De Praktijk van Helder van vrijenIén trouwen. Populair Bijvoegsel van de heldersche courant, van ZATERDAG 3 JANUARI 1925 Nr. 156 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) UIT DE OUDE DOOS. Antieke Zeden en Gewoonten uit onze elf Provlnckn. De bruidsdagen. Behalve naar binnen, werd het feit van den ondertrouw van een zoon of dochter ook zooveel mogelijk naar buiten bekend gemaakt Wanneer de vader van een van beiden een fabriek 'bezat of een schip of een molen, dan werden van deze op den ondertrouw dag de vlaggen geheschen, de kroon In de mast gehangen of de zeilen versierd. Zoo dat een ieder, die met de landsgebruiken bekend was, dadelijk kon waarnemen, dat er een bruid was. Langs den Zaankant was het eeuwen lang de gewoonte en misschien bij de rasechte molenaars nog well om bij die gelegenheid niet alleen de wieken van den molen te versieren, maar de wieken ook z.g. op de .Bruidsvreugde" te zetten. Dan werden de wieken in een bepaalde houding gedraaid, als er niet gemalen werd. Zoodat de voorbijganger direct kon zien, dat er een bruid in de familie was. Den avond van den aanteekendag gaf de vader van de bruid als het een eenigszins welgestelde familie was een zoogenaamd „Commissarismaal". Vooral in Amsterdam was dat gewoonte. Later ging dit over op den vader van den brui degom, als 'n soort van tegenprestatie voor de moeite, die de ouders van de bruid hadden. Het was in hoofdzaak een ernstige ce remonie, tussohen de dagen van pret en drinken, die volgen zouden. Het ging er stil en deftig toe en de hoofdbezigheid op dit feest was het reciteeren van verzen, die wenken voor bruid en bruidegom, in hielden. In dit verband ls het wel aardig eens op te merken van hoeveel belang onze dichter Vader Cats geweest is. Wij ne men Cats in den regel naar onzen smaak als min of meer belangrijk dichter. Maar hij is eigenlijk voor onze voorouders heel iets anders geweest. Hij was de moralist. De moraal-prediker. Het wetboek op de harte- en ziels- en liefdeszedeh. Hij heeft geslachten lang aan de mensdhen de wet voorgeschreven (in den vorm van zijne waaraan zt^^ Men ziet het: Vader Oats wist heel goed waar AJbram de mosterd haalde. En op de meest kiesche, maar niet minder duide lijke manier wist hij de eigenaardige po sitie en toestand van bruid en bruidegom te schilderen en derr nadruk te leggen op de zonderlinge gevaren, welke eraan vast zitten. Of men er zich door de bank aan ge houden heeft? Ik vermoed sterk, dait niettegenstaande het reciteeren van Vader Oats* wijze woor den op het commissarismaal, er evengoed wel eens uitzonderingen op den regel zullen geweest zijn! (Wordt voortgezet). gedichten weliswaar), hielden. Dat bleek bij die oommissarismaalti^ Men zegde verzen op. Vader Cats wist het wel was een algemeen ga,, baar spreekwoord en dat bleek ook. Wa al wat gelezen of opgezegd werd, was vot negen tienden van Vader Cats. Men las dichtstukken uit „Het Huwe-?roote verscheidenheid heerscht. lijk", „De Trouwring" en „De Fuik". Men r^h er m zegde op: „De vermaning tegen het eer- ste kijVen". En men reciteerde: „Den Stand der Bruid in de Bruidsdagen"l Maar het waren geen gedichten. Het waren geschreven wetten in dichtmaat. Men oordeele. VAN HET OUDE IN HET NIEUWE. Te vertellen, dat er een duizendvoudige wijze is om den overgangstijd; van het oud'e naar het nieuwe jaar te doorleven, is zeker overbodig. Iedereen weet wel, dat daarin een Doch weinigen ontkomen er aan te gevoe- m dat het een tijdstip is, dat even tot her- bering en tot nadenken stemt. 