VOOR DE KINDEREN
VAN 'S LEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
I 'li»
de, keerde lil] tot zijn makkers terug1.
De lust om» verder te spelen was voor
bij en spoedig lag het korfbalveld verla
ten.
In het kleedkamertje hurkte nog een
aanvallige jonge dame op den grond efi
repareerde de gescheurde mouw van haar
jongen aanbidder, waarna ook zij arm In
arm huiswaarts keesden.
T. L.
TER OVERDENKING.
Ook gouden ketenen drukken, im^pr,
het gerammel ermede is zeer aangenaam.
Een flink man heeft twee gezichten: het
eene, het vriendelijke, vertoont hij in zijn
gezin, het andere, het ernstige, daarmede
ziet hij de wereld in.
Arbeiden,-zich geven, nuttig wezen en
ergens noodlg, het gemeenschapsleven
mooier en rijker maken, dat is de wet, die
elk menschenbestaan moet beheerschen.
Reeds velen zijn gered geworden door
dat men hen eindelijk aan hun lot over
hel
Wie zonder ijverzucht zich over het ge
luk van anderen verheugen kan, krijgt er
als belooning, zelf een glans van.
Steek uw band nooit zoo ver uit, dat ge
haar niet terug kunt trekken.
Wees overtuigd dat de minderheid, de
kleinere macht, vaak de meerderheid, de
grootere macht, slaat
DE LEEUW EN DE ENGELSCHMAN.
(Nadruk verboden.)
Naar het Dultsch.
„Bent U in Afrika geweest? Is het mooi
in Afrika en vond U het er prettig?"
„Ja, ik hen er geweest. Op de vraag of
het er mooi is, kan ik evenmin kort ant
woorden als op een vraag of het in
Europa mooi is. Prettig vond ik het er;
maar dat wil niet zeggen, dat ik geen
moeilijke dagen heb beleefd."
„O, dus U bent in Afrika geweest: Hoe
vond U Kameroen?"
„Kameroen? Daar ben ik nooit ge
weest!"
„Zoo, ik dacht van wel, omdat U zoo'n
langen tijd daarginds geweest bent."
De uitdrukking „daarginds" was niet
heelemaal juist; maar ik had deze al door
zooveel menschen hooren gebruiken, dat
ik al lang niet meer probeerde orde in
den warwinkel van aardrijkskundige be
grippen mjjner ^medemenschen te bren
gen.
„Ik heb een kennis in Afrika. Misschien
hebt U hem wel ontmoet Hij heet Mul
ler." „Mulfer? Ja, ik heb wel een mijn
heer Muller in Afrika leeren kennen, die
''naam is overal te vinden. Waar woonde
uw mijnheer Muller?" „Ja, dat weet ik
niet zoo precies; dat wil zeggen, ik weet
niet in welke plaats hij woont; maaj- 't is
wel in Afrika, dat weet ik wel. Hebt U
veel leeuwen gezien?"
Jawel in den dierentuin".
,{Niet in Afrika?"
„Neen, helaas niet!"
Nu was ik niet meer gewichtig in zijn
oogen, dat wist ik wel. Met spannende
verwachting had men zich op mijn ver
halen verheugd, en nu was ik niet in Ka
meroen geweest en ik had mijnheer Mul
ler niet ontmoet, was zelfs nooit een leeuw
tegengekomen. Het was niet alleen een
groote teleurstelling voor andereb, maar
in hooge mate ontmoedigend voor mijzelf.
Toen vond ik een uitweg. Een vriend van
mij had eens een jachtavontuur beleefd,
dat hij mij lang geleden eens verteld had,
en dit wou ik nu gebruiken om mjjn aan
zien weer te doen stijgen.
„U hebt mij laatst gevraagd," begon ik
een paar dagen later, of ik in den tijd, dat
ik in Afrika was, ook eten leeuw heb ge
zien. Ik heb toen „neen" gezegd, maar er
schiet mij nu te binnen, dat ik toch een
maal een ontmoeting met den koning der
dieren-heb gehad.»., het is een vreeselijk
verhaal!"
„Vertelt U 't alstublieft, vedelt U 'tl"
riep hij vol spanning.
