KUNST en TECHNIEK
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
UIT DE OUDE DOOS VAN HELDER.
van ZATERDAG 11 JULI 1925
NO. 183 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
LOON8VERHOOGING IN DE
LITERATUUR,
En gemakkelijk om te leven!
Zooals het velen In den tegénwoordlgen
tijd gaat geachte lezer, gaat het ook
mij: Ik verdien niet al te veel in de lite
ratuur, omdat er zeer verouderde toestan
den in heerschen. Men moet al 'n heel
mooi stuk schrijven en dan moet het nog
in den smaak vallen en van een bepaalde
politieke strekking wezen niet te groot
en niet te klein, zonder scherpte en zon
der aanvallen van een of anderen Groote,
naar de elachen des tijds en de inzichten
van de lezers om het behoorlijk ge
plaatst en betaald te krijgen.
Ik moet u eerlijk zegen, dat mi) dit al
lang verdroten heeft
En ik
ben eens gaan overdenken of er
niet wat op te vinden was.
En nu meen ik er wat op gevonden te
hebben.
Ik ben gegaan naar een uitgever van
romans in afleveringen en ik heb gezegd:
Mijnheer, Ik zal een sensationeele ro
man in vervolgen voor u schrijven..
Goed! zei die meneer. Ik kan er
een gebruiken.... Hij moet lang zijn....
Juist eei ik.
En gemakkelijk om te lezen....
Ik zal er voor zorgen (mijnheer.
De lezers moeten niet al te gauw be
grijpen waar het heengaat.
Wat mij betreft zullen ze het in het
geheel niet begrijpen....
Prachtig! In het eerste vervolg
moet niemand kunnen voorzien, wat er
in het tweede vervolg gebeuren gaat....
En zoo vervolgens.
En zoo vervolgens.Want mijn
winst zit in het eindeloos aantal afleve
ringen, dat er van verschijnen kan....
—Natuurlijk.... En als de menschen
eenmaal lngeteekend hebben, zullen ze
toch wel blijven door lezen....
Zoo zijn de mensohen.... Ze ver-
waohten telkens nieuwe sensaties....
Ik heb er juist wat op gevonden,
mijnheer zei ik....
Laat hooren zei de uitgever.
En fluisterend lei lk hem mijn plan
nen uit Hij knikte eerst, lachte toen en
eindigde met op het voorstel in te gaan.
Ik verlang honorarium per regel
zei ik.... alleen per regel en anders
niet!
Ik ga op het voorstel in zei de uit
gever.... Lever mij de eerste vervolgen
morgenochtend.... Titel of inhoud komt
or niet op aan.Hoofpersoon ook niet.
Ik laat het aan u over....
Dank U zei ik, boog en vertrok.
En den volgenden morgen leverde ik
mijn eerste vervolg, zooals ik het hier
onder afdruk. Bij aftellen van de regels
bleek dat ik reeds meer honorarium te
ontvangen had dan voor het prachtigste
sonnet in de „Nieuwe Gids" of een heel
drama aan een van de tegenwoordige
Hollandsche tooneelgezelschappen....
Mijn roman begon als volgt:.
Het was nacht
Geen ster blonk aan den hemel
Regen' stroomde neder.
Het was koud.
Bitter koudl
IJzig woei de wind.
Er was geen mensch op straat
De straat was verlaten.
Doodsch!
En stil....
Niets verried wat er stond te gebeu
ren....
Alles was even geheimzinnig.
Plotseling....
Ja toch....
Daar kwam iemand 1
Voorzichtig naderde hij.
Sluipend schreed hij voort
Stap voor stap.
Nog dichter kwam hij.
Wie was hij?
Niemand kon het zeggen.
Hij leek 'n spook.
Of 'n misdadiger.
Wellicht 'n ontsnapte?
Wie zou het zeggen
Het volgende oogenblik zou reeds op
heldering brengen.
Hij trad op een huis toe.
Hij wachtte.
Spiedend zag hij om zich heen....
Hij luisterde angstvallig.
Niets bewoog zich,'dan de takken van
de boomen.