'ij, Se volkomen rustig en vol van drang tot»ezeliigheid kunnen neerzetten om kalm de ^ende twaalf slagen der klok af te niet.... En aam den bruidegom gaf Cats deze les: waCjen, kunnen in zeker opzicht tot de ge lukkig WOrden gerekend. Va%oe felle tegenstelling het lot der mensc.jjjjinderen ie, drong weer eens te meer te mijn bewustheid door, toen ik me, op den \>rbijgetrokken oudejaarsavond op maakte }n gezelligen kring, die twaalf slagen de^j^j te gaan verbeiden. Öp mijnocht naar dat gezellige oord kwam ik e^ele mannen, gehuld in oliejas, tegen, die >en kruiwagen voortduwden, waarop een 1$ netwerk botnetjes lag. In-eeijs stoi mjj de felheid der tegenstel ling voor ooge j ging naar een gezellige kamer, waar d oliebollen opgetast op een schotel lagen; d punch dampend in de gla zen stond; de ka^i knorrend1 knepperflak- kerend de lichteelten door het mica joeg en de lamp, getem^ door een zijden kap, het licht spreidde o$r de tafel, waaromheen lachende snuiten va jong en oud, Z ij gingen weg u bun woningen, waar de kinderen misschim al rustig onder de wol lagen en moeder sch opmaakte om ook de legerstede op te zoten en nu een flak kerend nachtlichtje een'antastisch schijnsel rond het vertrek deed wien. Z Jj gingen pogen een-.tuk brood te ver dienen, ver buiten de ïuwy, rond Harssens, waar de wegtter stormbrie» de golven kop- krullend tegen den zuidwal >eg. Daar vierden ze hun netln uit, juist op het kantje van het diepe nar het ondiepe, waar, zooals de ervaring hun geleerd, de botjes met den weeter storm pogen op te houden. Eenzaam zouden ze daar zwfken in hun open vletten. Niemand dan de torren, die nu en dan scherp fonkelend achter de wolk gevaarten te voorschijn kwamen, was getuige van htm bedrijf. Ze zouden door niemand worden opge merkt, als ze, in den donkeren nacht, daar met alle beleid, htm vlet over de hooggaande golven zouden boegseerenscherp achter zich ziende, als ze op de riemen zaten, om elk aanzwalpend zeetje te „nemen". Heel hun geest, heel hun spierkracht was noodig om te ontkomen aan de slagen, die de zee, hun erf vijandin en hun boezem vriendin, hen zou leggen. De zee, zij was voor hen de Janus met de twee aangezichten, die nu eens lachend hun tegenlonkte en dan weer grijnslachend spotte met hun kleinheid en hun nietigheid. Toch durfden zij den strijd aan, want ze wisten, dat tenslotte die onbetrouwbare zee hen toch hielp aan een broodje, al gaf ze hun dat niet zoo gemakkelijk. Voor dat broodje hadden ze te kampen en te worstelen. Dat worstelen staalde hunne spieren, hunne zenuwen, hun kracht en hun behen digheid, hun oog en hun hand en maakte, dat hun hart werd moedig en koelbloedig. In gedachten zag ik ze, op den Oudejaars avond, kampen met die onbetrouwbare, wier nukken ze, met al de kracht en behendigheid, die in hen was, trachtten té verijdelen. Nu eens stond hun vlet bovenop een golvekop om even daarna ploffend daaroverheen te buitelen en in het golfdal schuil te gaan. Nu eens rukkend aan de riemen, dan weer strijkend; nu eens stuurboord hard1 aan en dan weer bakboord'. Al maar kijkend naar dat aanstormend geweld, dat gulpend de wa terslierten zwiepten tegen den kop van de vlet. Voor hen geen vette oliebollen, geen dam pende punch, geen genoegelQke gezichten, geen knappervuurtje en geen gloeiing van gedempt lampelicht. Geen spieden naar de wijzers der klok, die langzaam maar zeker den hoogsten stand gingen bestijgen. Dachten ze wel aan oudejaar? Was het voor hen een mijlpaal? The struggle for life ging meedoogenloos voor hen door; oud of nieuw, nieuw of oud: voort ging het leven met zijn strijd en zijn zorg. De slagen der klok zullen voor hen vervaagd zijn door den wind, doch even zullen ze toch, daar op het woelige water buiten de Harseens, indachtig zijn