UIT DE OUDE DOOS. Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, Zonderlinge lotgevallen in het Dagelijksch leven van ZATERDAG 6 FEBRUAR11926. NO. 212 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) DRIE KONINGEN IN HET HOLLAND DER 16e OF 17e EEUW mfé EEN SPOORWEG-ZOOLOOG. Misplaatste verootwaardlglng. DB MODERNE MAN IN DEN SCHOUWBURG. 't Juttertje DriekJonlr^ÊiiraUerieL In vroeger tijd kozen tijdens de Drie koningen-periode de kinderen onder elkander, of ook wel de volwassenen, drie koningen; twee daarvan werden in het wit gekleedéén in het zwart. Iedere koning kreeg een papieren ster ir.et een brandende kaars er achter, in de hand. Zóó uitgedost gingen de konin gen met hun geheelen stoet de straten langs, naar een of andere herberg, waar ze elkander onthaalden op bier met suiker en oliebollen. Onder weg zongen de koningen het volgende lied: Één stem: We komen getreden met onze starre. De drie stemmen: Dauwerier de cranslo I l) Één stem: Wij zoeken Heer Jezus, wij hadden hem [gaarnei De drie stemmen: Lauwerier de Knier Zijn Koning Kareis kinderen. Pater bonne Franselijn Jemerie. En met deze afwisseling van solo en refrein We kwamen al voor Herodes zijn deur. Herodes den Koning kwam zeiven veur. Herodes die sprak met valscher hart: Hoe ziet er de jongste van drie zoo zwart? Al is hij wat zwart, hij is wel bekend: Hij is de koning uit Oriënt. Wij kwamen den hoogen berg op gaan, Daar zag men de star zoo stille staan. O Starre je moet er zoo stille niet staan Je moet er met ons naar Bethlehem gaan l Te Bethlehem inne de schoone stad Daar Maria met haar kleine kinde zat. Hoe kleinder kind, hoe grooter Godl Een zalig Nieuwjaar verleen ons Godl Driekoningen-feesten duurden vroeger veel langer dan een dag. In Holland bijv. i) Dit liedje is zeker reeds zoo oud, dat de menschen van voor ongeveer 350 jaar niet meer wisten wat zij zongen in hun refrein. Dat heeft vroeger stellig wel eenige beteekenis gehad, maar die is uit den verbasterden vorm niet meer na to gaan. GEBED. Tragi-komedie. (Naar Paul von Schönthan). De tijd van Werther is voorbij, en in de statistieken komen de zelfmoordenaars uit liefde met een veel lager totaal voor dan de levensmoeden, die een eind aan hun lijden maken wegens sociale en andere misstanden. Verloren vermogens leiden tegenwoor dig eerder tot den stap in het eeuwig duister, dan verloren harten, wat wel blijkt nit het feit, dat bijvoorbeeld van de I x 1.000 zelfmoorden, die gedurende vier achtereen volgende jaren werden gepleegd, slechts drie procent waren toe te schrijven aan „ongeluk in de liefde". Zelfs de dubbele zelfmoorden van ge lieven, die zooals de koningskinderen uit het lied elkaar niet konden krijgen, omdat verstandige bloedverwanten hoogst prozaïsche bezwaren hadden en hun toe stemming weigerden, zelfs die speciale soort van ongevallen gaat meer en meer uit de mode. Het is alsof de voldoening, om althans „in den dood te zijn vereend", veel van de poëtische aantrekking heeft ingeboet, die zij op ziekelijk geprikkelde gemoederen placht uit te oefenen. Men kan hier wel degelijk van mode spreken, want de ervaring leert, dat der gelijke daden zich herhalen, zoodra er maar een heeft plaats gehad. Bij alle ge vallen, die in de laatste jaren wereldkundig zijn geworden, wreekte de verlaten gelief de zichzelf of aan de trouwelooze. Het toeval wil, dat ik kennis draag van een voorval, dat nauw verwant is aan bo venbedoelde liefde-drama's, hoewel dan in eenigszins parodistischen zin, zoodat men slechts tooneelschrijver behoeft te lijn, om er aanstonds een successtuk van te maken, dat veel geld Inbrengt. De auteur van het stuk zou dan zeker het verwijt moeten booren, dat hij iets zag men het volk reeds vóór Kerstmis beginnen met de Driekonings-maskerade. De zangers kozen de drie meest wel- gemaakten uit hun midden om de konin gen voor te stellen. Alle