Dat liet ik mij geei
en vertelde het verhaal van mijn vriend:
mjj geen tweemaal zeggen
„Het was eens in Maschonaland in een
klein plaatsje, dat toondertijd de eenige
gestrekte gebied onder Engelsch bestuur.
Europeesohe nederzetting was in het uit-
standigheden wel goed, er waren vrij veel
Het zoogenaamde hötel was voor de om-
menschen, meest Engelschen, die voor de
jacht waren gekomen. Ik hoorde meer van
hun avonturen dan dat lik met den bes
ten wil van de wereld kon gelooven. Ik
had niet veel tijd en ik vreesde al, dat
mijn wenschen om een leeuwenjacht mee
te maken, niet bevredigd zouden worden.
Mijn tafelbuurman was een Mr. Jones. Ik
zou mij hem ternauwernood meer .herin
nerd hebben als ik zijn treurig einde niet
beleefd had. H]j onderscheidde zich aan,
zijn medemenschen eigenlijk alleen, door
dat het zoo'n vreeselijke opschepper was,
wat hem tenslotte ook duur te staan zou
komen. Op zekeren dag bood hjj mij heel
onverwachts aan om mij op de jacht mee
te nemen; want hij wilde 's avonds een
leeuw gaan schieten. Zijn koelbloedige
manier van doen imponeerde ,mij, en ik
nam zijn uitnoodiging aan, al was het met
een beklemd hart. Het vastgestelde uur
was gekomen, en Mr. Jones kwam bij mij
in de kamer. „Hier hebt U mijn geweer,"
zei hij en hij gaf mij zijn geweer, terwijl
hij zelf een kleine revolver nam.
„Neemt U alleen maar een revolver?"
vroeg ik verbaasd.
„Natuurlijk! Ik heb al heel wat leeuwen
met een revolver geschoten!"
Wij gingen op.weg en waren spoedig
op de plaats, waór in het vochtige zand
duidelijk de versche afdrukken van de
machtige klauwen van een leeuw te zien
waren.
„Deze hier ben ik al eenige dagen op
het spoor", zei mijn begeleider. ^Ziet U,
dat beest is kort geleden hier geweest;
het riet daar is nog heelemaal gebogen,
daar is hij heengeloopen en vermoedelijk
zit bij er nog niet in."
Daar kon ik met mijn\erstand niet bij.
Had Mr. Jones misschien het plan, nu in
de schemering den leeuw in het riet op
te zoeken? "Dat scheen mij gewaagd en ik
zei hem dat ook.
„Belachelijk", zei Mr. Jones veront
waardigd. Belachelijk! Ik weet heusch wel
wat ik doe en wil ook wel graag alleen
verder gaan. Maar ik dacht, dat U lust en
moed had, daarom noodigde ik U uit."
Een.zacht geritsel in het riet deed hem
stilstaan. „De leeuw", zei hij, beesch fluis
terend, en hij wees met de hand in de
richting vanwaar het geritsel kwam: „Nu
moeten wij uit het riet, hij kan niet ont
komen."
Bij zijn laatste woowlen was hij zoo
dicht bij mij gekomen, dat zijn schouder
de mijne raakte. „Lieve goedheid, kerel,
je bent dronken!" riep ik ontzet. Aan den
alkoholgeur, die Mr. Jones als met een
wolk omgaf, merkte lk waar hij zijn moed
vandaan had.
„Dronken? Ik?"antwoordde hij op een
toon alsof hij zwaar beleedigd was. „Wat
denkt U wel van een Engelschman?"
Toen kwam hij uit het riet én wij hoorden
heel dichtbij de zware stappen van den
leeuw en niettegenstaande de toenemer ie
duisternis, meende ik te zien, dat de hal
men op manshoogte zich bewogen. Wat
te doen? Ik had een dronken man bij me,
dat wist ik nu zeker. Praten kon niets
helpenl Nog eens deed ik een schuchtere
poging; toen besloot ik het gevaar met de
grootst mogelijke kalmte tegemoet te zien
en hoopte innerlijk, dat een of ander won
der alles ten goede zou leiden.
