T 4/3 X speciaal tarief Tweede B!*d advertenties in kleurendruk VAN ZATE DAG 4 JULI 1925. de autonomie der gemeenten. AMST ERDAMSCHE BRIEVEN. Vraagt ons voor Een prachtgelegenheld voor Uwo reclame L De heer Mendels, soc.-dem. lid der Prov. Staten, heeft in overleg met zijne fractie aan Gedeputeerde Staten een twee tal vragen gesteld, naar aanleiding van het optreden van de meerderheid van dit Ooi lege tegen gemeentelijke begrootingen, waarop nog posten voor vacantietoeslagen aan ambtenaren voorkomen. Wij verheugen er ons over, dat uit de Staten eens een stem wordt verheven tegen de wijze waarop hiun macht, hun werk feitelijk, wordt uitgeoefend. Want dit wordt al te veel vergeten, de Provinciale Wet legt het toezicht op de Gemeentebesturen op aan de Staten en Gedeputeerden zijn het werktuig, dat tot de uitvoering dier macht is aangewezen. Dit leidt al op zichzelf tot de meening, dat het lichaam, dat geacht wordt voor dat toezicht verantwoordelijk te zijn, recht en belang heeft, het Ooilege, dat zijn werk uitvoert, ter verantwoording te roepen. Toch is het interpellatierecht in de Pro vinciale Staten altijd nog een twistpunt. Velen meenen, dat Gedeputeerden over wat zij uitvoeren, niet of moeilijk zijn te interpelleeren en zeker niet over hun administratieve macht, waaronder het toe zicht op de gemeentebesturen, dat zij dan voor de Staten uitoefenen. EenerziJds is die verkeerde meening te verklaren uit het feit, dat tusschen de Provinciale Staten en hun Gedeputeerden niet een zoo innig contact bestaat als b.v. tusschen Gemeenteraad en B. en W. De Staten vergaderen slechts enkele malen 's jaars en verder geschiedt alles vrijwel buiten hen om door Gedeputeerde Staten. Anderzijds zijn er vele bevoegdheden aan dit Ooilege verleend, die Inderdaad buiten de verantwoordelijkheid van de Staten omgaan. En ten derde is de Provinciale Wet op dit punt zeer moeilijk geconstrueerd, zoo dat niet dan na ernstige bestudeering valt te constateeren, over welke zaken Ge deputeerden interpellabel zijn. Over de mogelijkheid, waarvan wij na tuurlijk zelve overtuigd zijn, is het dus wel nuttig, allereerst Iets te vermelden. De Tweede afdeeling der Provinciale Wet handelt over de Macht der Provin clale Staten. Die afdeeling bevat zes hoofd stukken, waarvan sommigen weder in pa ragrafen zijn onderverdeeld. Hoofdstuk IV is in deze bespreking van belang, welk hoofdstuk regelt: het bestuur van het provinciale huishouden. Reeds dadelijk mogen wij dus zeggen, dat indien het provinciale huishouden een der onderdeelen vormt van de macht der Staten, iets dat op zichzelf al logisch is, dat lichaam het uitvoerend Ooilege ter verantwoording moet kunnen roepen. Het bedoelde hoofdstuk nu heeft twee paragrafen, n.1. 1 Algemeene bepalingen en 2 Van het toezicht op de gemeente- b@StlXTOTl» Volkomen in de lijn ligt het dus weer, dat, nu dat toezicht behoort tot het pro vinciale huishouden, de Staten dit uitoefe nen, waaruit vanzelf het interpellatierecht voortvloeit Bezien we dus die tweede paragraaf. Art. 143, waarmede deze begint, luidt als volgt: „De besluiten der gemeentebesturen, betreffende zoodanige beschikking over gemeente-eigendom of zoodanige andere burgerlijke rechtshandelingen als de Gemeentewet aanwijst, worden onder worpen aan de goedkeuring der Staten Dit geschiedt insgelijks met de ge meentelijke begrootingen van inkomsten en uitgaven." Duidelijker kan het dus niet. De goed keuring op al deze zaken (in de Gemeente- wet vindt men ze in art. 104, wat de eerste alinea betreft en verder in de artikelen 208 t/m 217) verleenen dus feitelijk de Staten. Art. 