geworden aan het voortsnellen van den tijd toen ze hoorden de bas- en snerpgelui- den der bootfluiten, die op het tijdstip van den overgang, werden uitgestooten. Boven alles was hoorbaar de zware stoom fluit van de „Promus", die, opgehouden door de voortdurende stormen, veilig gemeerd nog lag aan de dukdalven in de haven. Het was alsof ze uit wilde schreeuwen haar vreugde, dat ze, ondanks de gevaren, die haar hadden bedreigd, behouden was gebleven. Laat nu maar stormen, zoo dachten ze daar aan boord, wij hebben het veilig en leg gen ons aanstonds rustig op één oor. Laat het nu maar spoken en branden in de Haaksgronden; wij zijn safe en voelen ons veilig op Holland's bodem. Die uitschatering van vreugde, uitgeschald door de „Promus", moeten de mannen daar in het vletje wel hebben gehoord en het moet hen wel even tot nadenken hebben gestemd, dat het oude, voorbijgegane kan stemmen tot een hoopvol betreden van het nieuwe. Laat ook het nieuwe voor onze stoere vis- schero een belofte inhouden van een minder zorgvol bestaan. Wel willen ze kampen en strijden met de zee, doch ze hopen, dat die onmetelijke en J ontembare hun zal brengen wat geluk cn^'P voorspoed. OUDE VOLKSGEZEGDEN. Voorspellingen voor de Kerstmis. Een groene Kerstmis een witte Paschm. Een lichte Kerstmis geeft lichte schuren. Is de Kerstmis nat, dan blijven de ko renschuur en het wijnvat leeg. Met Kerstmis storm en sneeuw maakt de velden vruchtbaar. I Uit het meel van anderen is het mak kelijk Kerstbrood bakken. Ais de merel zingt voor Kerstmis, zal ze krijten voor Maria Lichtmis. Wie met Kerstmis Meibloemen zoekt, tan lang wachten voor ze bloeien. PRAATJE VAN DEN VLETTERMAN. Qm het nu maar eens rondweg bij den naam te noemen: Stelen of gappen of jatten, of zooals de Jordaner in Amster dam zegt: Pikaan slaan of achterover drukken, dat doet geen recht geaard Umuidenaar! 'De karakterlooze uitzonderingen daar gelaten, wordt er in en om Umuiden niet gestolen. Dat kan men met redelijkheid beweren. Het stelen, in den vorm van iets bruut door geweld of door insluiping of door braak wegnemen, dat is den Umui denaar te min. Het zich toeëigemen van een ding op het oogenblik dat de kans meer dan schoon is, op het moment dat geen sterveling in de nabijheid is om het te beletten', zoodat er geen flair, geen handigheid, geen doorzicht en geen durf en geen vliegenssnellQ handjegouw-fcunst aan te pas komt.dat is beneden de waardigheid van den Umuidenaar. Daar past hij voor. Meerdere interessante staaltjes zouden daarvan het bewijs kunnen leveren. Ba naal stelen doet geen man van IJmuiden I Maar in de plaats daarvan beoefent hij met zeer groote toegenegenheid een an dere tak van sport: het smeezen! Het smeezen is een specifiek Umuidens woord en ook een specifiek Umuider be grip. Het komt nergens anders voor. Ook in zijn diepere beteekenis niet. Want de oppervlakkige toeschouwers zouden schouderophalend kunnen zeggen: Nou. Ja maar het is lood om oud ijzer! Maar dat is niet juist. Het smeezen is bij den Umuidenaar ontwikkeld tot een kunst, die hij be oefent met den hartstocht en de overgave alsof het een spoirt is. Smeezen dat is de door lange routine aangeleerde handig heid om wat in de wacht te sleepen, ter wijl de mensohen er desnoods In een kringetje omheen staan, Smeezen dat is wat kragen zonder te betalen. Smoezen dat is alles, behalve stelen. Want stelen is volgens den Umuidenaar minderwaardig en strafbaar volgens de wet. Maar goed smeezen, dat is een kunst om trotsch op te wezen. Daar wek je .bewondering mee. Daar komt overleg, snelle handeling en snelle denkvaardigheid, politiek en durf, vaste wil en het maskeeren