Mr. Jones stond een eindje van mij ver
wijderd en staarde met glazigen blik naar
het riet. Ik kon hein vaag zien, want het
was al donker geworden.
Om ons heen was alles stil. Een ver-
schrikbarende, zwoele stilte, zoodat mijn
hart haast onhoorbaar klopte. Toen plot-
seliiig hoorde ik een dof geluid en ik zag
een donkere massa bliksemsnel opvliegen.
Haast op hetzelfde oogenblik een korte
schreeuw en dadelijk daarop een geluid
alsof een overrijpe meloen met een stomp
voorwerp werd kapot geslagen. Ik wist
niet njeer wat er gebeurde. Tk; zag en
hoorde als in een droom, dat de leeuw zijn
prooi in het riet sleepte. Toen was er weer
diepe stilte om mij heen. Ik herinnerde
ihij alleen nog. dat ik, dadelijk toen ik
weer tot mijzelf kwam, met een bewonde
renswaardige behendigheid in den dichtst-
bijzijnden boom klom en daar een langen
vreeselijken nacht wachtte, tot de morgen
schemerde. Toen ik de ongeluksplek na
der in oogenschouw nam, was van de arme
Jones alleen nog maar een beetje bloed
te zien en zijn verspreide hersens vertel
den mi] wat de doffe slag geweest was,
alsof er een meloen kapotgeslagen werd."
Mijn geschiedenis was uit. Ik had haar
net zoo verteld als mijn vriend ze mij ver
teld had, en ik voelde mij niet bezwaard
het verhaal als iets wat ik zelf belepfd had
weer te geven. Het was immers toch ge
beurd en het maakt vaak voel meer in
druk als men een verhaal van een ander
navertelt, dan wanneer men een zelfdoor-
leefde gebeurtenis vertelt.
In elk gevalik had mijn reputatie
als Afrika-reiziger terug gewonnen.
LIEDJE VAN DE WEEK.
„DAT, "WAT HIJ NIET HAD"
-J J E-
MIJN SYSTEEM.
De onzachte criticus.
Sedert ik een lezing van professor
Couée had bijgewoond^ was ik gelukkig.
Voelde ik me niet lekker dan ging lk maar
voor den spiegel staan en herhaalde te
gen mezelf: „Je bent veel beter, je voelt
dpi je ieder oogenblik beter wordt"
En dan werd ik Inderdaad beter. Ik
paste dan ook het systeem langzamerhand
op alles toe.
Toen ons keukenmeisje op stel en
sprong wegliep ten itfn vrouw er over jam
merde, dat we nu niets te eten zouden
krijgen, want zij kan niet herhaalde
ik telkens weer:
„Ons keukenmeisje komt wél terug."
En waarlijk, ze kwam terug. We zagen
haar aankomen en zelfs mijn vrouw erken
de toen dé macht der suggestie.
Nou ja, de meid vertrok dadelijk
weer, want ze was maar even gekomen
om haar parapuie te halen, die ze verge
ten had, maar ze was"dan toch geko
men.
Daar we het zonder diner moesten stel
len zei ik voortdurend:
Ik heb heelemaal geen honger! En
dat hielp zoo goed, dat zelfs mijn vrouw
er genoeg van kreeg.
Alleen mijn vriendl Dirkeen, dien we
toevallig net ten eten hadden gevraagd,
voelde niets voor mijn systeem en ik kon
liem maar niet overtuigen.
Des te grooter was natuurlijk mijn vol
doening toen hij ©en paar dagen later bij
mij kwam oploopen en direct begon:
Zeg, er zit toch wel ieta In dat systeem
van jou Ik heb' gisteren een man gezien
cfie zichzelf voorhoudt: Ik ben millkranair.
De zaak interesseerde me natuurlijk ten
zeerste.
Ja, vroeg ik, en verder?
De man is van heel eenvoudige komaf
en nou woont hij In een heel groot huis
met een park er omheen. Hij heeft altijd
lui om zich heen, die hem bedienen, en
als hij uitgaat heeft hij minötens twee
mannen in livrei bij zich.
