VOOR DE VROUWEN
Daar moest hij wezen
Meyer, die een pandjeshuis houdt, wordt
midden in den nacht uit z*n bed1 gebeld.
Woedend staat hij op en opent de deur
op 'n kier.
Wat mot je?.Je bent hier niet te
recht
Dat ben ik wel1.Ik mot even1 we
ten hoe laat 't is!
Mot je mij daarvoor uit m'n bed ha
len idioot?
Natuurlijk! U hebt toch m'n hor
loge.
De menschonkenner.
Fotograat: Noig wat vriendelijker kij
ken, juffrouw.... Nog wat.... Nee
kjjk zoo.Nu nog ,'n beetje.Och
nee.... (Plotseling) Luister eens, juf
frouw. Zou u met me willen trouwen?
De juffrouw: (gevleid).O, mijnheer.
(zalig lachend1).Ik.
Fotograaf: Mooi zoo.Zoo is 't goed.
blijft u nou even zitten.
DEtGEVOLGEN VAN DE SLECHTE
V1SCHV ANGST.
Verzen aan de Zee.
Een van de trouwe lezers van 't Jutter-
tje 'zendt ons het hieronder volgende vers
bij heim1 in de brievenbus geworpen.
Het is een bewijs waarheen het straks zal
gaan als do Noordzeo zal zdj;u leeg go-
visobt.
De lucht is dik en zwart do lucht.
De zee loeit met woest geklater
De orkaan woedt met ontoinb're kracht,
En zweept en beukt het stille water.
Een schok.daar beukt hot schip op
strand.
O Hoor! O Heer! Wij zijn verloren!
Wij komen niet moer op hot land1.
Maar zullen lm die golven smoren.
Erbarming! Redt ons, redt ons toch.
Klinkt 't angst geroep der schepelingen.
En 't moerende©! der zwakkelingen
Zinkt biddend op het scheepsdek neer.
En waterzeeën rollen aan.
Omhoog mét witgekuifde koppen.
Als bergen met besneeuwde toppen
die dreigend ter vernieling gaan.
Intusschen zinkt het schip al meer.
Daar komt ©on stortzee aangevlogen.
Smakt woédend op het vaartuig neer;
Dat ópslijt door het wreed) vermogen.
Een enk'lie slechts door Gods geóa
Bewaard; drijft op de wilde golven.
Nu opgeheven don bedolven.
Maar 't reddingsvaartuig naakt weldra.
En neemt hem op met open armen.
Hij doet het deerniswaard verhaal;
Terwijl een traan welt menigmaal,
VanH treurig einde van de armen.
Al stiller, stiller wordt het klaat'reh
De zee wordt kalm', de lucht dunt af.
Een lichtstraal speelt er op de waat'ren
Thans 't versch gesloten zeemansgraf.
P. S. Een huisvader van een groot huis
gezin, visscherman ter zee, maar niet in
staat met handenarbeid den kost voor
het huisgezin te verdienen, biedt UEd. dit
versje aan, om zoodoende in het onder
houd van zijn 'gezin te kunnen voorzien.
De prijs is slechts 7V2 oeut Wenscht UEd
dat niet in eigendom te behouden, dan
wordt dit beleefd door mij terug verzocht.
UEd. dw. dn.
Jaoob Reepslag,
(Waaruit in de eerste1 plaats blijkt, dat
er behoudens een klein1 beetje gévoel en
fantasie, nog ruim voldoende stof tot
schrijven en dichten in de zee steekt. Mag
er dan geen, visch meer in zitten! Fiat!
Dan zuilen we er ontroerende verzèn uit
halen).
Een mooi grondtype van dit model ver
toont bijgaande teeikening.
1 BABBELUURTJE OVER MODE.
Het „Ensemble".
Eigenlijk moest ik hierboven zetten: een
„ensemble" met een mantel waarvan de vorm
recht is. Want heit is dn 't bijzonder die
rechte vorm, die onze aandacht verdient. De
z.g. „rechte" modellen nl hebben nogal wat
te weeg gebracht.
Hoewel het model reeds het vorige najaar
ontworpen en gecreëerd was door de Parij-
sche modehuizen, is de rechte 'vorm er nu
toch pas „goed-in".