Niets vernam hij dan het loeien van
den wind.
En het rulschen van den regen.
Zijn blik gleed langs de ramen.
Binnen brandde nog licht
Hij wachtte.
Hij scheen besluiteloos.
Toen bewoog hij zich.
Zijn hand greep....
Wat greep zijn hand?
'n Revolver?
'n Dolk?....
Niemand wist het.
-Toen trad hij op de deur toe.
Ze ging gemakkelijk open.
De man stapte binnen.
Behoedzaam....
Sluipend bijna.
Als een dief in den nacht
Was hij een dief?
Hij scheen den weg te weten.
Zijn schreden richtten zich naar een
deur.
Hij luisterde aan het sleutelgat
Zijn oor vernam geluid.
In de kamer was iemand.
De man glimlachte boosaardig.
Hij scheen dit te verwachten.
Hij weifelde niet langer.
Ineens stootte bij de deur open.
En trad het vertrek binnen.
TweedeHoofdstuk.
In de kamer was een man.
Zijn haar was grijs.
Hij stond achter de tafel.
Hij soheen te beven.
Ha! riep hij zaoht
Ha! antwoordde de ander.
Zij naderden elkaar.
Vertel! sprak de grijsaard.
Nieuws antwoordde de bezoeker.
Goed nieuws?
Goed nieuws!
En?
In orde....
Heb je geld?
Ik heb geld....
Veell
Heel veel, fluisterde de eerste man.
Hoeveel is het?
Genoeg....
Geef het mij.
Neen.. Nu nog nlet....i
Waarom niet?
Ik wil voorwaarden stellen.
Aan mij?
Aan jou....
Je moet me op mijn woord geloo-
Dat kan ik niet meer.
Wat verlang je dan?
Bewijs....*
Is mijn woord niet genoeg?
Neen.... Nu niet meer....
Pas op. Je vergeet waar je bent.
Ik weet het..
Waar is zij?
In het landhuis....
Bewaakt?
Streng bewaakt! Verlaat Je op mij..
Kom dan voor den dag.
Als ik het bewijs heb....
Denk erom Je leven is tn mijn
hand.
Al was dat zoo....
Nu wat dan?....
Dan zou ik er niet om malen.
Haha.... Je spot....
Ik spot niet meer.... Mijn leven
heeft geen waarde voor me....
Praat geen nonsens.
De grijsaard kwam een stap nader....
De ander trad evenwel naar de deur
terug.
Sta! riep die eerste.
Nooit! riep de tweede....
Buiten kletterde de regen.
De wind loeide om het huis.
De takken sloegen tegen de ruiten.
Geen van de beide mannen bewoog
zich.
Eenige oogenblikken was het doodstil.
Dreigend zagen ze elkander aan.
Er was haat In hun oogen.
Toen sprong de grijsaard naar voren.
Maar het licht knipte uit
Er volgde een worsteling....
(Wordt vervolgd.)
Ziet, lezer zoo heb ik het nu inge
richt De inteekening is enorm en ieder
wacht met spanning op.de volgende afle
vering. Het is interessant en gemakkelijk
oan te leaen Het vermoeit niet
Niemand weet waar het heen gaat Nie
mand kent de menschen en ieder leeft
mee.
Niet het minst ik zeil Want ik word per
regel betaald.
EEN VERS VAN DEN ONDER
MEESTER.
De „matroos".
Janmaat klimt met zfjn eene hand
Veel gauwer in het want,
Dan menig stramme collectant,
of negosiant,
Met al z'n handen en voeten!
En niemand zou probeeren moeten
Hem tegen te spreken als hij aan 't razen
raakt!
Een oorlam, dat pittig smaakt,
Is iets waarnaar hij vurig haakt!
Misschien zelfs als hij slaapt, maar zeker
als hij waakt.
Doch als er 'n orkaan of 'n donderbui
naakt.
Dan wordt de oudbakken „kees" uitge
braakt
En voor wat er kan gebeuren 'n ver-
sche gemaakt.