Geldzorgen heeft hij niet anderen
doen alles voor hem. En hij herhaalt
maar: Ik bén mülionnair.
Ik keek Dirksen triomfantelijk aan.
O zooi ik zou dien man wel eens willen
ontmoeten. Waar woont hij?
In Meerenberg- zei Dirksen.
Die Dirksen is onuitstaanbaar.
onderkant der mantel reiken. Een zwart
of groen vilt breton hoedje staat hier
keurig bij.
De reden.
Willem: Vind jij dat tooneelstuk nou
zoo bijzonder aardig?
Klaas: Heelemaal niet aardig.Inte
gendeel
Willem: Waarom klap Je dan zoo na
ieder bedrijf?
Klaas: Om niet in slaap te vallen.
Kleine Miep met Benjamin hébben
zich al gewapend tegen het koudere weer,
maar Benjamin schijnbaar nog niet tegen
het verdrietrover-het-voor-h et-ee rst-na a r-
schoolgaan. Want zie, tranen met tuiten
huilt de kleine turf. 't Zal wel gauw over
gaan, als ze maar eerst weer aan haar
mooie nieuwe sohoolmantel denkt, waar
zij zoo heel trotsch op is. Haar jasje is
van koper-rood velours de laine en leuk
gegarneerd, met lange patten door lusjes
heen gehaald. Het mutsje is bijpassend
van dezelfde stof.
Zus Miep heeft een flinke resolute
cape-mantel van gezellige lichtgrijze En
gel sche stof met oranje en zwarte en
groene stipjes of eigenlijk vlokjea
De groene knoopen en ceintuur geVen
een vroolijke toets. De leuke, bijpassende
hoed in Jockey-vorm en is ook met groen
leder en groene knoopjes gegarneerd.
BABBELUURTJE OVER MODE
Najaarsnumlets voor onze
school klnders.
De vacantie is ten einde! Tenminste
voor velen en voor de overigen is zij dan
toch spoedig ten einde. Wat al verzuch
tingen zullen er geslaakt worden. Het
zullen er velen zijn en van zeer uiteen
loopenden aard. Maar bij allen zal wel
die haast t zelfde zijn: „Nu raakt ook
snel de zomer ten end".
Zij, die te lijden hebben 'bij warm weer,
zeggen het met een zucht van verlichting;
anderen, die volop genoten hébben en
zich hebben laten koesteren en bruin
roosteren in *t heerlijke zonnetje, zeggen
het met een zucht van spijt; een andere
categorie, die uit èlles iets goeds weet
te hélen, zegt het gelaten en denkt alweer
aan de komende genoegens van sneeuw
en ijs; maar hoè men denkt, er aan ge
looven moeten wij allen: straks gaat al
weer de herfst komen. Maar daar het vol
strekt niet in mijn bedoeling ligt om u
nu met een schok uit de heerlijke na-
zomer-droomen te halen, laat ik de
herfst voorloopig nog waar ze ia H Was
meer mijn opzet om hn t te hebben over
onze kleine jonge dochters, aie nu weer
met tasch en hoeken gewapend, de school
zullen gaan bezoeken. Zij zullen dus nu
weer, of 't een mooie of leelijke dag is,
iederen dag naar bulten gaan. Met het
mooie weer gaat alles nog van zelf, maar
op de killere dagen moeten we ons weer
prepareeren.
Dan komt een gezellig wollen mantel
tje weer van pas. 1
Deze kokette jonge daane la zelfs een
manteloostuum rijk. Het is een oostuum-
pje van gras-groene kasba. Op het korte
plooirokje wordt een lijfje gedragen van
lichtgroene vyella of mouseline; waarop
in zwart en geel eendjes en bloempjes
geborduurd worden. Het driekwart jasje
heeft ongeveer 12 oJM. van den onderkant
af een opgezette oeintuxir en van voren
•en paar flinke zakken, dia tot aan dan
Modern.
Jetje kan al aardig auto-rijden tegen
woordig, zie ik.Wie heeft haar dat
eigenlijk geleerd?
Nou hoofdzakelijk de verkeers
agenten!
De vreemde woorden.
