WJ. Ik heb hem nooit mijn zoon Brik terug gezien.. En einde dien tijd geweigerd in storm nachten ais loods uit te varen voltooide Inggraad maar vannacht is het afschu welijk. Er ligt een groote bark buiten de rot sen te worstelen. Het schijnen vreemdelin gen. Ze weten geen raad met de strooming. Wij moeten helpen. Wij alleen kunnen het niet. Jij moet mee.... Nee zei de grijze loods stug. Ik wil daar niet weer wezen Denk aan je plicht als mensch, Pelle. Hoe zul je je verantwoorden tegen God? Goo? stoof Pelle op heeft hij zich om mfj bekommerd voor tien jaar terug? Erik was m'n alles.Na m'n vtouw Katie. Plotseling kwam er een zonderling vuur in zijn oogen Komaan sprak hij als ik mee ga, dan ls het om m]jn zoon terug te zien. Hier zal ik hem nooit meer ontmoeten. Als Ik hem zien wil, dan moet Ik het hiernamaals op zoeken. Schaam je! riep Ankson. Mij hecht niets aan het leven riep Pelle. Ik ben oud en ik heb niemand meer. Wie In zoo'n nacht in de boot gaat, komt niet terug. Vooruit! Ik ben klaar. En hij schoof in zijn oliejekker en drukte zijn Zuidwester op het grauwe hoofd. Op het woedend schuimende water bulten de rotsen werd het groote schip heen en weer geslingerd. De zeilen waren gereefd en de masten zwiepten. Nu eens dook het zoo diep, dat alleen de mastepunten boven de golfkammen kwamen dan weer hief het zich boven op een golf ais om eraf te vallen. De zee in haar razernij beukte het vaartuig als met mokerslagen. De romp van de berk kraakte en scheen uit zijn voegen te piepen. De wind zong een afschuwelijk lied dopr het verwarde want Aan den voet van den grooten mast stond de oude kapitein. Naast hem bewoog een Jonge man, de stuurman van de bark. Ze moesten zich vasthouden, terwijl ze bevelen schreeuwden. Waar zijn we nu, kapitein? vroeg de stuurman. In de huurt van de Finsche Golf. Ik denk zoowat in de koers van het eiland Hango.... Het eiland Hango? riep de jonge man uit.... Meteen zweeg hij weer, want een golf als een toren van water sloeg op het schip en deed het kraken. De stuurman hoorde een schreeuw en zag het lichaam van den kapitein voor zich langs vliegen. Kapi tein Henrikl schreeuwde hij bijna weenend. Het was te laat De gezagvoerder van de bark was in de duisternis over boord ge slingerd. Neem het bevel, stuurman klonk de stem van een oude matroos. En het was als een teeken, dat men hem gehoorzamen zou. Wat moeten we doen? De nieuwe kapitein .hing aan een reep- touw op het scheefliggend dek en overwoog wat hij doen zou. Het was een vreeselijk oogenblik. Zijn kapitein, die hem tien jaren had geleerd en voor het zeeleven opgekweekt, meer dan een vader, lag daar in de zee en het was onmogelijk hem te redden. Een felle bliksemstraal bracht hem tot de werkelijkheid1 terug. Het schip was aan zijn zorg toevertrouwd. De bemanning wachtte zf]n bevelen. Ineens richtte hij zich hoog op en scheen van staal te worden. Kap de masten riep hij met een stem, die door den windbuil heenging.... Kap de masten.... Meteen schrok hij. Op het door de bliksemschichten verlichte water zag hij iets bewegen. Was het een geestver- schijnsel of waren het menschen? Gevolg gevende aan het ontvangen bevel, hieven de matrozen de bijlen omhoog en ga ven de eerste slagen aan den voet van den grooten mast. Als een ingeving hielden zij op. Halt! riep een heesche stem vanaf het water.Niet kappen! Is daar iemand? riep de jonge kapt tein ongelooyig. Loodsdienst klonk het van het water terug.Gooi 'n tros uit. Onmiddellijk gehoorzaamde de bemanning en na verschillende vergeefsche pogingen kreeg de tros verbinding en klommen drie van het water doorweekte mannen aan boord. Voorop ging een oude figuur. Je zit direct op de klippen, man! schreeuwde de oude loods den kapitein ais een verwijt toeHoe staat je zeil? Alles gereefd! riep de kapitein terug. Met vaste hand greep de oude loods het stuurrad en met een stem, die weer voor het