drie kregen een wit hemd aan, en een windsel, een soort tulband, om het hoofd, met klatergoud rijk versierd. Soms was de één, soms alle drie in het gezicht zwart gemaakt. De middelste droeg een langen stok, waarop een groote ster een soort lantaarn van wit papier was gehecht. In de ster brandden een of twee kaarsen, en door middel van een touwtje kon de drager de ster laten draaien. Van half November tot Driekoningen toe zag men zulke maskerades langs de straten trekken. Te Nijmegen hield dit gebruik tot voor ongeveer 40 jaar stand. Te Princenhage en elders in Noord- Brabant zingen de kinderen, terwijl ze om giften langs de huizen gaan: Driekoningen, Driekoningen, Geef mij een nieuwen hoen, Mijn oude is versleten, Mijn moeder mag 't niet weten, Mijn vader heeft het geld Op de rooster geteld. De laatste regel wil zeggen, dat het geld door de vingers is gegaan, en er niets is overgebleven voor een nieuwen hoed. De kinderen moeten er dus om bedelen. Meestal hebben zij een papieren lantaarn of een onbeschutte kaars bij zich. Ook het kerske-springen (kaarsje sprin gen) bleef in Noord-Brabant lang in eere. Toen ik klein was gebeurde het nog. Men plaatste vijf, zes brandende kaarsjes op den grond, zoo dicht bij elkaar, dat men er net even tusschen kon staan. Onder het zingen van: Kerske, kerske, onder de been, En al wie daar niet over kan, Die weet er niet veel van. sprong men achtereenvolgens over die kaarsen heen. Wie er een uitdoofde of omver wierp, moest een pand betalen, dat dan later op de gebruikelijke wijze werd ingelost. 0- onwaarschijnlijks op de planken had ge bracht, en toch kan ik er met mijn hoofd voor instaan, dat het volgende waar ge beurd is om de eenvoudige reden, dat ik zelf er een rol in heb vervuld. Rudolf, de held van het „drama", had verscheidene jaren in Parijs gewoond, en van het leven genoten, in den zin, dien de man van de wereld gewoonlijk aan die woorden hecht, en toen hij ten slotte, op bevel van zijn vader naar zijn geboortestad was teruggekeerd, bevond hij, dat de vrou wen aldaar in velerlei opzicht achterston den bij de schoonen in Frankrijk's hoofd stad. Noch oppervlakkig, noch grondig be schouwd, konden zij in vergelijking komen met de Parisiennes, die hij zoo lang had mogen bewonderen en vereeren. Misschien oordeelde hij bovendien met het hartwant hij had te Parijs een jonge dame achtergelaten, die hem de voortref felijkheden der Gallische dochtcren in den besten zin had leeren kennen. Het meisje had een passie in hem op gewekt, die eerst nu hij zooveel kilometers van haar aLwas, in den hoogsten gloed oplaaide. Bijna schaamde hij zich over zijn malle verliefdheid, en om daar eens en voor goed een einde aan te maken, schreef hij aan de verlatene, dat zij verstandig zou doen met zich in de stad zijner inwoning te komen vestigen, terwijl hij haar tevens verzekerde, dat hij alles wilde inspannen, om den bloei van haar zaak te bevorderen. Zij was namelijk een buitengewoon han dige fleuriste of bloemenmaakster. Margot wist, dat hij een man van zijn woord was en dat zij dus op zijn steun kon rekenen. Acht dagen na de ontvangst van "zijn brief kreeg Rudolf dan ook een telegram, waardoor hem bericht werd met welken trein Margot zou aankomen. Een schoonheid, die reeds op het eerste gezicht bewondering wekte, was zij niet, maar wel een typische, chieke Parisienne, met pikant, jong gezichtje, een onberis- pelijken teint, en een slag om zich te kleeden, zooals zelden wordt aangetroffen. Dit waren haar uiterlijke bekoorlijkhe den. Maar evenmin waren te versmaden haar onverstoorbare opgewektheid, haar jolige luim en haar aardige kijk op de dingen. NIEUW LEVEN. Op den vrijen Zaterdagmiddag, terwijl de zon op den vroegen voorjaarsdag als een balsem streek over de kerven van den winter, zoodat het was alsof de doodsch- heid, die nog over de weiden lag, tot nieuw leven