van je gezicht aan te pasl Het komt eenigszins overeen met stroopen. En niemand heeft ooit een rechtgeaard strooper met den nek aan gezien. Ook in Umuiden niet. Zoomin een smeezer. Als hij de kunst maar verstaat En zoo 'komt het dan dat er weinig ge stolen wordt in Umuiden. Maar gesmoesd nog a l veeL 'n Gesmoesde kabeljauw ls lekkerder in de pot dan een gekochte kabeljauw. Nog gezwegen van het diep verlustigende genot, dat je smaakt om zoo'n „visschie" onder 'n kiertje van de haldeuren door te sleepen, terwijl de afslag in vollen gang is. Ter verduidelijking zal ik een klein smees-verhaaltje vertellen, dat ik het ge noegen had op een van de laatste 'herfst dagen met eigen oogen waar te namen. Het was voor ongeveer twee maanden geleden tijdens de drukste periode van het versche-haring seizoen. En het gebeurde aan de Umuider visdh- haL „Hal had ze gesmoesd, Jong!" Gedurende -het versche haringseizoen in het najaar komen' er in de Umuider haven o.m. Engelsohe visschersvaartui- gen, zoogenaamde koppels. Zij voeren met de vleet gevangen haring aan. Niet in vaten of kisten of eenigerlei verpak king. Niet gekaakt of gestript, maar ge woon gevangen of in de vischruimen ge stort. En ze hebben altijd haast, die En- gelsoheni of Schotten. Zoo komen ze bin nen en zoo willen ze wel weer weg. Daar om worden ze vaak ook bij avond gelost. De lading is dan meestal op monster in haar geheel verkocht en de viadh wordt uitgeladen, zooals tientallen soc-ten stuk goederen uitgeladen worden. Als het maar gauw gaat. Er worden een paar roldeuret open gemaakt op de plaats waar de kojpel met den 'boeg aan den halsteiger gektmen ia Binnen branden een paar lantaarn en op den steiger zelf glimmen een jaar ballon nen en op het dek van het sohio phkelen twee of drie carbidlampen. Het vischruim gaat open. De nog ^atte netten liggen er gepropt omheen. Het onbeholpen wiachje begint te werken en hengselmanlen ko men voor den dag. Der mand wordt vol geschept metdoode, glibberige, schubbende visscthen, Het winchje brengt de mand omhoog. Ben man op den steiger trekt met een liji het geval naar zich toe. Twee viachkneoter grijpen de volle imand en brengen laar onder het dak naar de haL Daar st>at een man bij leege manden, met gnxte platte blikken zout, die hij uit een hart mand schept. En onderwijl de betes knechts de mand bering storten, strooi de derde er het ru/w-aout tussehen. Ruts.ruts. De mand en de lijn gaat terug.Er komt al een volgende. Een man uit het open raampje van de stuurhut hangend op den koppel turft het aantal manden. Op.Weg.Leege manden.Vol. omhoog.Vort ermee. Zoo hevelt de massa lerenlooze harin gen weerloos uit de glibberige ruimen van het scheepje over den steiger In de haL Maar behalve dit alles is er nog een element bij deze aangelegenheid tegen woordig. Dat is de straatjongen. De straatjongen mankeert nooit bij het lossen van koppels. Want ieder begrijpt, dat er kruimels van dit stortgoed ge strooid worden tijdens de vlugge lossing. Omdat het zoo hard gaat en zoo met zwaaien, vliegen1 de losse harinkjes er bij een al te volle mand wel eens links en rechts af. Daar is de straatjongen voor. Dat is zijn deel van de visohvangst. Met een leeg touw komt hij ten tooneele. In dat touw doet hij een dikke knoop en als er een haring binnen zijn bereik valt, steekt hij het touw door de kieuwen en verzamelt zoo een tros haringen aan z"n touw. Ais het niet vlug genoeg gaat, wil hij wel eens invloed uitoefenen. Dan hangt hij een oude mand onder aan de reeling- balk om zoodoende op te vangen, wat tussohen schip en steiger in het water valt. Ook kruipt hij wel stiekum in het vale en vage donker