Want met zoo'n hartversterking achter de
kiezen,
Pakt 'n zeerob noch voor storm noch voor
wat ook z'n biezen.
Ook zit hij in "t midden der weeek nooit
te kniezen
Als soms eens effecten aan waarde ver
liezen.
En aan boord geeft hij Zondags geen duit
Voor versnapering in kroegen of dans
huizen uit!
Aan den wal daarentegen is het 'n guit,
Die z'n geld aan den man en ook wel:
aan de vrouw weet te brengen.
En het is maar beter u er nooit in te
mengen,
Als Janmaat dispuut krijgt ook wel
gezegd: Mot!
Want hij voegt u subiet toe: „Zeg Hotten-
tot.."
Jij schrale landrot....
Moet jij pot met blomme....
In mijn vaarwater komme?....
Wend je boeg, bleeke paal
Of ik smak je als 'n haal....
Met mast en met zeilen en de rest van de
kaai.
En als gij niet spoedig op mocht krassen,
Dan zou hij u gauw zonder veel grimas
sen,
Met 'n vrlendelijken opstopper verrassen.
rassen.
Desalniettemin is Janmaat goedhartig en
trouw
En vol egards altijd voor de vrouw.
En wie jonge matrozen
Met aardige deernen wel eens zag koozen,
Die vat inderdaad,
Dat onze Janmaat,
Soms erg desperaat,
Zijn lieve dulcinea voor 1 ruime sop ver*
laat,
4Waar hij dan weer over de golven zwal
ken gaai
Waar het water henf striemt en de zon
hem soms braadt.
En waar nergens 'n liefje op 'm te waohten
Istaat.
NIET ALLEN VLUG BOUWEN»
MAAR. OOK VLUG SLOOPENt
Verbeteringen In de «looptechniek.
Het sloopen van vooral stoomschepen
is ook in ons land een lang niet onbelang
rijke industrie. Immers de schepeni, welke
om de een of andere reden niet meer
bruikbaar zijn voor die vaart, bevatten
nog zeer groote voorraden van allerlei
materiaal, dat units door een deskun
dige wijze van sloopen nog weer op
nieuw als tweede hands materiaal of als
smeltmateriaal bruikbaar wordt.
De machines, ketels, hulptoestellen en
betimmering vinden in den regel hun weg
naar de groote markt van tweede hands-
artikelen, terwijl het ijzer en staal in
groote hoeveelheden terug gaat naar die
Siemens, Martin of naar soortgelijke fa
brieken, waar men er weer niew staal van
gdet
Ook groote hoeveelheden koper en
geel-koper worden op deze wijze verkre
gen en weer omgesmolten.
In de laatste jaren gebeurde het sloopen
vooral met behulp van diverse modellen
snij-branders, die de zware platen en bal
ken ijzer in stukken konden verdeelen.
Dit ging intusschen nog altijd vrij lang
zaam en het vereischte om b.v. in "n
half jaar 'n groot schip goed te kunnen
sloopen "n heel groot aantal arbeiders.
Een nieuwe vinding onlangs In
DultSchland gedaan schijnt nu tot ge
volg te hebben, dat het aantal mannen,
dat noodig is, tot een heel gering deel kan
DE LOF VAN HUISDUINEN.
Ahjt. wiens geweld hun moed, een elftal heeft outecheund.
Terwijl geen magt op aard hen zelv' uit d' afgrond beurt.
EINDE.
't Jutte rt je
TflD t i
Brenaa.
5vmmmz
(BLot.)
Nog huw betwist man t eioh, wie-door den stoma cal
Maar 't «elfde zevental, diat d1* eersten togt dorst wagen,
Wordt meester van de boot, en zegt: „ons ls bet spoor
„Reeds meer don hall bekend, geen ander ga ons voor."
