VOOR DE VROUWEN Daar moest hij wezen Meyer, die een pandjeshuis houdt, wordt midden in den nacht uit z*n bed1 gebeld. Woedend staat hij op en opent de deur op 'n kier. Wat mot je?.Je bent hier niet te recht Dat ben ik wel1.Ik mot even1 we ten hoe laat 't is! Mot je mij daarvoor uit m'n bed ha len idioot? Natuurlijk! U hebt toch m'n hor loge. De menschonkenner. Fotograat: Noig wat vriendelijker kij ken, juffrouw.... Nog wat.... Nee kjjk zoo.Nu nog ,'n beetje.Och nee.... (Plotseling) Luister eens, juf frouw. Zou u met me willen trouwen? De juffrouw: (gevleid).O, mijnheer. (zalig lachend1).Ik. Fotograaf: Mooi zoo.Zoo is 't goed. blijft u nou even zitten. DEtGEVOLGEN VAN DE SLECHTE V1SCHV ANGST. Verzen aan de Zee. Een van de trouwe lezers van 't Jutter- tje 'zendt ons het hieronder volgende vers bij heim1 in de brievenbus geworpen. Het is een bewijs waarheen het straks zal gaan als do Noordzeo zal zdj;u leeg go- visobt. De lucht is dik en zwart do lucht. De zee loeit met woest geklater De orkaan woedt met ontoinb're kracht, En zweept en beukt het stille water. Een schok.daar beukt hot schip op strand. O Hoor! O Heer! Wij zijn verloren! Wij komen niet moer op hot land1. Maar zullen lm die golven smoren. Erbarming! Redt ons, redt ons toch. Klinkt 't angst geroep der schepelingen. En 't moerende©! der zwakkelingen Zinkt biddend op het scheepsdek neer. En waterzeeën rollen aan. Omhoog mét witgekuifde koppen. Als bergen met besneeuwde toppen die dreigend ter vernieling gaan. Intusschen zinkt het schip al meer. Daar komt ©on stortzee aangevlogen. Smakt woédend op het vaartuig neer; Dat ópslijt door het wreed) vermogen. Een enk'lie slechts door Gods geóa Bewaard; drijft op de wilde golven. Nu opgeheven don bedolven. Maar 't reddingsvaartuig naakt weldra. En neemt hem op met open armen. Hij doet het deerniswaard verhaal; Terwijl een traan welt menigmaal, VanH treurig einde van de armen. Al stiller, stiller wordt het klaat'reh De zee wordt kalm', de lucht dunt af. Een lichtstraal speelt er op de waat'ren Thans 't versch gesloten zeemansgraf. P. S. Een huisvader van een groot huis gezin, visscherman ter zee, maar niet in staat met handenarbeid den kost voor het huisgezin te verdienen, biedt UEd. dit versje aan, om zoodoende in het onder houd van zijn 'gezin te kunnen voorzien. De prijs is slechts 7V2 oeut Wenscht UEd dat niet in eigendom te behouden, dan wordt dit beleefd door mij terug verzocht. UEd. dw. dn. Jaoob Reepslag, (Waaruit in de eerste1 plaats blijkt, dat er behoudens een klein1 beetje gévoel en fantasie, nog ruim voldoende stof tot schrijven en dichten in de zee steekt. Mag er dan geen, visch meer in zitten! Fiat! Dan zuilen we er ontroerende verzèn uit halen). Een mooi grondtype van dit model ver toont bijgaande teeikening. 1 BABBELUURTJE OVER MODE. Het „Ensemble". Eigenlijk moest ik hierboven zetten: een „ensemble" met een mantel waarvan de vorm recht is. Want heit is dn 't bijzonder die rechte vorm, die onze aandacht verdient. De z.g. „rechte" modellen nl hebben nogal wat te weeg gebracht. Hoewel het model reeds het vorige najaar ontworpen en gecreëerd was door de Parij- sche modehuizen, is de rechte 'vorm er nu toch pas „goed-in". Maar nu wordt ze dan ook meteen druk gedragera, hetgeen eeraigszins in' tegenstel ling is met heel veel andere nieuwe mode vormen. Het gebruik toch wil, dat nieuwig heden, zelfs op het gebied van de mode, er meestal maar' heel langzaam inkwamen. Zoo dat, wanneer eindelijk iedereen ,ze royaal droeg, ze in Parijs alweer hoog en breed ver dwenen en door nieuwere vervangen waren. Met den geheel réchten vorm nu is het anders gegaan. Eigenlijk gezegd: precies andersom. Want, terwijl de éénlingen, die het vorig jaar zoo brutaal waron om een .