Zeg, ken jij die nieuwe relativiteits
theorie van Einstein?
Ik niet hoor en het kan me niet
schelen ook Want ik heb zoo goed als
geen relaties
Twee ptagsuhW
A. Hebben ze-bij Jansens tegenwoordig
altijd twee dienstmeisjes?
B.: Ja, een gaande en een komende.
De grappenmaker.
Rechter (tot eerste landloop^r): Waar
woont u?
Ik? Onder den blooten hemel,
mijnheer.
Re
echter (tot tweede landlooper): En
waar woont u?
Ik? Ik woon 'n verdieping hoog er,
Edelachtbare.
Hoopvol toeken.
Jeugdige zoon des Huizes: Moeder ik
geloof dat de nieuwe keukenmeid beslist
van plan is te blijven.
Moeder: Waarom geloof je dat?
Zoon: Nou ae zei vanmorgen tegen
me: Hoe heet je vent?
Te riskant
Bankier (tot sollicitant voor de vacature
van kassier op zijn kantoor): Nog 'n laat
ste vraag, mijnheer. Waar woont u?
Sollicitant: Ik woon vlak tegenover het
station, mijnheer.
Bankier: Sakkerloot, dat spijt me....
Neem me niet kwalijk, maar dan kan lk
u niet gebruiken.begrijpt, dat is al
te riskant voor mijl
Daar sprongen de kinderen op. „Wat
dan Moeder?" riepen ze uit Maar Moeder:
„Ja, dat zul je wel zien. Kom dadelijk
maar in de keuken."
Jan en Rep vlogen naar boven. Jan
haalde een trekwagentje imet zijn teddy
beer en1 Beb een sportkarretje mot haar
liefste pop. Toen met nieuwsgierige oog
jes naar de keuken. Moeder gaf hen elk
een zak met kleine stukjes brood in hun
wagentje en liet zo de tuindeur uit Al
gauw speelden de kinderen zóó heerlijk,
dat ze heelemaal de zakken met brood
Maar opeens zei Jon: „Och Teddy, wat
kijk je bedroefd. Heb Je honger?" Hg
haalde een paar stukjes brood uit zijn
zak en hield ze zijn beertje voor. Op dat
oogenblik streek er een roodborstje neer
een takje vlak bij de kinderen. Het
diertje jhield met een smeekende uitdruk
king in de kraaloogjes zijn kopje scheed
en piepte luid. i
„Och arm klein diertje," zei Rep mede
lijdend, Jij hebt zeker ook honger. En
ze wierp een stukje brood voor het rood-
bdfstje neer. Onmiddellijk schoot het er
op af en pikte het op. De kinderen wier
pen nu het eene stukje brood na het an
dere' neer en spoedig zat niet alleen het
roodborstje smakelijk te eten, (maar kwa
men ook de andere vogeltjes uit het park
meedoen. Bep en Jan vonden het heerlijk.
Met schitterende oogjes keken ze naar al
die kleine vogeltjes rondom hen en on
ophoudelijk gooiden ze hun stukjes brood
neer, tot eindelijk de zakken leeg waren.
Thuis vertelden ze opgewonden van de
heerlijke verrassing.
„Ja," zei Moeder. „Maar jullie hebt de
vogeltjes ook verrast. In den winter, als
het erg koud is, heeft iedereen -mede
lijden met de vogels. Dan zijn er veel
mensehen, die brood in het park of in
hun tuin strooien. Maar 's zomers kunnen
de arme diertjes ook niet altijd genoeg
voedsel vinden. En'dan krijgen ze geen
brood. Ik denk, dat de vogels niet zooveel
van den zomer houden als wij."
„Hè, Moeder", zei Bep, mogen wij dan
iederen dag naar het park, om het rood-
borstje en de andere vogels brood te
brengen?"
Dat vond Moeder natuurlijk goed en
ln het vervolg verveelden de kinderen
zich niet meer in het park. De vogels
waren gauw aan hen gewend en zaten
's ochtends al op hen te wachten.
Kinderen, jullie woont ook in een stad,
al is zo niet zoo groot als Amsterdam.