op hert schip om wat er verdwaald op de netten ligt weg te graaien.Naarmate hij brutaler wordt, en naarmate er meer van die schobberde bonkers zijn, wordt het aardiger. Want dan zijn de vloeken en de schreeuwen voor die lastige jongens, die daar als rat ten over het levensgevaarlijke en ondefi nieerbare scheepsdek krioelen niet van de lucht. Waaraan de jongens zich niert sto ren, maar zoo langzamerhand tot onder de handen van de lossers kruipen en de haringen halen waar ze zijn, inplaats van op het toeval te rekenen. Maar het allerbeste is om een volle touwtros haringen van een andere jongen te smeezen. Dan hoef je niét op zien kom men te wachten voor 'n afgevallen ha rinkie en de aandacht en de zorg, die je dan besteedt is van een veel hoogere orde Van zoo'n smeezerij vertel ik u hier. Er lag een koppel voor den wal 'te los sen. Het was een tri estig-misti ge avond. Het licht uit de weinige lampen, rondom het lossen gaf rare strepen en vegen van floersigheid en maakte alles wat vorm 'hat vaag. Rondom in de ruimte bulten het schip was duisternis. Haast onzichtbare vormen van scheepsrompen aan den overkant var; de haven doeimden er, in op. En voor de rest was ei niets anders dan de lichten 7an de Semaphoor en de havenkop. De aandacht van het troepje mannen ves geconcentreerd op de vaal verlichte pek aan den vischhal, waar een Engel» soie koppel gelost werd. Maar je zag de mainen baast niet. Je zag alleen maar 'be wegingen, die zich onafgebroken herhaal den in de valsohe schijnsels van de matte lammen aan boord en onder de afkapping. En ('oor die valsohe schijnsels kropen en draaiïen en schoten en lummelden weer de khine schooiers uit de Neptunusstraa en dairomtrent, die kou en killigheid trotseejden en inplaats van in bed te lig gen hier 'bezig waren een maal haring voor mteder bij mekaar te grazen. Stuk voor sttfc lieten ze zich ongemerkt van de reelingbalk tot op de neus van hef schip zakken, levensgevaarlijk balanoee- rend in hst misleidend duister. Dan kro pen ze over de netten en gristen haringen weg, regen ze stuk voor stuk aan net touw.Op de vloeken en schreeuwen van de Engelsohe zeelui letten ze niet Toen kwara de smeezer! Aandrenrteiend of het heele geval hem niet aanging, kwam van de tegeltjesmark i een boefje. Hij zag eruit als een klant van de havelooze school, maar zijn oogen wa ren als lampjes in zijn rulgharigen kop. Hij kwam nader. Buiten den lichtkring bleef 'hij staan en keek. Hij zag de Jon gens op dek. Hij zag de rest ook, maar het was of hij niets zag. Toch zag hij, dat een jongen aan boord juist een touw vol met haringen had en dit schijnbaar ongemerkt achter de schaduw van den soheepsdol wegborg om een nieuw touw te vullen. Toen kwam de jongen voorui' haalde opzichtig ook een touw uit «*1» zak als om aan te toonen, dat hij niets LIEDJE VAN DE WEEK, De schoonheid. Mijn eerste woord in t Nieuwe Jaar, Dat zal een liedje wezen. Aan wat ik trouw nog altijd zoek En wat ik denk te lezen. In t wijdend wonder, dat mijn oog Staag schouwt In alle dingen. Waarvan ik soms wart leed beleef, Waarvan ik soms kan zingen 1. 