„koker-model" te dragen, terdege door ieder een bekeken werden» bekijkt men nu die gene, die géén kokertje draagt. Het parool is nu het volgende: De meest chique mantel, welke men voor het oogenbiik dragen kan 1$ het rechte, Zeer geliefd is op 't moment de combi natie zwart en wit. »Van een zware zwart zijden crêpe is dan ook de boven geteekendle mantel gemaakt. En hij heeft een met wattine.gevoerde wit met zwart zijdén voering. Op een hoogte van ongeveer 550 «Al. is op regelmatige af standen wit chonliïo draad (d. i. een zijden- pluche koordje) genaaid. Op de manchetten gebracht. Langs, onderkant van mantel en Is diezelfde bewerking op 15 öM. hoogte aan mouwen en op de col bevindt zich bovendien een garneering van hermelijn. - Op deze wijze is een rijk en chique uit ziend kleedingstuk verkregen. Voor hen, die niert. van opvallend houden, is dezelfde mantel van zwart velours-de-laine of een andere soortgelijke stof ook zeer •mooi. En wanneer men dan inplaats van liet wit een garneering van zwart neemt (b.v. dof bol tres en sealskin) dan- bereikt men evengoed een keurig geheel. Onder den bovenomschreven mantel wordt een japon gedragen z.g. van dezelfde stof, gecombineerd met, witte crêpe stof. Maar in werkelijkheid is alleen het rokje tot op een hoogte van 30 oM. van de zwarte stof. Diit gedeelte is dan evenals de mantel met wit chenille bezet. Vervolgons is de tot dat rokje reikende tunique van witte stof op gelijke hoogte bezet met zwarte chenille. Drie groote zwarte knoopen met witte strepen beteekerad, vormen de sluiting. TOCH SINTERKLAAS. Op den koudon, iriistigen Novemberdag was hij tegen de schemering, met het ge vulde mandje aan den arm, uit het visch- wartier naar de omgeving van de Spoor straat getrokken, om daar, in de Vroon stra ten, Vlamingstraat, Doolhof, Oostslootstraat, enz. zijn geluk te beproeven. De straten waren klef en kleverig en op zijn klompen had hij, bij een afloopend straatkantje moeite om staande te blijven en niet uit te glijden naar den gootkant. Het was een doordringende damp, die nog killer aanvoelde door hej; scherpe windje, dat luiverig hem door de kleeren drong. Het mandje aan zijn arm bungelend, hield hij de handen nu en dan in don zak om er wat warmte in te houden. Luid roepend): „sardien! sardien^" tracht- e hij z'n koopwaar aan den man te brengen. Echter ging het niet vlug met zijn handel dezen avond IWel drong zijn schelle jongensroep door tot in de .woonkamer, waar de menschen, lekker verwarmd door het kacheltje gezellig bijeenzaten, dioch ze schenen niet veel lust te hebben om een koudien neus bij de deur te halen. Hier en daar, waar vaste klanten van hem woonden» beide hij aan, doch vanachter het gordijntje riepen ze reeds tegen hem: „niet noodig vandaag". Ze vonden het te gevaarlijk om een verkoudheid bij de deur op te loopen. Onvermoeid klonk zijn doordringende stem: „sardien! sardien!" En' terwijl hij werktuigeijjk haast dien roep door de straatjes liet weergalmen, wa ren zijm gedachten thuis. Hij' overpeinsd© dat dien avond! schraal hans weer keukenmeester zou zijn era dat er op deze wijze»-nu de Sinterklaas naderde, van iets extra's op diera dag voor hem en zijn broertjes en zusjjes wel niets zou komen. Vader voer op den trawler en van het „kantoor" uit IJmuiden kwam geregeld het 'postwisseltje binnen, doch