144 handelt over het.instellen, af schaffen of veranderen van jaarmarkten en gewone marktdagen, Art. 146 over plaatselijke belastingen, Art. 146 over de schorsing of vernietiging van plaatselijke verordeningen, Artt. 147 en 148 over het beslechten van geschillen tusschen ge meentebesturen; dit alles is dus werk van de Provinciale Staten volgens de Wet. Hierover zal dus wel geen verschil van meening bestaan. Men zou kunnen twij felen, nu er in de betreffende artikelen der Gemeentewet niet verwezen wordt naar de Staten; doch uitsluitend over Ge deputeerden wordt gesproken, of daar door de Staten niet practisch buiten de zaak staan. Wij gelooven dit niet, en wel op grond van het volgende hoofdstuk der Provinciale Wet, getiteld: „Van de dagt- UJksche leiding en uitvoering van zaken", waarvan Art. 149 luidt: „De dagelijksche leiding en uitvoe ring van zaken behooren aan Gedepu teerde Staten, en zulks hetzij de Staten zijn vergaderd of niet". Hier is dus het uitvoerend orgaan aan gewezen, dat namens de Staten, optreedt en derhalve is het noemen in de Gemeen tewet van Gedeputeerde Staten eenvoudig een eisch van practische wets-constructie. Dat de Staten tenslotte de eigenlijke macht uitoefenen, komt ook in ar";« - uit, welk artikel een instructie voor Ged. Staten eischt door de Staten te maken. Daarna volgen een aantal artikelen, welke aan Ged. Staten voorschrijven, wat zij xooal hebben te doen; bet maken van verordeningen, noodig tot de bun opge dragen uitvoering van wetten en alge meen» maatregelen van bestuur (Art. 161.) het uitvoeren der provinciale verordenin gen en besluiten der Staten (152), het be- heeren der provinciale inkomsten en eigendommen (164), enz., enz. Dan volgt in Art. 161 eindelijk: ..Zij oefenen de in de artikelen 143 141 vermelde macht der Staten uit." Hiervoor hebben wij besproken, wat die artt. 148—147 bevatten en daarmeê is dus ten overvloede vastgelegd, dat het toezicht op de gemeentebesturen namens de Staten door Gedeputeerden wordt uitgeoefend. n! et nu zelf over de verant woordelijkheid van dit College aan de Staten? !><ze wordt in ditzelfde hoofdstuk ge regeld. Art. 162 schrijft een uitvoerig en bere deneerd verslag aan de Staten voor van den toestand der provincie. Maar sterker is art. 163, hetwelk luidt: „Zfj zijn wegens de dageljjksche lei ding en uitvoering der zaken voor zoo veel de in de artikelen 162162 om schreven handelingen betreft, aan de Staten verantwoording schuldig. Zij geven alle te dien aanzien door de Staten verlangde inlichtingen. Ingeval zij weigeren dit te doen, kun nen de Staten hen van hunne betrek king vervallen verklaren." ZJj zijn dus ook verantwoording schul dig over de in art. 161 omschreven han delingen, de macht n.1., die zij voor de Staten uitoefenen, zooals die in de artt. '48147 is vermeld. De ring is hiermede derhalve gesloten. De Wet zelf geeft,-in dien men haar zorgvuldig heeft uitgeplo zen, geen verdere twijfel. Nu is er vroeger een art. 158 geweest, (vervallen bij de Wet van 17 Juni 1906, S. 210), hetwelk als volgt luidde: „De keuren of politieverordeningen der Waterschappen behoeven hunne goedkeuring." De Wet van 20 Juli 1895, S. 189, ter uit voering van art. 191 der Grondwet (de z.g. „Keurenwet"), die aan de besturen van Waterschappen de bevoegdheid verleent tot het maken van verordeningen, bepaal de echtef zelve reeds in art. 7, dat de vast- C' alde keur of politieverordening aan Staten ter goedkeuring wordt inge zonden. Het artikel kon dus vervallen in de Provinciale Wet, doch zoolang het er in stond, bleef er twijfel aan de mogelijk heid van interpellatie