Maar nu wordt ze dan ook meteen druk
gedragera, hetgeen eeraigszins in' tegenstel
ling is met heel veel andere nieuwe mode
vormen. Het gebruik toch wil, dat nieuwig
heden, zelfs op het gebied van de mode, er
meestal maar' heel langzaam inkwamen. Zoo
dat, wanneer eindelijk iedereen ,ze royaal
droeg, ze in Parijs alweer hoog en breed ver
dwenen en door nieuwere vervangen waren.
Met den geheel réchten vorm nu is het
anders gegaan. Eigenlijk gezegd: precies
andersom. Want, terwijl de éénlingen, die
het vorig jaar zoo brutaal waron om een
.„koker-model" te dragen, terdege door ieder
een bekeken werden» bekijkt men nu die
gene, die géén kokertje draagt.
Het parool is nu het volgende:
De meest chique mantel, welke men voor
het oogenbiik dragen kan 1$ het rechte,
Zeer geliefd is op 't moment de combi
natie zwart en wit. »Van een zware zwart
zijden crêpe is dan ook de boven geteekendle
mantel gemaakt.
En hij heeft een met wattine.gevoerde
wit met zwart zijdén voering. Op een hoogte
van ongeveer 550 «Al. is op regelmatige af
standen wit chonliïo draad (d. i. een zijden-
pluche koordje) genaaid. Op de manchetten
gebracht. Langs, onderkant van mantel en
Is diezelfde bewerking op 15 öM. hoogte aan
mouwen en op de col bevindt zich bovendien
een garneering van hermelijn. -
Op deze wijze is een rijk en chique uit
ziend kleedingstuk verkregen.
Voor hen, die niert. van opvallend houden,
is dezelfde mantel van zwart velours-de-laine
of een andere soortgelijke stof ook zeer
•mooi. En wanneer men dan inplaats van liet
wit een garneering van zwart neemt (b.v.
dof bol tres en sealskin) dan- bereikt men
evengoed een keurig geheel.
Onder den bovenomschreven mantel wordt
een japon gedragen z.g. van dezelfde stof,
gecombineerd met, witte crêpe stof. Maar in
werkelijkheid is alleen het rokje tot op een
hoogte van 30 oM. van de zwarte stof. Diit
gedeelte is dan evenals de mantel met wit
chenille bezet. Vervolgons is de tot dat rokje
reikende tunique van witte stof op gelijke
hoogte bezet met zwarte chenille.
Drie groote zwarte knoopen met witte
strepen beteekerad, vormen de sluiting.
TOCH SINTERKLAAS.
Op den koudon, iriistigen Novemberdag
was hij tegen de schemering, met het ge
vulde mandje aan den arm, uit het visch-
wartier naar de omgeving van de Spoor
straat getrokken, om daar, in de Vroon stra
ten, Vlamingstraat, Doolhof, Oostslootstraat,
enz. zijn geluk te beproeven.
De straten waren klef en kleverig en op
zijn klompen had hij, bij een afloopend
straatkantje moeite om staande te blijven en
niet uit te glijden naar den gootkant.
Het was een doordringende damp, die nog
killer aanvoelde door hej; scherpe windje, dat
luiverig hem door de kleeren drong.
Het mandje aan zijn arm bungelend, hield
hij de handen nu en dan in don zak om er
wat warmte in te houden.
Luid roepend): „sardien! sardien^" tracht-
e hij z'n koopwaar aan den man te brengen.
Echter ging het niet vlug met zijn handel
dezen avond
IWel drong zijn schelle jongensroep door
tot in de .woonkamer, waar de menschen,
lekker verwarmd door het kacheltje gezellig
bijeenzaten, dioch ze schenen niet veel lust
te hebben om een koudien neus bij de deur
te halen.
Hier en daar, waar vaste klanten van hem
woonden» beide hij aan, doch vanachter het
gordijntje riepen ze reeds tegen hem: „niet
noodig vandaag". Ze vonden het te gevaarlijk
om een verkoudheid bij de deur op te loopen.
Onvermoeid klonk zijn doordringende
stem: „sardien! sardien!"
En' terwijl hij werktuigeijjk haast dien
roep door de straatjes liet weergalmen, wa
ren zijm gedachten thuis.
Hij' overpeinsd© dat dien avond! schraal
hans weer keukenmeester zou zijn era dat
er op deze wijze»-nu de Sinterklaas naderde,
van iets extra's op diera dag voor hem en zijn
broertjes en zusjjes wel niets zou komen.
Vader voer op den trawler en van het
„kantoor" uit IJmuiden kwam geregeld het
'postwisseltje binnen, doch met al die gretige
magen en de honderderled andere behoeften
was het bedrag als een druppel' op een
gloeiende plaat.