Dit zeggend steekt het af, wil geen weerlegging hooien;
Mmt poogt, met reuzenkracht, door t ziedend schuim
te boren,
*t Gelokt! en slechte één kreet weergalmt na langs het
strand:
jQodl hun verder kracht; breng, breng hen weër
Uh dorpelingen! staart uw broeders op de boren
Al htdritandi na. Ik tracht, met u, hen na te staren,
lik volg als gij, de boot, die dan imdjn' blik ontschiet,
Eq pteiwltog we&r verrijst. U Ia of mijn ooft nog ziet,
Hoe t Bchomlend vaartuig reeds voor eeuwig scheen
verdwenen:
Hiel zonk o neen/1 een golf sloeg over de eedlen henen'.
Zij' stijgen uit den vloed, zij zinken, stijgen we&r;
Maar de Aimagt kroont hun' moed'. Zij telkens
moer
Hst fel geteisterd schip, dat elj op zijde klampen,
En 'e scheepsvolk waant zich reeds aan *t eindperk
zijner rampen.
Maar ach! ton halve slechts is t lij dien overschrijd.
Gevaarvol ls het spoor, dat weêr "«at d'oever Leidt,
Verbeelding schetst imdj, hoe de stormen blijven prangen,
Staar 't treffend schouwspel aan; ach; 't ont
breekt me aan zangen,
Dier heldengrootheid waard, die gloeije olim hart
er van,
Ik nimmer echeteen, maar, verrukt, vereeron kan.
De boot verlaat het schip, oan etrandwaorts op 1» wenden,
En zal, met 's Hemels hulp, de grootsche reis volenden.
Zij nadert; maar hoe scherp het turend oog ook rigt',
De zee ontrukt haar steeds door golven «"-n 't gezigt
No lange worsteling komt zij *t gevaar te boven;
Zij nadert telkens meer. Men kan naauw 't oog gelooven!
De boot, door aller bed, met hoop en vxeee gewacht,
Is veilig we&r terug tot zinkens toe bevracht!
't Is waarheid! 'Heel het strand is enkel vreugd en leven,
Man wuift den breedten toe, aan aller wensch hergeven,
Eu sleept, met 'Vreugdgejuich, de boot geheel aan land.
Een elftal, gjeotoch gered, zinkt knielend op het strand;
m... vindt, nog gamsch geschokt, niet de allerflaauweta
klanken,
Geen enkel woord, geen kreet, oan Is Hamele gunst te
danken,
Aiiintm ontglipt oog een mannelijke traan,
FV> de A l^rhiopgste neemt het liefst zulk danken aan.
Nln schijnt de fate vollbragt. De vrouwen, kindere, magen
Der redders, Hia van t duin, vol angst, hun worstling
zagen
Ea au ontwaren., dat die hun zoo waard,
De Vader, de Echtgenoot zijn door den storm gespaard,
Ontwringen zich t gewoel en wanen vol verrukken
Die dierbne panden aan faun gloeljend hart te drukken;
Maar ach! vergeefs gevleid, hun uitzigt gaat teniet,
Daar reeds ten tweedemaal de boot het strand verliet,
Nog vóór het klaaggeschrei van kindera en van vrouwen
Het edel zevental aan land terug kon houwen.
Het klieft de branding reeds, en dobbert op het meer,
En roept de vrouwen toe: „wij koeren nog eens we&r
„Naar *t redJdelooze wrak; daar zijn er, die ons wachten."
Ach! nu we&ikaatst, op nieuw, het duin de jammer
klachten
Der schare, we&r ten prooi der felste boezemsmart.
Ja, een der vrouwen rokt haar zuiglimg van beur hart,
En heft het hemelwaarts, en roept, met echreijends
oogen,
iDen Vader na: „ach wees, wees met uw kind bewogen,
.Gedenk uw arme vrouw, zoo ge eigen lijf niet telt."
Die kreet bereikt de boot, en t antwoord van dien held
Is: „Vrouw! wees toch getroost, wil t lijden niet ver-
grooten,
„Denk niet slechts om u zelve, ook ginds zijn Echtge-
nooten
„En Vadem in den nood!" Dus spreekt hij, wel te moe,
Eu wiudft haar, met zijn' hoedt een' laatsten heil-
groet toe.
De boot, stoutmoedig door de branding heen gevaren,
Wordt andermaal een epel der fel verbolgen baren;
Maar !t tjmt geduld verwint, en ook ten tweedemaal
Bereikt het op het wrak een grootsche zegepraal.