Maar hier zijn ook een massa vogels, die
niet zoovee! voedsel kunnen vinden, als
de vogels bulten in een dorp. Als je nu
veel van vogels houdt, of als Je misschien
een padvinder of padvindster of kabou
ter bent en niet altijd weet, welke goede
daad je op een dag zult doen, denkt dan
eens om de arme kleine vogels Vraag dan
f-ens aan je Moeder, of ze niet een stuk
brood voor je heeft Dan zul je eens zien,
hoe de vogels in de parken, pleinen en
tuinen er hongerig op af komen.
DAMRUBRIEK.
Alles betreffende deze rubriek te adres-
seeran aan:
Den Damredacteur der Heldersche
Courant,
ValèHusstraat 64hula,
Amsterdam.
HET ROODBORSTJE
Jantje en Beppie woonden in een groote
stad. Maar gelukkig konden j» toch altijd
buiten spelen, want achter hun tuin was
een park, waarin alleen maar wandelaars
moAten komen. Als het mooi weer was,
gingen ze al dadelijk na het ontbijt de
tuindeur uit om tot etenstijd in het park
te spelen. En altijd weer vonden zo het
heerlijk en nooit verveelden ze.zich tot.
ze eens met hun vader en moeder buiten
gelogeerd hadden. Wat hadden ze genoten
ln de bosschen en op de hei, maar o, wat
leek het park hun klein, toen ze weer
thuis waren. Niets prettig, om in te spe
len! Zoo' kwam het, dat Moeder op zéke
ren ochtend, toen het prachtig weer was,
Jan en Bep voor het raam vond zitten.
„Maar 'kinderen!" riep Moeder uit,
„waarom ga jullie niet in het park spelen.
Het is zulk heerlijk weer!"
,Och nee, Moeder," antwoordde Jan.
„Wat heb je nu aan zoo'n vervelend klein
park. Laten we toch bulten gaan wonen!"
Moeder lachte en zei: „Dat gaat niet
vent Vader kan zijn kantoor niet mee
nemen. Maar je bent een paar domme
kindertjes, hoor. Kom, neem je speel
goed en ga naar het park. Daar is een
verrassing voor jullie!"
De Zuld-Franeche kampioen, D. Kloon,
speelde ln bovenstaande stelling
L 41 861 Zijn tegenstander nu
een schijf te winnen, en speelde
I- 2127? Er volgde echter:
2. 81:22 18:27
62:21 28:41
4. 21—171 11:22
6. 42—87 4182
6. 88 18 18 22
7. 86-61 26 87
8. 89—88 22 88
9. 48-42 87 89
10. 40—84 69 8Ü
11. 85:2!
afwikkeling, waaruit duide
lijk blijkt welk een geestig speler Rlooa Ja.
Feraud, een andere grootheid uit het
zonnige Zuiden, gaf zijn tegenstander
twee schijven voor en wist ln bovenstaan-
den diagramstand zijn achterstand in te
halen en nog te winnen:
1. 27—21 18:47
21—16 4729
16: 9 14: 8
40—84 29 4Q
4661 gewonnen.
2.
8.
<L
b.
Hij liad 'r een meisje met oogjes mooi blauw,
Hij had 'r een meisje met Hefde trouw.
Hij had 'r een schoonma, die veel van ham
hield,
Hij had er een gchoonpa mat vriendschap
bezidld.
Hij had 'r een hoekje, waar goed wat op stond.
Hij had er een schattige snoes van een hond,
Hij had 'r een piano van goed fabricaat,
Hij had! 'r een oog op een zekeren staat.
Hij had er van al wat hij noodlg maar had.
Hij had 'r de zegen, waarom hij trouw bad.
Hij had 'r *n kantoor, met kans op' pensioen,
Hij had er'des daags haast niets op te doen.
Hij had *n epn baantje als goedbetaald chef,
Hij hagl energie en ook plichtsbesef,
Hij had er den dag van zijn huwlijk bepaald,
Hij had 'r contant al zijn „hebben" betaald.
Toch was hij heel treurig, toch bad hjj
verdriet:
Want, ziet ge, een woning, die had hij nog niet
i
Corry Brens.