met al die gretige magen en de honderderled andere behoeften was het bedrag als een druppel' op een gloeiende plaat. Daarom was hij naar een vischrooker ge gaan, had op crediet oen partijtje sardien weten los te krijgen en was daarmede gaan venten. Telkens was dat goed gegaan. Eiken avond was hij nog „los" geweest en nadat hij het bedrag aan den vischrooker had afge dragen, bleef er telkens een sommetje over, waarmee hjj' moeder een pleizier kon doem doen. Moeder had hem gezegd', dat, wat hij de laatste week vóór Sinterklaas zou verdienen, zouVworden gespaard, om daarmede de kin deren een Sinterklaas-verrassing te koopen. Dat had hij heerlijk gevonden. Daarom was hij' ook op dien mistig kou den avond de stad in gegaan. Zijn longen had hij niet gespaard; dochAhet scheen of niemand' behoefte had aan visch. Zou ik al te veel avonden gevent hebben? zoo dacht hij. „Zouden de menschen het sardien eten beu zijn?" Daaraan dacht hij; doch niet, dat het zoo doordringend scherp koud was. Wel voelde ook hij het scherpe gure, dat koude mist zoo onaangenaam kon doen zijn, doch gemakke lijk zette hij zich daar overheen, want was hij niet bezig zijn broertjes en zusjes een aangonamen Sintorklansdag te bezorgen? •Wat spraken ze al druk over dien. heer- lijkon dag! Wat al een blijde liedjes klonken er 's avonds rond1 de kachel era hoeveel klompjes stonden' er, wachtend' op de goede gaven, die toch Sinterklaas on Zwarte Plet voor hen wel zouden brengen. ■Maar Moedér had hen telkens, als ze des morgens de klompjes leeg vonden, gezegd, dat Sinterklaas het nog veel te druk had om ook aan hen al te denken, maar dat zij hen zeker niet zouden vergeten dit jaar. Eiken avond weer zongen ze hun prettige liedjes en ook hijzelf deed daar graag nog aan mee. Wat al verrukt waren ze over de prachtige Sinterklaastafels in de buurt en in dé stad, waar zelfs Sinterklaas in een paar winkels in eigen persoon cadeautjes .uitdeelde aan de gelukkige kinderen. Daarvan vorteldén ze opgetogen als ze thuis waren» en moeder, die bij het aanhoo- ren van al dat blijde gesnap wel een schrijn gevoelde van bittere triestheid; hield heit blijde denkbeeld gaande in die jonge hartjes en hoofdjes» dat Sinterklaas hen toch we zenlijk niet zou vergeten. Had ze niet haar jongen, haar ijverigen jongen beloofd, dat het verdiende van deze week voor Sinterklaas bestemd was? Dat overdacht bij, al rondleurendé door de straten en onvermoeid galmde hij het uit „sardien, sardien". Maar nienjand' kwam aan dé déur en zijn voorraad verminderdé niet. Hij probeerde het nog in een andere wijk en stak over naar den Polderweg, om daar in de zijstraten nog eens zijn geluk te be proeven. Doch toen hij daar aankwam, hoorde hij, dat men hem reeds lang voor was geweest, want een schelle jongensstem schalde ook daar reeds het „sardien! sardien!" uit. Toch wilde hij het (nog beproeven» Opgewekt klonk ais altijd zijn heldere stem. Doch ook daar geen succes. Een oogen biik zette hij. zijn mahdje neer om zijn han den, die als ijs waren, een flink tegen zijn schouders te klappen. En terwijl hij daar 700 stond kwam zijn concurrent aanzetten» die natuurlijk even eens de schelle stem op zijn terrein had ge hoord» „Wat doe jij. hier?" „Venten en wat jij?" (WH je dan maar eens bi....gauw maken dat Je uit mijn buurt vandaan komt, leelijke trossonsnljer!" „Helderselio kraai, wat wou jij? Ik loop hier op miijn eigon beenen, versta je!" De ander had ook zijn mandje neergezet en als twee nijdassen stonden ze nu tegen over elkaar. Het zou een vechtpartij