'n Liedje vol verlangen naar De Schoonheid van het Leven. Waar iedereen naar smachtend ia. En die zoo weinig geven. De Schoonheid! Wonder-heimTijk ding! Vaak ais een ster verschoten. Ik zoek het al mijn leven lang. Met vele lotgenooten. Ik zoek haar in een vrouwenoog. In 't bloempje in de tuinen Soms in een drukke winkelstraat. Soms in de stille duinen. In gulden groet van 't morgenlicht In wind!, die langs komt zoemen. In avondstilte In een schip, Dat aan de kim komt doemen. Ik zoek de schoonheid dicht en ver, Bij vrienden en beminden. TV zoek haar heviger dan ooit, Maar kan haar zelden vinden! anders dan goede bedoelingen had. Harinkies zoeken, dat Inoög. En hij liet zich handig aan boord zakken. Hij hield zijn hoofd gebogen als zoe kende naar haring, maar in werkelijkheid zagen zijn oogen omhoog naar de mannen op den kant. Tegelijk schoof hij stap voor stap den indruk geven of 'hij bang was op het gladde dek naar voren, den winchman voorbij en achter den voor mast Hij naderde den dol steeds ijverig zoekend naar afgevallen harinkjes en met het summum van onnoozelheid en zoete- jongensachtigheid op zijn facie. Na twee minuten leunde hij zoo onverschillig mo gelijk op den dol, waaronder in de scha duw verstoken het trostouw met haringen lag. .1Alle jongens zochten, hij alleen keek en dacht Hij bewoog niet hij dacht 1 Van de zes mannen op den wal keken er meestal vier niet in zijn rich ting, maar altijd nog twee. En van die jongens waren er meestal twee of een minstens gevaarlijk in zijn buurt. Hert scheen hem al te vervelen. Hij leunde op den dol achteloos achterover. Hij zocht geen haring. Hij bewonderde het schip van nabij. De touwen en de knoopen en de mazen van het net en dan weer de lampjes onder de afkapping be keek hij om beurten. Dan voelde hij weer eens aan zijn klomp, dicht bij den grond, alsof hem een steentje erin pijn deed. Plotseling bukte hij snel en toen hij weer opbeurde, had zijn hand hert touw met de haringen vast. Snugger, lodder keek hij in de rondte. De manden zweef den trouw heen en weer, de man trok en de andere man winchte en de derde man turfde. Voetje voor voetje en stap voor stap week de jongen van de plaats, het touw in zijn hand, maar de haringen zoo laag mogelijk over den grond. Tot hij de nefus weer bereikt had. Toen greep 'hij kloek de balk en heesch zich omhoog. De tros ha ring hing nog in de schaduw van den steiger, toen hij al stond. Maar daarna was snel 'handelen verelsohte. De harin gen kwamen resoluut omhoog en de jon gen draaide het touw eenlge malen om zijn handpalm. Schip en lossing en man nen en jongens hadden geen interesse meer voor hem. Hij maakte een 'beweging alsof hij zioh erg verlaat had, draaide zich op z'n hielen om en klepperde op z"n klom pen luid den steenen walmuur af en de duisternis in. i „Hij het ze gesmoesd, jong!" oonclu- deerde tien minuten later een jongen, toen het kleine drama onder de kornuiten' bekend geworden wasJe harinkies binne gesmoesd!" 't Jutte rtje Door CAREL BRENSA. „Den stand der bruid in de broidsdageiLn Ontvang een korte les, die nattig ie te weten: De Bruid in haren tijd, die mag geen vrijster heetten. En ook geen vrouwe sijnl Wie dat dat ook gebiedt: De Bruid ie teer gewas: 't Ie kruidje roer me Zoo staat het met de bruid: Ze mag geen vrouw nog wezen, Totdat haar gulden zon is hooger opgerezen. Zij moet geen stille nacht geen droevig vrijster zijn, Omdat zij straks .verwacht de volle zonneschijn. Zij is een frissohe roos, die niet nog is ontloken, Van boven evenwel een weinig uitgebroken. Zij toont den hovenier een aardig purperrood, Maar houdt desniettemin gesloten haren echoot! Zoo dient naar mijn begrip de goede ibruid te leven: Beleefdheid zonder meer. Belovenzonder geven. Hoewel dat onze maagd heeft eenig pand ont vangen. En dat er ringen zelfs om hare vingers hangen. Ze is nog niet in den macht van haren brui degom! Ai is ze nu je bruid nog dien je niet te mallen! Al is de sdhuld gemaakt. De dag is niet vervallen! Dus houdt u nog in toom en spaar uw waarde lief. Een ondertrouwde bruidEen oubestaide brief! Robinson. De Smeezer. Carel Brenaa.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1925 | | pagina 7