eerst na tien jaren en vermoedelijk voor het laatst z'n oude kracht vond, commandeerde hij in doodsverachting: Een marszeil, dubbel gereefd, op den bezaansmast! Ben je gek, oude man? riep de ka pitein. Als er nog een manier is om het schip te redden, dan is het deze, antwoordde Pelle en liet het schip bij den wind draaien. Gehoorzaam schreeuwde nu de kapi tein tot de bemanning.Een marszeil bij zetten! Ik dank u mijn schip sprak de jonge kapitein, terwijl hi) den arm zocht van den redder. Waar zijn we geweest? Tusechen de klippen van Dom aak aar, antwoordde de loods. Opnieuw schrok de gezagvoerder, maar h kon-ook ditmaal niet verder spreken, want de oude loods richtte het woord tot hem. Hoe komt een jonge man kapitein over zoo'n groote bark? vroeg Pelle. Ik ben de kapitein niet, ik ben de stuur man, antwoordde de aangesprokene. Was je kapitein dan geen goed zee man, dat hij tusechen de klippen voer? Hij was de beste zeeman van de wereld* oude man, riep de jonge kerel met vuur. Ik dank alles aan hem. Tien jaar geleden redde hij mijn leven in een schipbreuk tusschen de klippen van Hango en Domaskaar en sindsdien verliet ik hem geen dag.Gode zij z|jn nagedachtenis. Amen zei de oude loods en nam zijn zuidwester af. Toen kuchte hij als om wat te zeggen. Maar de storm nam al zijn aandacht, Het gevaar was nog niet geweken. Spreek niet meer, zoolang het donker is, gebood hi Goed zei de kapitein.Ik zal niet meer spreken. Maar als het dag is moet je wat vragen. Want je bent natuurlijk be kend op Hango. Ja zei de oude loods en gaf een ruk aan het stuurrad. Toen het morgenlicht doorbrak, schudde de bark minder. Het water leek kalmer. Vijftien voet! riep de man aan het lood. Veertien.... Dertien! Anker neer commandeerde de oude loods, die het roer nog niet verlaten had. De ankerketting rammelde. Het schip draalde In den wind en stond stlL Toen werkte het ach tefuit tot het anker grond had. In de verte lag de kust met een duidelijke inham, die een haven moest wezen. De oude loods slaakte een zucht van ver lichting en met een trotsch gevoel van over winning ontving hij de handdrukken van zijn zwijgende kameraaen Ankson en Inggraad De zon ging juist op en goot het eerste schijnsel over kust en zee, toen de jonge kapitein van achter de bazaanshut te voor schijn kwam. Hij stapte toe op den ouden loods, die met over de borst gekruiste armen overeind stond en in- de verte tuurde. Loods riep hij opgewekt als je bekend bent op Hango, vertel me dan1 Tegelijk leek het alsof de woorden hem op de lippen bestierven. Hij staarde den ouden man aan. De omstanders voelden de beklem ming. Met een schreeuw stortte de kapitein van de bark zich aan de borst van den ouden man. Vader.... schreeuwde hij.... beste, beSte vader....! God zij gedankt fluisterde de grijze loods. De bemanning ontblootte het hoofd. Als katten joegen de matrozen In het want, niet geloovend aan de manoeuvre, snaar voor alles gehoorzamend aan loods en kapi tein. Een ademlooze spanning beheerschte de achterbljjvenden. Ankson en Inggraad beefden. Ze wisten waar de oude koelbloedigheid vandaan had. Na tien minuten spreidde het marszeil zich tusschen de ra's uit. Het ging bol staan. De bark trilde. Het dek veerde op. Hoe klein het zeil was, het schip luisterde ernaar. De mannen op dek voelden de verandering.... Pelle stond aan het rad. Zijn oogen schitter den met een zonderling vuur. Hjj manoeu vreerde zacht bij den wind en ontkwam vadem voor vadem aan de klipbaai.Nie mand kon in de duisternis zijn bewegingen zien, maar ieder voelde, dat bet schip getemd was dat het luisterde zeil en roer en dat het gehoorzaamde! Ik zal het schip redden met Gods hulp! riep de oude Pelle vreemd uit.... Hoe is het mogelijk! Door het zeil voortgedreven stormde de bark vooruit.... Langs een omweg kwam hst 1» vzij water en joeg vooruit open aea ia BABBELUURTJE OVER MODE. Benige „Ideetjes" voor