Drie scheepebestuurdero, op dat wrak terug gebleven,
Zien «wtihimT met de ibqot hun t leven als hergeven,
^ij vlieden, in hun' waan, hun reeds ontsloten graf,
En t vaartuig, ligt bevracht, steekt, onder juichen, af.
Maar H is u «aflet bewust, verblijde schepelingen,
Die, bw.if den doodi ontsnapt, van vreugd die handen
wringen,
Hoe de overtogt zal zijn, daar zij geen storm meer ducht.
Ligt vtndt ge in de open zee, wat ge elders zijt outvlugt.
Jla, kout "smr blijft de vreugd in aller oog te lezen.
Zij maakt we&r spoedig plaats voor hartbaklemmend
vreezen,
Bij 't aanzien van t vernieuwd en dringend lijfsgevaar,
Het scheepsvolk ziet den dood in elke woeste baar.
En eindelijk nabij het doel van al hun hopen,
Komt de ijeselljkate zee de ranke kiel beüoopen;
De -bóót, door (water reeds gevuld tot aan den rand!,
Is togen zulk een kracht van aanval niet bestand.
tWv poos beproeft ze nog d* orkaan zijn prooi te out-
ontrukken.
t Is krachtloos worstelen zij moet la 't einde bukken.
En t edel zevental, zoo grootach voor "s naasten heil,
In t van den dood, met bloed en leven veil,
Verdwijnt en zinkt ten grond, of spartelt met de golven,
't Wordt, na een' langen strijd, in d' eigen vloed be
dolven,
Naauw treft dit treurtooineel dien blik der dorpelingen.
Of alles is gereed ter hulpe bij te springen,
Ee" ieder volgt dien wenk, dien t moedigst voor
beeld gaf.
Eb spoedig steekt een boot, zoo t kan, tot redding, af.
Intusschen stijgt aan t strand, 'bij t akelig gewemel
Van vrouwen en van kroost, de jammerkreet ten Hemel.
Zieltreffend oogenblik 1 Hier wordt een zoon betreurd;
Ginds zwijmt de Galde, aan wie een Echtvriend werd'
ontscheurd;
We&r verder gilt van rouw de reeds bejaarde Moeder;
t KinH roept den Vader we&r; de Broeder mist dien
Broeder;
Ja, boven allen hoort men t akelig beklag
Der vrouw, wier huwlijkspand nog niet het daglicht
zag,
En die, in razernij, verhaalt, hoe ze ln de stroomen,
Den vader van dat kind rampzalig om zag komen.
GindS.... mijn zangster! zwijg! ook in het
somberst lied
Treft gij dien rouwtoon der verlaten wedmw niet
Neen, schilder mij veeleer den laatsten kamp der braven.
Een' Nederlandschen strijd; die Neftrlamds roem mag
staven.
De boot, door aller be8 en wenschen vergezeld,
Trotserend elk gevaar van 't woeste pakelveld.
Kou toch t geweld des strooms niet meer te boven
komen;
De hoop op redding ls don Redders zelv' ontnomen.
Men komt hun wel nabij; maar wat ook word' gewaagd,
Niet eene poging, die tot hulp dier braven slaagt
Naauw schijnt een oogenblik de boot tot hen te leiden,
Of ijlings werpt een golf zich woedend tusachen 'beiden.
En scheurt hen jammerlijk we&r van elkander af,
En opent d' edelen een nooit verzadigd graf.
God! hoe die worsteling, dien laatsten strijd gestraden!
Ik zie de wakkren nog, met reeds verstijfde leden,
Ik hoor hun' jongsten kreet; een hunner, wien de vloed
Nog even boven houdt, roept, als met nieuwen» moed,
Zijn? vader toe, dien hij bij 't bootsvolk meent te ont
dekken,
„Red gindachen echeepling eerst, voor mij ik kan 't
wel rekken."
Maar de arme vader, wlen dit schouwspel nederslaat.