Daarom was hij naar een vischrooker ge
gaan, had op crediet oen partijtje sardien
weten los te krijgen en was daarmede gaan
venten.
Telkens was dat goed gegaan. Eiken
avond was hij nog „los" geweest en nadat hij
het bedrag aan den vischrooker had afge
dragen, bleef er telkens een sommetje over,
waarmee hjj' moeder een pleizier kon doem
doen.
Moeder had hem gezegd', dat, wat hij de
laatste week vóór Sinterklaas zou verdienen,
zouVworden gespaard, om daarmede de kin
deren een Sinterklaas-verrassing te koopen.
Dat had hij heerlijk gevonden.
Daarom was hij' ook op dien mistig kou
den avond de stad in gegaan. Zijn longen
had hij niet gespaard; dochAhet scheen of
niemand' behoefte had aan visch. Zou ik al
te veel avonden gevent hebben? zoo dacht
hij. „Zouden de menschen het sardien eten
beu zijn?"
Daaraan dacht hij; doch niet, dat het zoo
doordringend scherp koud was. Wel voelde
ook hij het scherpe gure, dat koude mist zoo
onaangenaam kon doen zijn, doch gemakke
lijk zette hij zich daar overheen, want was
hij niet bezig zijn broertjes en zusjes een
aangonamen Sintorklansdag te bezorgen?
•Wat spraken ze al druk over dien. heer-
lijkon dag! Wat al een blijde liedjes klonken
er 's avonds rond1 de kachel era hoeveel
klompjes stonden' er, wachtend' op de goede
gaven, die toch Sinterklaas on Zwarte Plet
voor hen wel zouden brengen.
■Maar Moedér had hen telkens, als ze des
morgens de klompjes leeg vonden, gezegd,
dat Sinterklaas het nog veel te druk had om
ook aan hen al te denken, maar dat zij hen
zeker niet zouden vergeten dit jaar.
Eiken avond weer zongen ze hun prettige
liedjes en ook hijzelf deed daar graag nog
aan mee.
Wat al verrukt waren ze over de prachtige
Sinterklaastafels in de buurt en in dé stad,
waar zelfs Sinterklaas in een paar winkels
in eigen persoon cadeautjes .uitdeelde aan
de gelukkige kinderen.
Daarvan vorteldén ze opgetogen als ze
thuis waren» en moeder, die bij het aanhoo-
ren van al dat blijde gesnap wel een schrijn
gevoelde van bittere triestheid; hield heit
blijde denkbeeld gaande in die jonge hartjes
en hoofdjes» dat Sinterklaas hen toch we
zenlijk niet zou vergeten.
Had ze niet haar jongen, haar ijverigen
jongen beloofd, dat het verdiende van deze
week voor Sinterklaas bestemd was?
Dat overdacht bij, al rondleurendé door
de straten en onvermoeid galmde hij het uit
„sardien, sardien".
Maar nienjand' kwam aan dé déur en zijn
voorraad verminderdé niet.
Hij probeerde het nog in een andere wijk
en stak over naar den Polderweg, om daar
in de zijstraten nog eens zijn geluk te be
proeven.
Doch toen hij daar aankwam, hoorde hij,
dat men hem reeds lang voor was geweest,
want een schelle jongensstem schalde ook
daar reeds het „sardien! sardien!" uit.
Toch wilde hij het (nog beproeven»
Opgewekt klonk ais altijd zijn heldere
stem.
Doch ook daar geen succes. Een oogen
biik zette hij. zijn mahdje neer om zijn han
den, die als ijs waren, een flink tegen zijn
schouders te klappen.
En terwijl hij daar 700 stond kwam zijn
concurrent aanzetten» die natuurlijk even
eens de schelle stem op zijn terrein had ge
hoord»
„Wat doe jij. hier?"
„Venten en wat jij?"
(WH je dan maar eens bi....gauw
maken dat Je uit mijn buurt vandaan komt,
leelijke trossonsnljer!"
„Helderselio kraai, wat wou jij? Ik
loop hier op miijn eigon beenen, versta je!"
De ander had ook zijn mandje neergezet
en als twee nijdassen stonden ze nu tegen
over elkaar.
Het zou een vechtpartij in grooten stijl
zijn geworden als niet een agent de beide
concurrenten had uiteengejaagd.