zakken. Ik ken dames, die gewoon „idolaat" zijn op een zak in hun japon Ze vinden het in één woord verschrik kelijk om een#japon aan te hebben, waar ze niet eens een zakdoekje een beursje, een notitieboekje of iets dergelijks in kunnen weg stoppen. Ja onder mijn bekenden bevindt zich een dame, die zelfs in haar avond japon nog zooiets als een zakje wil hebben teneinde daarin 'n vleugje van 'n zak doekje en een miniatuurbeursje met geld voor de vestiaire te kunnen bergen. Het schijnt inmiddels of dit verschijn sel niet ioo heel zeldzaam meer is. Ten minste de bekende Fransche kleeding ontwerper Ledoux heeft eens een flinke sorteering versieringen in den vorm meestal van garneeringen uitgedacht, waarvan ieder op zichzelf een zakje of althans de mogelijkheid van een zakje in zich verbergt En veronderstellende dat er ook onder mijn trouwe lezeressen dames zijn, die zich voor deze zakken-manie interesseeren, geef ik hierbij de bedoelde collectie Ledoux op papier. Men bezie de cijfertjes bij de figuren: No. 1 laat u zien hoe in het ronde knip-effect van het voorpand in denzelf den vorm een boog is ingesneden, waar aan den binnenkant een zakje is gezet. No. 2 heeft een opgezet zijpand, dat aan den bovenkant ingewerkt is door fijne stolle-plooien. Dit baantle nu is aan den opzetkant ongeveer 14 C.M. losgelaten en op deze plek is tusschen japon en baantje een zak ingevoegd. No. 8 heeft ook een opgezet baantje. En hier zijn zelfs twee zakken ingesne den. Een boven en een onder het eerste strookje bont!. No. 4 heeft een opgezet stuk van andere stof, geboord mét zwart tres. De kant van den driehoek, wat naar achteren ligt, is open gelaten en vormt op deze manier een zakje. Mlsrvcratend. Reiziger: Kan ik op het oogenblik de oudheden van dit kasteel zien? Portier: Dat zal Juist nu moeütfk gaan, mijnheer. Want de beide dames ztJn uit gegaan, weet u! 9- Figuur 6 en 6 vindt men op het tweede plaatje. No. 6 heeft een garneerdeel van af stekende stof geboord met bont. De hand laat zien waar het zakje steekt. No. 6 heeft een zakje verstoken achter de volannetjes. Het kleedje van de dame van figuur No. 7 hesft een garneerband van zwart met wit. Deze versiering eindigt van voren aan beide zijden met een krul. n hoofdzaak zal deze krul echter zijn aangebracht om daarin tegelijkertijd een ingesneden zakje in weg te steken. No. 8 staat op het vierde plaatje. Het ïeeft een garneerdeel op de linkerheup, waarvan weer de bovenkant is losgelaten om als ingang van het zakje te dienen. Nos. 9 en 10 zijn weer te vinden op plaat IL No. 9 heeft een geborduurd heupstukje met franje. Hiervan is ook weer de aovenkant losgelaten, ten einde voor ingang van het aangebrachte zakje te dienen. Wie dus zakken wil hebben op z'n jurk heeft hier een staalcollectie van mogelijk heden I No. 10 heeft een rozet als versiering. Deze rozet is slechts voor de helft de onderste helft vastgezet. De boven helft is open en daarachter is het zakje. .No. 11 heeft een heel klein ingezet zakje in de punt aan het vest. Men zou hiervan kunnen zeggen met Uilenspiegel Dat zou je niet zeggen, als je 't niet wistl Nos. 12 en 14 hebben beide geborduurde puntstukken, welke in hun geheel als zak dienst doen. No. 18 heeft de zak horizontaal tusschen de opgezette biezen in. En No. 16 tenslotte heeft de zak onder de met twee knoop» geelolen 0verniet-1 KRUL8TAABT „E WEHELD ging zien. L Het meisje, dat In het groote huls woonde, had hem den naam van „Krulstaartje" gege- l ven. Zijn zes kleine broertjes en zusjes wenBchten, dat zij dat maar nooit gedaan had, want het maakte hem zoo verwaand! „Al onze staarten krullen", gromden rij. „Ik kan niet zien, dat de Jouwe mooier is dan die van een van ons." Daar Krulstaart door zijn eigen familie heelemaal niet bewonderd werd, trachtte hij elders vrienden te vinden. En al gauw vond hij een vriend in het kleine hondje F;k, dat vaak tegen