanbidden de materie en wy1 gaan aan de materie ten- gronde. En als we dus uit dit symbool van Heijer mans' sterven een le9 moesten leeren, dan zou het deze moeten ztfn: dat het nu, zoomin als ooit, voor de menschheid van beteekenls Is een döodgemartelden grooten geest met vereerende necrologieën te huldigen. Maar dat het allereerst noodige is een levenden grooten geest naar waarde te schatten. Dat ons het tragisch einde van den dichter Herman Heyermans dit in de eerste plaats en nu eens en vooral moge hebben geleerd! 't Juttertje Te Laat Carel Brensa.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1924 | | pagina 7