Mismoedig, teleurgesteld, vechtlustig keer
de hij de Emmastraat den rug toe en daar
de tijd van broodeten was verstreken en hij
dus geen kans meer had om zijn sardientjes
te slijten, keerde hjj naar» huis terug.
Hij slenterde de Koningstraat in, bleef
voor dén winkel van Elte staan en vergaapte
zich aan al het lekkers, dat daar was op
getast.
Er kwam iets begeerlijks in hem, niet voor
zichzelf, .doch voor zijn broertjes én zusjes
thuis en met een grimmig gezicht maakte
hllj zich los van al dat onbereikbaar heerlijke
en sjokte weg langs de Prins Hendriklaan,
Parallelweg en Rujjghweg om maar niet
meer al het mooie en lekkere» dat in al die
winkels tentoongespreid lag, te zien»
Het was alsof zijn gemoedsstemming ook
zijn lichamelijke gesteldheid beïnvloedde; hij
voelde zich huiverig en klam. De mist lag
in een dikke, grijze laag op zijn .kleeren ge
spreid' en als er één forsch windje opstak,
was het of de rillingen hem over den rug
gingen
Zoo liep hjj voort en verloor zich in de
straatjes van het vischkwartier, waar hij in
een dwarsstraatje werd opgeslokt. Bonzend
van muur tot muur wankelde hij voort; ver
suft en verstijfd' van koude met iets war-
religs in zijn hoofd; zwevend met zijn ge
dachten tusschen het bewuste en onbewuste»
Toen hij, bijna struikelend over de klom
pen in het voorportaaltje, het woonvertrek
inbonsde, keek zijn moeder hem met een
ontsteld1 gelaat aan.
i„Maar m'n kind, wat is er met jou ge
beurd?"
„Ik ben ziek, moeder!"
(Zijn mand was op den grond gerold, zoo
dat de sardienbosjes her en der verspreid
lagen en zelf was hjj op een stoel neerge
vallen»
Hij1 zag bleek en zijn tanden klapperden
in den mond; het hoofd had hij' diep in de
schouders en de knieën hoog opgetrokken.
Hij was zelfs niet do staat zich te ontdoen
van zijn kleeren; moeder moest hem helpen
en de anders zoo flinke jongen liet zich be
handelen als een stumperig kind.
iMoedre dekte hem flink toe in bed, maakte
fluks een warme kruik en poogde hem een
kop warme thee te doen drinken.
Nauwelijks lag hij: te bed of hij lag in
diepen slaap, zwaar ademend; nu en dan
plots het dek van zich afsmijtend. Dan ging
hij rechtop zitten en de oogen wijd geopend,
sprak bij allerlei wartaal.
Moeder zat met tranen in dé oogen en iets
onuitsprekelijk droevigs in haar ziel dat alles
aan te hooren.
Een buurvrouw haalde den dokter, die na
korten tijd: een bezoek bracht.
Weer had de jongen zoo'n wilde bui en
was niet tot kalmte te krijgen.
„Wat is er toch met den jongen ge
beurd?" vroeg dokter.
Toen moest moeder alles vertellen» wat er
den laatsten tijd had1 plaats gehad. Hoe haar
jongen vervuld was van het denkbeeld om
de kinderen met Sinterklaas een verrassing
te bereiden;, hoe ijverig liij daarvoor in de
weer was geweest met zijn sardlenventerij
en hoe dét nu verijdeld1 zou worden. Van
hetge ener dien avond gebeurd was, daarvan
wist ze niets en ze begreep ook niet, dat hij
met "den geheelen vischvoorraad was terug
gekeerd.
Dokter begreep en zei niets.
In zijn armenpraktijk was het "weer een
geval meer met een diep tragischen kant.
Weer een geval meer, waartegenover hij
machteloos ston.d om het leed er van op te
heffen. Maar wel zou hij zorgen, dan in dit
huisje met zijn groote ellende, oora klein
lichtstraaltje zou schijnen.
Na een paar dagen, was de koorts getem
perd' en kon de patiënt althans rustig te bed
liggen»
En toen Sinterklaasavond1 was aangebro
ken, werd de deur van het portaaltje open
gedaan en op de hoop klompen werd een
mand geplaatst door een paar banden toe-
behoorend aan iemand die schielijk ver
dween.
Moeder had er een heeien til aan.