in grooten stijl zijn geworden als niet een agent de beide concurrenten had uiteengejaagd. Mismoedig, teleurgesteld, vechtlustig keer de hij de Emmastraat den rug toe en daar de tijd van broodeten was verstreken en hij dus geen kans meer had om zijn sardientjes te slijten, keerde hjj naar» huis terug. Hij slenterde de Koningstraat in, bleef voor dén winkel van Elte staan en vergaapte zich aan al het lekkers, dat daar was op getast. Er kwam iets begeerlijks in hem, niet voor zichzelf, .doch voor zijn broertjes én zusjes thuis en met een grimmig gezicht maakte hllj zich los van al dat onbereikbaar heerlijke en sjokte weg langs de Prins Hendriklaan, Parallelweg en Rujjghweg om maar niet meer al het mooie en lekkere» dat in al die winkels tentoongespreid lag, te zien» Het was alsof zijn gemoedsstemming ook zijn lichamelijke gesteldheid beïnvloedde; hij voelde zich huiverig en klam. De mist lag in een dikke, grijze laag op zijn .kleeren ge spreid' en als er één forsch windje opstak, was het of de rillingen hem over den rug gingen Zoo liep hjj voort en verloor zich in de straatjes van het vischkwartier, waar hij in een dwarsstraatje werd opgeslokt. Bonzend van muur tot muur wankelde hij voort; ver suft en verstijfd' van koude met iets war- religs in zijn hoofd; zwevend met zijn ge dachten tusschen het bewuste en onbewuste» Toen hij, bijna struikelend over de klom pen in het voorportaaltje, het woonvertrek inbonsde, keek zijn moeder hem met een ontsteld1 gelaat aan. i„Maar m'n kind, wat is er met jou ge beurd?" „Ik ben ziek, moeder!" (Zijn mand was op den grond gerold, zoo dat de sardienbosjes her en der verspreid lagen en zelf was hjj op een stoel neerge vallen» Hij1 zag bleek en zijn tanden klapperden in den mond; het hoofd had hij' diep in de schouders en de knieën hoog opgetrokken. Hij was zelfs niet do staat zich te ontdoen van zijn kleeren; moeder moest hem helpen en de anders zoo flinke jongen liet zich be handelen als een stumperig kind. iMoedre dekte hem flink toe in bed, maakte fluks een warme kruik en poogde hem een kop warme thee te doen drinken. Nauwelijks lag hij: te bed of hij lag in diepen slaap, zwaar ademend; nu en dan plots het dek van zich afsmijtend. Dan ging hij rechtop zitten en de oogen wijd geopend, sprak bij allerlei wartaal. Moeder zat met tranen in dé oogen en iets onuitsprekelijk droevigs in haar ziel dat alles aan te hooren. Een buurvrouw haalde den dokter, die na korten tijd: een bezoek bracht. Weer had de jongen zoo'n wilde bui en was niet tot kalmte te krijgen. „Wat is er toch met den jongen ge beurd?" vroeg dokter. Toen moest moeder alles vertellen» wat er den laatsten tijd had1 plaats gehad. Hoe haar jongen vervuld was van het denkbeeld om de kinderen met Sinterklaas een verrassing te bereiden;, hoe ijverig liij daarvoor in de weer was geweest met zijn sardlenventerij en hoe dét nu verijdeld1 zou worden. Van hetge ener dien avond gebeurd was, daarvan wist ze niets en ze begreep ook niet, dat hij met "den geheelen vischvoorraad was terug gekeerd. Dokter begreep en zei niets. In zijn armenpraktijk was het "weer een geval meer met een diep tragischen kant. Weer een geval meer, waartegenover hij machteloos ston.d om het leed er van op te heffen. Maar wel zou hij zorgen, dan in dit huisje met zijn groote ellende, oora klein lichtstraaltje zou schijnen. Na een paar dagen, was de koorts getem perd' en kon de patiënt althans rustig te bed liggen» En toen Sinterklaasavond1 was aangebro ken, werd de deur van het portaaltje open gedaan en op de