het hek van het varkenshok op klom, om de zeven biggetjes goeden dag te zeggen. „Waarom ga je niet eens met mij mee om de were'ld te bekijken?" vroeg Fik aan Krul staart, toen deze verteld had, hoe Jaloersch zijn familie op hem was. „Ik weet zeker, dat mijn vrienden jouw staart wel heel mooi rul len vinden. Kom, spring over het hek heen!" En Krulstaart sprong en sprong, maar het gelukte hem niet over het hek te komen; zijn pooten waren te kort en rijn Hjf te dik. Nu werd- Krulstaartje boos. „Ik moet er uit!" riep hij en hij deed n een sprong; lnplaats van echter over het te komen, viel hij tegen de deur aan, die niet goed gesloten was. De deur vloog open efl Krulstaart rolde hals over kop het erf o] HIJ was erg geschrokken, maar toen hij hard hoorde lachen, stond hij op en rel: „Ik ben niet bang voor een beetje modder. Voor- j uit, maak een beetje voort. Andera roept moeder me terug, vóór ik iets van de wereld gezien heb!" „Kom dan maar mee", antwoordde Fik. „Ik zal je het groote huls laten zien en een iekker kluifje laten proeven. Maar nu moet je niet zoo snorken en zachtjes loopen. Hier, radiografist den Eiffeltoren aan, en daar zoo dicht mogelijk langs den muur, dat geen WAAR IS DE EENZAAMHEID? Tusschen het Vlie en het Eierlandsche gat ligt in de Noordzee het kleine, heuvelige Vlie land. Rustig is het er, héél rustig. Van de ge nietingen des levens valt er maar een pover beetje te verschalken. Vooral in den laten herfst en in den winter is 't er eenzaam. tOp Vlie zijn de conflicten uitermate be perkt; rondom de huizen hangt een sfeer van rustige gemoedelijkheid, van vriendelijke ge zindheid, misschien des zomers eenigennate beïnvloed door den ooncurrentienijd, die wel eens hoog kan oplaaien rondom de gunst èn de beurzen van den vacantlegast. Maar ls het vreemde element van de kusten weggeëbd, dan wordt er weer druk gesmeed in de werk plaats van den dorpelflken vrede. Verlatenheid en eenzaamhed verzachten immers de geneigdheid1 tot strijd en conflict. Maar.zal 't er eenzaam blijven, nu de dokter zich een radiotoestel heeft aangeschaft en van -tijd tot tijd1 het „durpke" uitnoodigt in zijn salon, of met zijn luidspreker de ééne straat vol van geluid doet worden? Dezer dagen werden zelfs gelelddraden aan het toestel vastgeschroefd en daarna droeg men luidspreker en versterker naar het badhotel. Een volle zaal luisterde naar een „over- zeesch" programma met muziek en declama tie. Gedichten van Adama van Scheltema, tooneelfragmenten van Heflermans kwamen door den aether zweven. Het dorp genoot, genoot met volle teugen. Daarna klampte de klonk uit de lichtstad frivole muziek. Buiten zwoegde de groote zee tegen de duinen en de wind gierde en huilde om de huizen. Binnen werden stoelen en tafels aan kant gezet, en tusschen Vlie en Eierlandsche gat danste men op de muziek van de Parij- sche bars.... Wat deert nu meer de eiland-eenzaamheid op den dag, als des avonds het heuvellandje midden in zee, tot eikeens plezier, wordt op genomen in wereldverkeer en wereldzonnig heid? („HbL"). Sarcasme. Heer (tot een beschonken© met een erg kaal hoofd): Mensch pas in 's hemels naam goed op, dat je niet valt, want de Mtronomen beweren, dat er een hevige aardbeving moet ontstaan als de volle maan met de aarde In aanraking komt Verraden. Aanbidder: Juffrouw Amalia ik kan zonder u absoluut niet levenl Ik heb het staart met haar bezem. mensch ons ziet" „Waarom?" vroeg' Krulstaart, maar Fik gaf geen antwoord. Hij sloop voorzichtig langs den muur tot hij een deur bereikte, die open stond „Hè, wat ruikt het daar heerlijk", dacht Krulstaart. „Ik krijg er honger van." De «twee vrienden gingen binnen. „Wat een groot hok!" zei Krulstaart. „Jammer al leen, dat er geen modder is. Modder staat zoo gezellig!" „Ja, maar Emmie houdt er heelemaal niet van!" lachte Fik. „Zachtjes, hoor. Maak geen leven! K{jk eens naar mijn etensbakje." „O, o," riep