Alle kleuters stonden er om heen ge
schaard en toen alles» onder gejuich, was
uitgepakt, klonk het vroolijk van de kinder
lippon:
Jongens, heb je 't al vernomen,
Tra-la-li en tra-ia-lèl
Sinterklaas os weer gekomen,
Tra-ia-li en tra-la-la!
En hij de oudste, die daar nog ziek te bed
lag, hoorde het glknlaohend aan en in zijn
hart neuriede het mee:
Jongens, heb je t al vernomen-
De manier.
Een koopman had! ©en klant, die erg
lang zijn rekeningen liet loopen. Hij liet
hem dus een dreigbrief schrijven om op
betaling aan te dringen.
Veertien dagen later, gedurende welken
tijd de rekening nog was veFloopen, werd
een nieuwe brief gestuurd. En als ant
woord hierop ontving de koopman een
postwissel voor het bedrag en een briefje,
waarin die klant aanzegde voortaan bij
een ander te zullen koopen»
Dat heb je er nu van.zei de
vrouw van den koopman.Nu ben je
een goede klant kwijt!
Geen kwestie van zei de koop
man.Schrijf maar dat die domme
klerk van ons aan den verkeerden per
soon geschreven heeft en dat we hem ook
daarvoor ontslagen hebben.
DIKKIE, DE MUSCH.
Toen Jane nog een heel klein meisje
was, woonde ze in een mooi dorp ver weg
van de rook en het lawaai der groote ste
den. Maar nu woont ze in Amsterdam en
gister zei ze tegen me: „O, ik wou, dat ik
weer in ons oude huis woonde en weer
goede vriendjes kon zijn met alle vogels.
Hier zijn de musschen zoo vreeselijk bru
taal!" Ërt zo vertelde me van musch Dik-
kie en het schitterende ringetje.
Musch Dikkie was goede maatje met
Jane. Ze had het diertje Dikkie genoemd,
•omdat hij er zoo aardig mollig uitzag. El-
ken ochtend) na het ontbijt vloog Dikkie
op die vensterbank van de eetkamer en
bleef daar rustig zitten eten van de brood
kruimeltjes en stukjes koek, die Jane hem
bracht. Anna, het dienstmeisje, mopper
de wei, als ze telkens d© vensterbank
weer schoon moest maken, matfr Jane
vond het veel te prettig het muschje te
voeren; daarom deed ze maar net of zo
dat gemopper niet hoorde.
Op een konden regeraachtigen dag ech
ter vond Dikkie het eetkamer-raam ge
sloten. Hij pikte tegen de ruiten, maar
niemand) scheen hem te hooren. Bedroefd
vloog het arme diertje weg en ging zitten
op de vensterbank van een ander raam,
dat wel open stond. Hiji keek eens naar
binnen, om te zien, of daar niets van zijn
gading was. Voedsel zag hij niet, maan
plotseling werd zijn aandacht, getrokken
door iets dat glansde en schitterde in het
licht Dikkie hupte naar binnen en be
merkte, dat het schitteren veroorzaakt
werd door de diamanten in een ring op de
waschtafel van Jane's Moeder.
„O, o," zei Dikkie verbaasd, „wat is dat
mooi. Ik zal net ding voor moeder de
vrouw meenemen» Ons .heel© nest zal er
mooi door zijn!"
Zoo gezeigd zoo 'gedaan! Wait was Ddk-
'kie's vrouwtje in haar schik met het
mooie geschenk, diat wel een mooi klein
Lampje scheen op den bodem van het
nest
Wat een ontsteltenis! Wat een verwar.
ring, toen Jane en haar Moeder 'b avonds
thuis kwamen van bun uitstapje. Ze wa
ren 's ochtends vroeg al met den trein
vertrokken naaf Jane's Grootmoeder, die
jarig was. Moeder miste dadelijk, toen ze
in de slaapkamer kwam haar diamanten
ring. Moedier, Anna en Jane zochten bo
ven en beneden, in alle laden en kasten»
in alle hoeken, maar de ring was nergens
te vindea Moeder dacht, dat misschien
een landlooper door het open slaapkamer
raam dén ring gezien en toen gestolen
had»
Wat later in dé lente speelde Jane in
den tuin. Ze gooide haar bal over het
pad en holde er dan achter om hem weer
te pakken. Maar eindelijk begon het spel
letje haar te vervelen en dacht ze er over
na, wat ze nu eens zou uitvoeren. Daar
schoot haar ineens te binnen, dat Annie
gezegd had: „Musch Dikkie en zijn vrouw,
tje zullen nu wel jongen ln het nestje
liebbenl" Daar zou ze eens naar gaan kjj-
kenl.