hoop klompen werd een mand geplaatst door een paar banden toe- behoorend aan iemand die schielijk ver dween. Moeder had er een heeien til aan. Alle kleuters stonden er om heen ge schaard en toen alles» onder gejuich, was uitgepakt, klonk het vroolijk van de kinder lippon: Jongens, heb je 't al vernomen, Tra-la-li en tra-ia-lèl Sinterklaas os weer gekomen, Tra-ia-li en tra-la-la! En hij de oudste, die daar nog ziek te bed lag, hoorde het glknlaohend aan en in zijn hart neuriede het mee: Jongens, heb je t al vernomen- De manier. Een koopman had! ©en klant, die erg lang zijn rekeningen liet loopen. Hij liet hem dus een dreigbrief schrijven om op betaling aan te dringen. Veertien dagen later, gedurende welken tijd de rekening nog was veFloopen, werd een nieuwe brief gestuurd. En als ant woord hierop ontving de koopman een postwissel voor het bedrag en een briefje, waarin die klant aanzegde voortaan bij een ander te zullen koopen» Dat heb je er nu van.zei de vrouw van den koopman.Nu ben je een goede klant kwijt! Geen kwestie van zei de koop man.Schrijf maar dat die domme klerk van ons aan den verkeerden per soon geschreven heeft en dat we hem ook daarvoor ontslagen hebben. DIKKIE, DE MUSCH. Toen Jane nog een heel klein meisje was, woonde ze in een mooi dorp ver weg van de rook en het lawaai der groote ste den. Maar nu woont ze in Amsterdam en gister zei ze tegen me: „O, ik wou, dat ik weer in ons oude huis woonde en weer goede vriendjes kon zijn met alle vogels. Hier zijn de musschen zoo vreeselijk bru taal!" Ërt zo vertelde me van musch Dik- kie en het schitterende ringetje. Musch Dikkie was goede maatje met Jane. Ze had het diertje Dikkie genoemd, •omdat hij er zoo aardig mollig uitzag. El- ken ochtend) na het ontbijt vloog Dikkie op die vensterbank van de eetkamer en bleef daar rustig zitten eten van de brood kruimeltjes en stukjes koek, die Jane hem bracht. Anna, het dienstmeisje, mopper de wei, als ze telkens d© vensterbank weer schoon moest maken, matfr Jane vond het veel te prettig het muschje te voeren; daarom deed ze maar net of zo dat gemopper niet hoorde. Op een konden regeraachtigen dag ech ter vond Dikkie het eetkamer-raam ge sloten. Hij pikte tegen de ruiten, maar niemand) scheen hem te hooren. Bedroefd vloog het arme diertje weg en ging zitten op de vensterbank van een ander raam, dat wel open stond. Hiji keek eens naar binnen, om te zien, of daar niets van zijn gading was. Voedsel zag hij niet, maan plotseling werd zijn aandacht, getrokken door iets dat glansde en schitterde in het licht Dikkie hupte naar binnen en be merkte, dat het schitteren veroorzaakt werd door de diamanten in een ring op de waschtafel van Jane's Moeder. „O, o," zei Dikkie verbaasd, „wat is dat mooi. Ik zal net ding voor moeder de vrouw meenemen» Ons .heel© nest zal er mooi door zijn!" Zoo gezeigd zoo 'gedaan! Wait was Ddk- 'kie's vrouwtje in haar schik met het mooie geschenk, diat wel een mooi klein Lampje scheen op den bodem van het nest Wat een ontsteltenis! Wat een verwar. ring, toen Jane en haar Moeder 'b avonds thuis kwamen van bun uitstapje. Ze wa ren 's ochtends vroeg al met den trein vertrokken naaf Jane's Grootmoeder, die jarig was. Moeder miste dadelijk, toen ze in de slaapkamer kwam haar diamanten ring. Moedier, Anna en Jane zochten bo ven en beneden, in alle laden en kasten» in alle hoeken, maar de ring was nergens te vindea Moeder dacht, dat misschien een landlooper door het open slaapkamer raam dén ring gezien en toen gestolen had» Wat later in dé lente speelde