Hervat: „niets in t heelal, dat u noch de andren baat."
Eu naauwlijkB ls die kreet der wanhoop aangeheven.
Of de eedile zoon voelt dat zijn krachten hem begeven.
Hij zegt, verflaauwd van stem, terwijl hij zinkt ter
ne&r:
„Dat dan Gods wil geschiede, en eenmaal zien we
ons weèr:
.Groet al de mijnen blijf voor hen als Vader zorgen,
„Zeg.maar zijn laatste woord blijft in den vloed
verborgen.
Hij zinkt verrijst nog eens. Van naamloos lijden
stcna,
Grijpt hem ds vader na, maar vindt hem nooit weörom.
Gij, die steeds de oudheid kiest, om heldenda&n te
roemen!
Wat uaain geeft ge aan dit feit? Hoe zult gij de eedlen
noemen,
Die, grootar dan de beid op Mavors gloriebaan.
Den broeder reddende, voor 's broeders heil vergaan?
Slechte èéo bereikt het strand, en ziet zich *t leven
«paren;
Maar 't ovrig zestal vindt den dood in t hort der baren,
En ieder hunner laat een trooetalooze g&,
In nooit gekende smart, en jonge weezen na.
Jla, omuitwiscfabare rouw huist heden aan die kusten.
Waar de eedlen, na hun' strijd, van t moeilijk leven
rusten;
Daar, waar een dankbre traan ons parelt ln het oog,
Rijst hun onkreukbare roem, met hemelglans, omhoog;
Daar zal elk Neêrlamdscb hart faun grootsche daad
waardeeren,
En, zorgend voor t gezin, dat nableef, hen verearen.
Dit ls de schoonste lof, hun heldeneinde waard;
Ook dit is Ne&rlands deugd, der Nederlandsen aard!
Grootach was dat einde, maar hun deugd blijft onver
loren.
Zij is, aan ome kust, den dorpling aangeboren!
O ja, een tweede stens werpt we&r een kiel op strand;
Dn we&r steekt van den wal een vaartuig naar dien
kant;
We&r wendt men allee aan, met d? eigen moed en
klachten;
We&r doet menschlievendheid t gevaar des doods
verachten;
Wb&r staat aan eigen roer wie schetst dit grootach
bestaan?
De Vader, die zijn" Zoon dóór oniangs zog vergaan!
O gij, imijn' lof te groot! ik poog u na te staren.
De Nederlander zal oog dikwerf bij de baren
Der zee, die U verzwolg, lang n£ uw' grootsdhen dood.
Zijn kroost verhalen, hoe gij t edel leven floot,
dia, anoog geen weidecbe faam uw' lof alom bazuinen,
Kent naauw Euroop der ra«"» van nederig Huis
duinen;
De menschheid juicht U toe en kroont uw roemrijk lot,
En schaars gekend op aard, zijt gij gekend bij God.
O, wie op Ne&rlamds kust zijn' boezem niet voelt gloeijen,
t/ar, denkend KJLr' uw dood, geen traan zich voelt ont
vloeien,
Niet op uw heldengraf, met hoogere aandrift, staart.
Behoort niet tot uw bloed, ie Neérlands naam onwaard!
Ven hier, die zoo verre ls verbasterd.
Dat hij, miskennend1 deugd en moed.
Het levenseind dier braven lastert.
Waarbij ons eigen harte bloedt.
Van hier maar neen in deze koren,
Zal noodt die laster zich doen hooren;
(Daar é&n gevoel in allen gloeit.
Geen onzer, die hun' moed niet (huldigt,
Wien niet de lol hun deugd verschuldigd;
Gevoelvol uit den boezem vloeit.
Neen Eedlen, die, in beter leven.
Ligt op deze aarde nederziet,
Gij, boven allen lof verheven.
Wraak nogtans onze hulde niet!
O mochten wij als brave zonen
Des g roods, dien Gij ook mogt bewonen,
De deugd betrachten, wars van schijn;
Opdat wij Uwer waardig leven.
En ook, door daden, blijken geven.
Dat ook wij Nederlanders zijn.