door de Staten. Want vast stond, dat het goedkeuren der politieverordeningen der Waterschappen niet tot het provlnoiale huishouden be hoorde en Art. 168 dus feitelijk buiten het interpellatierecht viej, terwijl het in ark 163 toch genoemd werd. Waarbij men dan gemakshalve ook het recht van interpel latie over de zaken genoemd in de andere artikelen, maar ontkende. Toen art. 158 dus verdween, verviel meteen elke twijfel. De Memorie van Toelichting op art 168 der Prov. Wet zegt dan ook: „Gedeputeerde Staten moeten door de Staten ter verantwoording geroepen kunnen worden, voor zooveel hun be stuur van het huishouden der provin- oie aangaat. Zij zijn de Oommissie, door welke de Staten dat bestuur uitoefenen. Maar met betrekkiiig tot de uitvoe ring der in art. 161 bedoelde wetten maatregelen en bevelen zijn Gedepu teerde Staten aan de Staten geene ver antwoording schuldig. Zij zijn, als uit voerders dier wetten en bevelen werk tuigen der algemeene Regeering". En nu dus in het tweede lid van Art. 148 het goedkeuren der gemeente-begroo tingen ook is genoemd, zijn Ged. Staten nok daarover LnterpellabeL „Vermits (aldus Mr. EL J. v. Leeuwen op blz. 803 van zijn werk „De Provin- vinciale Wet") de verantwoordelijkheid van Ged. Staten omvat hunne in artt. 152—162 omschreven handelingen en van deze artikelen art. 161 op zijne beurt verwijst naar de door Ged. St. in gevolge de artt. 148—147 uitgeoefende wacht, zijn deze dus ook betreffende die machtsuitoefening verantwoordelijk, o. a. voor hun ex al. 2 van art. 143 ver leende of geweigerde goedkeuring aan gemeentebegrootingen." Vast is derhalve nu wel komen te staan, dat de Staten hun Gedeputeerden ter verantwoording kunnen roepen, ook over hun uitgeoefend toezicht op de gemeente besturen. Maar wil dit nu ook zeggen, dat elk Sta tenlid nu maar interpelleeren kan? Arti kel 168 spreekt uitdrukkelijk van de Sta ten en een Statenlid kan toch ook de sanc tie in het 8e lid bedoeld (vervallenverkla ring) niet uitspreken, indien hem de in lichtingen worden geweigerd. Wij gelooven inderdaad, dat de Wet hier niet allereerst aan elk individueel Statenlid maar aan de Statenvergadering heeft gedacht. Doch moge een Statenlid al geen sanc tie kunnen toepassen, de Statenvergade ring kan als zoodanig niet interpelleeren, Dat zal zij aan elk harer leden afzon derlijk moeten overlaten. Mr. v. Leeuwen zegt dnn ook op blz. 804 van zijn werk: Al aar al kan van dat recht van inter pellatie steeds uiteraard slechts door een of meer Statenleden tegelijk ge bruik gemaakt worden, het zijn toch al tijd niet die individueele leden, doch „de Staten" als publiekrechtelijk lichaam, die de inlichtingen vragen, evenals art 94 Grondwet ook spreekt van „de Ka mers". En daaruit volgt dat niet ieder individueel lid maar naar hartelust kan interpelleeren, maar dat daarvoor ver lof van de vergadering noodig is, een punt bij het Reglement van Orde te re gelen." We gelooven, dat deze opvatting juist is; doch dat betreft de uitvoering. Vast staat dat Ged. Staten niet kunnen zdg- gen, dat de Staten er niets mee noodig hebben en zij dus antwoord kunnen wei geren. Het zal wel niet voorkomen, dat de Sta ten een hunöer leden een interpellatie weigeren, en zoo ja, dan is er bij do be handeling der begrooüpg toch altijd ge legenheid, over alles en nog wat inlich tingen te vragen. Maar hoe dit alles ook zfl, in Noord holland is men op dit punt reeds veel ver der. De Staten vergaderen slechts enkele keeren en het wachten op zulk een verga dering maakt inmiddels het vragen van inlichtingen dikwijls overbodig of minder urgent. Daarom is op