Jane in den tuin. Ze gooide haar bal over het pad en holde er dan achter om hem weer te pakken. Maar eindelijk begon het spel letje haar te vervelen en dacht ze er over na, wat ze nu eens zou uitvoeren. Daar schoot haar ineens te binnen, dat Annie gezegd had: „Musch Dikkie en zijn vrouw, tje zullen nu wel jongen ln het nestje liebbenl" Daar zou ze eens naar gaan kjj- kenl. Jane liep naar de klimop, die aan het eind van den tuin tegen dé schutting op groeide. Daar had Moeder het vorige «jaar een oude bloempot opgehangen en daar in hadden Dikkie en zijn vrouwtje een zacht nestje gemaakt van takjes en stroo tjes en veertjes. Voorzichtig sloop Jane er heen. Vader Dikkie zat vlak bij1 in êen appelboom en sjilpte luid: „Ben ik niet een flinke va der?" 1 Maar Jane luisterde niet naar hem» Ze keek ln het nestje. Qcb, wat snoezige vo geltjes! Maar wat schitterde diaar zoo? Jane stak behoedzaam om de jongen niet te verschrikken haar handje in het nest. En wat haalde zij er uit? Denk eens aan Moeders diamanten ring! „Hé, laat liggen" piepte Dikkie boos. Maar Jane holde naar binnen, al roepen de: „Moeöje, Moesje. Kijk eens wat ik in Ditokie's nestje gevonden heb!" „O, mijn ring, lieve, knappe schat! Kom, dat gaan we aan Vadertje vertel len. Wat ben ik blij!" Dikkie was heelemaal miet geschrok ken, dat Jane zijn diefstal ontdekt had. Den volgenden ochtend zat hij weer in de vensterbank om voedsel voor zich en zijn kindertjes te halen. En toen hij genoeg had), llladlderde hij toet zijn vleugeltjes alle overige kruimels op den vloer van de eetkamer en lachte luid sjilpend, toen hij Mg^wai^e^rommgj^^gema^^had^ RAADSELS. Oplossingen der vorige raadsels. I. B zes (een) wagen begonia kanon h I t H. Iets fiets. Nieuwe raadsels. L Ik ben een woord van twee letter grepen. De eerste beteekent een natuuiv verschijnsel; de tweede een stuk speel goed; het geheel kan uien in kustplaatsen zien; als het eerste verwacht wordt. IL X Op de staande en X fliggende (lijn komt X de naam van iets, dezen XXXX^XXXX tijd veel ziet Op de le regel een mede klinker; op de 2e een familielid; op de 8e een vogel; op de 4e een lekkernij; op de 5e het gevraagde woord; op de 6e de naam van een land; op de 7e een ander woord voor 'bijna; op de 8e een kleedingdtuk; op de 9e een me deklinker, dezelfde als op de le regeL Goede oplossingen van beide raadsels ontvangen van: O. A.; A. B.; C. B.; K. B.; A. B.; K. t B.; - M. B.; F. O.; A. en H. D.; T. J. en G. D.; D. en M. D.; C. A. en M. A. D.; H. en M: F.; A. F.; G. G.; J. G.; B. en T. G.; John G.; Jamnie G.; P. S. E. G.; A. H.; A. H.; M. C. H.; R. v. H.; J. H.; M. J A. K.; W. K.; L. K.; I. de K.; H. J. v. d; K.; C. K.; C. v. d» L.; E. de L.; P. L.; C. en M. M.; A. N.; M. en R. O.; T. O.; F. G. v. P.; J. G. P.; R. p.; A. R.; J. en J. v. R.; P. J. R.; M. R.; A. J. de R.; P. S.; H. S.; S. en A. S.; D. en M. S.; W. en J. S.; J. S.; A. en J. S.; M. S.; A. de V.; Th. J. en M. V.; A. de V.; J. J. W. en O. V.; L. V.; O. V.; E. W.; A. W.; A. en O. de W.; M. v. Z. Een inaende(rstef) had weer den naau vergeten bij de raadsels, zoodat deze niet aan de loting kon deelnemen» Na loting vielen de prijzen ten deel' aan: D. en M. Dortmundt; Alida de Vries; S. en A. Steinrath; A. Nilsson; Mies en Cor Maas; Joh. Heilman; H. J. van der KuijlJ H. en M. Ferwerda; T. J. en G. Dekker; Koos Beversluis, gladde model1 een flink eind over het mid den heen en op de heup met een groote knoop gesloten. Mme. Corry. a Roblnson.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1924 | | pagina 8