Jane liep naar de klimop, die aan het
eind van den tuin tegen dé schutting op
groeide. Daar had Moeder het vorige «jaar
een oude bloempot opgehangen en daar
in hadden Dikkie en zijn vrouwtje een
zacht nestje gemaakt van takjes en stroo
tjes en veertjes.
Voorzichtig sloop Jane er heen. Vader
Dikkie zat vlak bij1 in êen appelboom en
sjilpte luid: „Ben ik niet een flinke va
der?" 1
Maar Jane luisterde niet naar hem» Ze
keek ln het nestje. Qcb, wat snoezige vo
geltjes! Maar wat schitterde diaar zoo?
Jane stak behoedzaam om de jongen
niet te verschrikken haar handje in
het nest. En wat haalde zij er uit? Denk
eens aan Moeders diamanten ring!
„Hé, laat liggen" piepte Dikkie boos.
Maar Jane holde naar binnen, al roepen
de: „Moeöje, Moesje. Kijk eens wat ik in
Ditokie's nestje gevonden heb!"
„O, mijn ring, lieve, knappe schat!
Kom, dat gaan we aan Vadertje vertel
len. Wat ben ik blij!"
Dikkie was heelemaal miet geschrok
ken, dat Jane zijn diefstal ontdekt had.
Den volgenden ochtend zat hij weer in de
vensterbank om voedsel voor zich en zijn
kindertjes te halen. En toen hij genoeg
had), llladlderde hij toet zijn vleugeltjes
alle overige kruimels op den vloer van de
eetkamer en lachte luid sjilpend, toen hij
Mg^wai^e^rommgj^^gema^^had^
RAADSELS.
Oplossingen der vorige raadsels.
I. B
zes (een)
wagen
begonia
kanon
h I t
H. Iets fiets.
Nieuwe raadsels.
L Ik ben een woord van twee letter
grepen. De eerste beteekent een natuuiv
verschijnsel; de tweede een stuk speel
goed; het geheel kan uien in kustplaatsen
zien; als het eerste verwacht wordt.
IL
X Op de staande en
X fliggende (lijn komt
X de naam van iets,
dezen
XXXX^XXXX tijd veel ziet Op de
le regel een mede
klinker; op de 2e
een familielid; op de
8e een vogel; op de
4e een lekkernij; op de 5e het gevraagde
woord; op de 6e de naam van een land;
op de 7e een ander woord voor 'bijna; op
de 8e een kleedingdtuk; op de 9e een me
deklinker, dezelfde als op de le regeL
Goede oplossingen van beide raadsels
ontvangen van:
O. A.; A. B.; C. B.; K. B.; A. B.; K. t B.; -
M. B.; F. O.; A. en H. D.; T. J. en G. D.;
D. en M. D.; C. A. en M. A. D.; H. en M:
F.; A. F.; G. G.; J. G.; B. en T. G.; John
G.; Jamnie G.; P. S. E. G.; A. H.; A. H.;
M. C. H.; R. v. H.; J. H.; M. J A. K.;
W. K.; L. K.; I. de K.; H. J. v. d; K.; C. K.;
C. v. d» L.; E. de L.; P. L.; C. en M. M.;
A. N.; M. en R. O.; T. O.; F. G. v. P.; J.
G. P.; R. p.; A. R.; J. en J. v. R.; P. J. R.;
M. R.; A. J. de R.; P. S.; H. S.; S. en A. S.;
D. en M. S.; W. en J. S.; J. S.; A. en J. S.;
M. S.; A. de V.; Th. J. en M. V.; A. de V.;
J. J. W. en O. V.; L. V.; O. V.; E. W.; A.
W.; A. en O. de W.; M. v. Z.
Een inaende(rstef) had weer den naau
vergeten bij de raadsels, zoodat deze niet
aan de loting kon deelnemen»
Na loting vielen de prijzen ten deel' aan:
D. en M. Dortmundt; Alida de Vries; S.
en A. Steinrath; A. Nilsson; Mies en Cor
Maas; Joh. Heilman; H. J. van der KuijlJ
H. en M. Ferwerda; T. J. en G. Dekker;
Koos Beversluis,
gladde model1 een flink eind over het mid
den heen en op de heup met een groote
knoop gesloten.
Mme. Corry.
a
Roblnson.