voorstel van den heer Kooiman op 16 Juli 1919 reeds door de Staten besloten in het Reglement van Or de het z.g.n. Vragenrecht op te nemen. „Ieder lid," zoo luidt art. 188bis van bedoeld reglement, „kan, ook wanneer geen zitting wordt gehouden, zonder verlof der Staten, aan Ged. Staten vra gen doen, voor zooveel de in de artt. 152 t/m 162 der Prov. Wet bedoelde handelingen betreft" Het artikel bepaalt verder, dat die vra gen schriftelijk aan den Voorzitter moe ten worden gericht, terwijl, indien Ged. Staten antwoorden, hetgeen in den regel geschiedt, de Staten van een en ander mededeeling krijgen. Van dit recht nu is reeds vele malen gebruik gemaakt en ook de heer Men dels heeft dit thans gedaan. De Staten hebben als 't ware aan de Statenleden een doorloopende vergunning tot interpella tie gegeven. En waai; nu dit schriftelijk interpellatie recht aldus is geregeld, is er weinig twij» fel of ook niet mondeling kan worden ge ïnterpelleerd, iets dat toch vrijwel op het zelfde neerkomt. Wij gelooven dan ook niet, dat Ged. Staten zullen weigeren op de vragen van den heer Mendels te antwoorden, en, wan neer dat antwoord onbevredigend is, zul len weigeren in de Statenvergadering na der mondeling in debat te treden over (ieze zaak, wanneer eene interpellatie wurdt aangevraagd. Bij de behandeling der provinciale be grooting voor het dienstjaar 1928 is er in c e zitting der Staten van 80 Nov. 1922 een interessante -discussie geweest tusschen den voorzitter en den heer Kooiman. Tn het voorloopig verslag op de begroo- ting waren n.1. vragen gesteld over ae or- anisatie der provinciale griffie en Ged. I'taten hadden die vragen afgesneden als niet-tot de bevoegdheden der Staten oom- peteerende. De Oommlssaris der Koningin heeft n.1. volgens art. 84 der Provinoiale Wet het oppertoezicht op de Griffie en waar dit artikel niet wordt aangehaald in art. 163 valt dit dus buiten het interpellatierecht. De heer Kooiman was het hiermede niet eens en beriep zich op art. 162, in welk artikel aan Ged. Staten een gedurig toezicht wordt opgedragen op al, wat de provincie aangaat. Hieronder valt volgens den heer Kooiman de provinoiale griffie en art 162 is in artikel 163 wel aange haald. Was er echter op dit punt bij den Voor zitter twijfel, over de thans aanhangige kwestie Is hij het blijkens zijn rede in die Statenzitting roerend met ons eens. Hij sprak daar het volgende: „Wij zijn het er dus over eens, dat Ged. Staten aan de Staten uitsluitend verantwoording schuldig zijn betreffen de het provinciale huishouden. Nu is er wel eens twijfel over uitgesproken, of hiertoe ook behoort het toezicht op do gemeentebesturen. Ik deel dien twijfel niet, want art 161, dat ook onder art 163 valt noemt de artt 143 tot 147 van de Wet uitdrukkelijk." Verktezlngs-flnale. Draadlooze eindspurt. Eet Noordzee kanaal als gangmaker. Eet toenemend luchtverkeer. De Ge meentelijke loonen. Als deze brief in uw banden komt is het resultaat van de politieke race U al be kend. Zult gij weten welke ploegen, de rechtsche of de linksche, de overwinning „op punten" konden boeken. Terwijl ik dit schrijf, is men nog druk bezig aan het tellen dier punten. Van een aantal scheids rechters, voornamelijk van die zetelend op steedsche observatie-posten, is de bereke ning reeds bekend: hun advies luidt: links! Maar van de observatie-posten, gelegen aan de bochten en kronkelingen van het plat-landelijk gedeelte der baan, kwamen nog weinig definitieve berichten binnen. En die berichten zullen misschien weer een uitslag naar de andere zijde te zien geven Ik kan U dus op dit oogenblik slechts spreken