Krulstaart „Wat ziet dat er fijn uit!" En hjj viel aan op Fik's maaltijd. „Hé, wacht eens evenr riep Fik nu uit „Ik heb je niet gevraagd, om alles alleen op te eten, jou gulzigaard!" Krulstaart gaf geen antwoord: zijn mond was veel te vol. En durf het haast niet te zeggen hö maakte heel onfatsoenlijke geluiden, terwijl hU at, zooiets als „Blo*, klos, 8los". Fik verloor nu echter zijn geduld en begon 'uid te blaffen. Daar trad Emmie binnen met een grooten bezem. „Wat is dat allemaal!" riep ze woedend uit, toen ze Krulstaart zag en de vuile sporen, die hij overal achter gelaten had. „Wim, Anna, Piet!"riep ze uit „Help me de big vangen. Hij zit in de keuken en maakt alles vuil!" En ze sloeg naar Krul- geprobeerd. Amalia: Och probeer het dan nog eens. Ik heb het ook geprobeerd en kan op het oogenblik heel best zonder u leven. Aanbidder: Ja, dat geloof ik beet U hebt goed praten met uw inkomen van 60.000 gulden. Eerlijk. A. Galant? JIJ galant?.Dan ben je zeker vergeten, dat in den afgeloopen winter mijn verloofde eens vlak naast je op het ijs is gevallen en dat je geen vin ger hebt uitgestoken om haar te helpen. B. Ik ben niet alleen galant Ik ben ook strikt eerlijk. Ik laat altijd alles liggen, wat niet van mij ia. Eenvoudig. Hoe ls het toch mogelijk, dat die Jansen van zoo'n klein salaris rond ko men kan? Dat is heel eenvoudig. Hij leeft een- voudig en kleedt zich eenvoudig. Hij woont eenvoudig en betaalt eenvoudig. niet! Daar kwam het op aan. Een rijke oom met een prachtige mun tenverzameling riep zijn neef. Oom: Karei ik heb mijn testament gemaakt. Want ik voel me den laatsten tijd minder goed. En ik wou je zeggen, dat ik jou mijn geheele muntenverzame ling heb vermaakt Karei (snel): Welke meent oom? Die in de kast of die op de bank? Dat was er btf. Wel mijnheer vroeg een geaffec teerde jonge dame aan een geestig schrij ver, die haar galant de verzeker; g van zijn hoogachting gaf hoe hoog acht gij mU dan wel? Minstens duizend gulden sprak de schrijver. En daar komt acht honderd gulden bij van mijn ooilier, dat ik draag. Pardon zei de schrijver beleefd dat had ik erbij gerakend! „Dat komt nu van je gulzigheid!" blafte Fik, die aan de rest van zijn maaltijd begon. Maar Krulstaart lette niet meer op Fik. Hij maakte, dat hij wegkwam door de keu kendeur, den tuin in en door het tuinhek naar buiten, tot hU hals over kop in een droge sloot terecht kwam. (De volgende week vertel ik jullie verdere avonturen van Krulstaart op zijn wereldreis). RAADSELS. Oplossingen der vorige raadsels. L Toekomst IL Na regen komt zonneschijn. neger ach konijn mensch. Goede oplossingen van beide raadsels ontvangen van: H. J. en B. A.; B. en J. v. A.; 0. O. en W. A.; O. B.; G. B.; W. B.; J. B.; M. B.: K. t K. en M. B.; B. O.; S. O.; D. en V. D.; A en H. D.; T. D.; O. A. en M. A D.; G. D.; C. v. d. E.; N. F.; G. G.; A. v. G.; B. en T. G.; A. de G.; J. G.; 0. J. H.; T. M. H.; G. H.; J. H.; C. H.; A. en M. C. H.; M. J.; I. de K.; A. en A. K.; P. J. K.; L. K. H. J. v. d. K.; T. K.;C. K.; E. de L.; H. M.; F. v. d. M.; T. O.; F. G. v. P.; A. H. P.; J. P.; M. R.; J. en J. v. R.; W. R.; O. J. D; en M. S.; W. en J. S.; 8. en A. 8.; 8,; ElsvM-v- s-: p-v-d-T-;H-v-v.; M. en Th. J.V.; E. W.; J. v. W.; G. W.; A. en O. de W.; T. v. Z. Nieuwe raadsel*. I Het geheel ls een spreekwoord van 44 letters of 10 woorden. 26, 82,1, 6,10, 4 is een vervoermiddel. 39, 20, 10, 6, 2, 7, 27, 88, 80, 87, 4 ia een bekende buitenlandache vogel 81,18, 42, 26, 11 is een kleur. 22, 12, 14, 21, 7, 40, 41, 24, 9, 17 ls een kleedi ngstuk. 80, 28, 89, 8, 8, 84, 4 is een groot gebouw. 18, 20, 88,19 1b een meisjesnaam. 15, 87 is een lidwoord. 85, 38, 44, 0, 29, 28, 43 la een kleurling uit Amerika. II. Met a dien ik tot beschutting, met 1 ben ik een weerverachjjnsel, met o veroor- ik pijn. Mme Corry.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1925 | | pagina 12