van de finale en de eindspurt zoo- als die zich in de hoofdstad vertoonden en moet het juichen of treuren over het mij nog onbekende eindresultaat aan Uzelf overlaten 1 U weet hoe lauw en loom de race tot aan 't begin van deze week verre den werd; hoe gering het enthousiasme van het publiek was, dat onverschillig- liidelijk over de beschilderde trottoirs bleef loopen, en steeds maar weer, met een verveeld gebaar, de brievenbus bleef leegen en de honderd-en-een pamfletjes, krantjes, biljetten en kaartjes in de prulle- mand deed verdwijnen. Maar toen dan Maandag de bel Voor de laatste ronde luidde, kwam er, althans onder de racende groepen zelf, wat meer leven in de brou werij. Op straat begonnen zich optochten met muziek, legertjes onafgebroken bel lende fietsers behangen met plakkaten en reclame-auto's te vertoonen. «Veel origi neels was er niet bij; de twee met kleurige dekkleeden en belletjes behangen honden, een ervan droeg zelfs als ruiter een aap poppetje, die ijverig over het asphalt tippelden en de kar met een hooiend land bouwer vormden met hun reclame voor den Vrijheidsbond en deszelfs candidaat Walrave Boissevaln, vrijwel de eenigste uitzonderingen. Maar de publieke belang stelling werd door deze politieke vertoo ningen zeker niet méér getrokken dan door het „heeren-huis" en de auto, die de Joodsohe Invalide op een kar door de stad liet rijden, teneinde met de voorstelling van deze twee hoofdprijzen deelnemers in haar Bouwloterij te lokken. Het kans-spel van deze loterij, waarbij men voor de somma van een rijksdaalder persoonlijk direct betrokken, kon worden, had voorals nog meer attractie dan het kansspel van het politieke rouge ou noire, dat tenslotte toch altijd „wat verder af" rond de groene tafel in het Haagsche Binnenhof ten einde wordt gespeeld. Alleen, op het allerlaatste oogenblik, op Dinsdag-avond, (maar toen was dan ook de trekking van de Joodsche Invalide al achter den rug!) .begon men ook onder het publiek iets van beroering te bespeuren. En zoo hebben, op dien avond, dan ook duizenden op het IJsclub- terrein de draadlooze eindspurt meege maakt. Zes sprekers van diverse „kleur", waaronder kopstukken als minister Qplijn, wethouder Wibaut, mr. De Geer, hebben daar vanuit Hilversum hun laatste op wekkingen, hun laatste waarschuwingen en hun laatste critlek door den aether over de belangstellenden uitgestort. De volgende dag, de stem-dag zelf, Wij zijn dus, dat schijnt wel vast te veriiep, na deze opflikkering der belang- staan, in de aA Zomerzitting der Staten, „telling in paisibele rust, al schijnt dan (dat zal 21 Juli zijn) een zeer belangwek kende gedachtenwisseling te wachten over de autonomie der gemeenten en de vraag, i in hoever Ged. Staten daarop heb ben inbreuk gemaakt door hun bemoeie nis met de vacantietoeslagen. De naam en de kwaliteit des Interpel- lants staan ons borg, dat dit debat op des kundige wijze zal worden gevoerd en op hoog peil zal staan. Dat de yacantietoeslag zelve hier een zeer ondergeschikte rol speelt, zal leder wel begrijpen. Gedeputeerde Staten had den evengoed bezwaar tegen een anderen post kunnen maken, om dezelfde verwij ten te ontmoeten, die hen nu zijn toege bracht Het gaat over de veel belangrijker vraag, of het toezicht van Gedeputeerde Staten zoover mag gaan, dat aan eene ge- meentebegrooting goedkeuring onthouden wordt, omdat daarop voorkomt een be paalde post die aan Gedeputeerde Staten, om welke redenen ook, onwelgevallig is. De zaak is belangrijk genoeg, om daar over in een volgend artikel nog eenige aanteekenlngen te maken. Haarlem, 216—*26. A. W. MICHELS. Dat beteekent: Viermaal een ongewijzigde advertentie ter plaatsing opgegeven In de „Heldorsohe Couranf tegen driemaal bere kening. Wij ervaren dikwijls, vooral bt] hen, die een z.g. kleine advertentie plaatsen, du, wanneer een eerste plaatsing niet voldoende succes oplevert, vergeten wordt, om tijdig order tot herplaatsing te geven. Om onze cliënten voor schade en last ten gevolge van een dergelijk verzuim te behoe den, advlseeren wij tn den regel om direct opdracht te geven tot 4/J X plaatsing. Zoo dra aten dm geslaagd ts, deelt men ons zulk mede en wordt dan de overbodig geworden advertentie uitgelicht. Onze cliënten zijn dan slechts schuldig het aantal malen, dat zi) ge adverteerd hebben. Probeert U dat ook eens! Deze bepaling geldt alleen voor adverten- tlën, welke niet volgens het goedkoops tarief voor handeis-adveiienttën worden geplaatst het aantal opgekomen kiezers, naar de thans beschikbare gegevens geoordeeld, wel grooter te zijn dan vier jaar geleden. Of de herhaalde bedreiging, dat men de zen keer werkelijk ernst zal maken met het beboeten van de thuisblijvers, daarbij geen groote rol speelde, blijft echter de vraag./.. 's Avonds zou men er anders heel wat van gedacht hebben, van de belangstel ling en het publiek enthousiasme I Want al vroeg begon het van alle zijden te stroo men naar de Pijpenmarkt en tegen een uur of tien zag het daar, voor de redactie- bureaux van onze groote bladen, zwart van een duizenden koppen tellende me nigte. Te weten kwam men natuurlijk niets: enkele losstaande, verspreide cijfers van district-totalen, die voor de ruiten werden aangeplakt, dat was alles.... Maar het samenkomen, daar op den Nieu- wezijds Voorburgwal op den avond van een verkiezingsdag, is nu eenmaal een oude Amsterdamsche traditie, stammend uit den tijd dat de definitieve resultaten met scheepsroepers door de journalisten over de wachtenden werden uitgebruld en de strijdliederen en kreten niet van de lucht waren. En van tradities doen we hier in de hoofdstad, ook al ging de oorspronkelijke zin ervan grootendeels verloren en al zijn we, in doorsnee, vooruitstrevend, niet zoo gauw afstand.. Een traditie, die nog altijd zin heeft, is: het Noordzee-kanaal te beschouwen als hoogst belangrijke gangmaker van het Amsterdamsche leven en van onze wel vaart (waar wel- of goed gevaren wordt, nietwaar, groeit de welvaart! wat zeker voor onze stad geldt). Deze traditie is ove rigens nog niet oud. Zij stamt van 1876. Toen was bet, dat het kanaal door Holland op z'n smalst, hetwelk ons directer dan door middel van het N.-Hollandsche dito met de Noordzee in verbinding bracht, ge opend werd. Het hoofdstedelijk leven ver toonde in dien tijd, tijd na de Fransche overheersching met haar langdurige blok kade en het continentale stelsel, waardoor handel en scheepvaart ten gronde gingen, een periode van inzinking. Reeds be gon men te vreezen, dat wij de doode ste den aan de Zuiderzee met een zouden gaan vermeerderen toen dan deze nieuwe gang maker in werking kwam en een wonder lijke wedergeboorte bewerkstelligde. Het dz- epaal is een der drie factoren, die Amsterdam hebben doen groeien en groot hebben gemaakt. De eerste was het leggen van een dam (vandaar onzen naam!)\ niet ver van de monding van den Amstel door Gljsbreght m in het begin der 18e eeuw; de tweede het ter bedevaart gaan naar ie plek van het H. Mirakel (langs den Heiligenweg naar de „Heilige Stede") en de derde factor dan deze verbinding met de zee. Wie een en ander meer in bij zonderheden wil nagaan, en aan de hand van allerlei oorkonden, platen en curiosa de ups and downs van onze stad wil vol gen, vindt daartoe deze zomermaanden ruimschoots gelegenheid in het Rijks- en het Stedelijk Museum, waarin deze week de historische tentoonstelling ter gelegen heid van het 650-jarig bestaan van Am sterdam geopend werd. Maar om nog even op den Noordzee- kanaal-gangmaker terug te komen.Eén gangmaker moet, technisch, op de hoogte van zijn tijd blijven. Het Noordzee kanaal is dat niet meer. En men komt er niet alleen met het bouwen van nieuwe schutsluizen in IJmuiden, een werk dat zijn voltooiing nadert, al ls dat werk niet gering (de capaciteit wordt grooter dan van de sluizen in het Panama-kanaal I) Ook het kanaal zelf dient verruimd te worden. Daartoe werd dan ook reeds in '11, door middel van 'n wet, besloten. Men is nu zoover, de offioieele molens malen nu eenmaal langzaam dat er „reeds maatregelen genomen zijn om hetzij door aankoop, hetzij door onteigening, de be schikking over de noodige terreinen voor de kanaalverruiming te verkrijgen". Het RtJk heeft nu, door middel van den Minis ter van Waterstaat, aan Noord-Holland ge vraagd of de provincie niet een gedeelte (1/20) in de kosten daarvoor zou kunnen bijdragen. Gedeputeerden hebben „ja" geantwoord, ook al „ontveinzen zij zich niet, dat de bovengenoemde uitgaven, wel ke nog slechts voor het aankoopen der terreinen benoodigd zijn, door belangrijk grootere voor de eigenlijke uitvoering der werken zullen worden gevolgd (een voor- loopige raming van 141/» millioen werd reeds genoemd!)". Zij konden ook moeilijk anders, gezien bovengenoemde traditie. Al is de provin cie meer dan Amsterdam en al zijn daarin gemeenten, die heusch wel reden hebben het Noordzee:kanaal met minder vriende lijke oogen aan te zien (l), toch blijft de hoofdstad het hart dat allereerst verzor ging eischt. Ook heeft de hoofdstad hart. Allereerst wel misschien voor de in haar dienBt staande werklieden. Al noemden de laatste jaren critici, die de hooge gemeente-loo- nen niet konden verkroppen, dit soms politieke apen-liefde. Toch, hoe gaarne de gemeente dan ook als voorbeeld-gevend werkgever poseert, zij is niet zoo onreëel of zij oordeelt „dat er tusschen de loonen van de werklieden, werkzaam in de parti culiere bedrijven en tusschen die in over heidsdienst, een redelijk verband behoort te bestaan". Zoo schrijven B. en W. dan ook in een deze week bij den Raad inge diend voorstel, waarin wordt geopperd eerst een onderzoek in te laten stellen naar de loonen in het particulier bedrijf alvo rens verder in het Georganiseerd Overleg over een nieuwe loonovereenkomst te gaan onderhandelen. In afwachting van dat onderzoek stellen zij voor de bestaande loonen te handhaven tot de eerste loon- week in Juli 1926. Het voorstel lijkt practisch en reëel, al kwam men dan ook al, van de zijde der „Federatie" met scherpe, afwijzende kri tiek aandragen. Vooral hierom komt het ons voor te zijn: een goed voornemen, om dat tot nu toe maar al te dikwijls in het georganiseerd overleg geredetwist werd over de door B. en W. als baflia genomen gemiddelde looncljférs. Zulk een gemid delde was dikwijls resultaat van steek proeven en van een, min of meer betrouw bare, schatting. Het zal een voordeel zijn, als men in de toekomst, als gevolg van een volledig statistisch onderzoek met vaststaande cijfers ter tafel kan komen. Dan zullen partijen tenminste over de fei telijke basis, waarop de besprekingen moeten rusten, niet meer kunnen kibbelen. Men kan dan dadelijk overgaan tot het zoeken van een compromis tusschen de uiteenloopende beschouwingswijzen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1925 | | pagina 5