werd gewekt, zag men op de buitenwegen velen zich bewegen, die hun Engelschen Zaterdagmiddag gingen dienst baar maken om de profetie, die in de natuur lag, kracht bij te zetten. Met karretjes en kruiwagens, met schop en hark trokken ze naar hun lapje grond. Karretjes en kruiwagens, zwaar beladen met moeizaam gegaarde producten, die in de aarde chemisch dienden te worden omgezet tot krachtiger groei en bloei van spinazie, doperwten, sla en boonen en welke heerlijkheid uit het land der groen ten meer. Dan, als het daar uitgespreid ligt over het akkertje en de zon het te overtollige vocht heeft opgeslurpt om daarboven weer te formeeren de vergaarbakken, die aan stonds weer moeten plengen den smach- tenden grond, zetten ze de spade erin en steek na steek werpen ze om en be dekken de mest met de aarde. Dan wacht de aarde op het zaad, dat op een anderen vrijen middag gelegd zal worden. Zoo werkend en wroetend is daar weer de voorbereiding tot de nieuwe groen- tenteelt, die hun huis voorzien zal van versche groenten heel het voorjaar en den zomer door en die misschien voldoende zal zijn hun tafel tot zelfs den winter door te voorzien van krullige boerenkool en forsche spruitjes. Voor velen is dat liefhebberen in groen teteelt een ware ontspanning; voor ande ren is het de harde noodzaak, die hen de spade in de aarde doet drijven en de hark eggend er door te trekken. Levensvreugde en levensnoodzaak; beide wellicht voerend tot den oogst, die voor den eerste isoogst en genoegdoening en voor den laatste: oogst, zonder meer. Wie er het rijkste door wordt, is gemak kelijk uit te maken. Wij allen hebben wel dingen te doen als levensnoodzaak. Gelukkig dan de mensch, die de tanden op elkaar klemt en zegt: „het is levensnoodzaak", en door zet hetgeen de plicht hem gebiedt. Doch gelukkiger de mensch, die in zijn arbeid, welke hem door het leven moet voeren, tevens vindt een heerlijke genoegdoening. Dan is het arbeiden een lust. En nu kunnen we wel zeggen, dat ook die ander zich die lust in het werk moet eigen ma ken, maar hij, die eigen zelfregistreerende barometer wel eens raadpleegt en het dia gram durft te bekijken, zal toch ook wel constateeren, dat die barometer van de arbeidslust niet precies langs de water- „Natuurlijk, hij heeft er een uit Parijs laten komen", beweerden zijn kennissen, zooals men dat gewoonlijk van een hoed of iets dergelijks zegt. De „gelieven" konden zich wel niet zoo vrij en prettig bewegen als in de rue Tur- bigo, waar ze in Parijs hadden gewoond, maar Rudolf was tevreden. Toen gebeurde er iets zeer onverwachts. Naar den wensch van zijn vader stemde Rudolf er in toe, een verbintenis aan te gaan met een meisje uit één der eerste families, en natuurlijk moest hij er dien tengevolge in de eerste plaats aan denken, om van Margot af te komen. Met de grootste omzichtigheid deelde hij haar zijn besluit mee. Voor het gemak schriftelijk, wat trouwens in dergelijke „pijnlijke" aangelegenheden de voorkeur verdient. Het stuitte hem tegen de borst haar de ware reden, zijn engagement, mede te deelen. Daardoor wendde hij liever een plotselinge ommekeer in zijn gemoedstoe stand voor, dien hij aldus omschreef Ik heb je eens liefgehad. Toen woonden wij in de rue Turbigo. En ik dacht je nog steeds lief te hebben, toen ik je vroeg hierheen te komen wonen. Maar ik heb me vergist. Hoe het is ge komen weet ik niet. Ik kan er me geen rekenschap van geven, maar ik voel, dat ik niet meer van je houd, dat alles tus schen ons uit moet zijn De gewezen bloemenmaakster ant woordde pas, nadat zij er een dag en een nacht over had nagedacht. Zij noodigde Rudolf uit, op een bepaald uur bij haar te komen. Op den genoodigde maakte deze invi tatie een allesbehalve prettigen indruk. Hij verzocht dus zijn besten vriend met hem mee te gaan en voor het huis de wacht te betrekken. Margot bewoonde een appartement op de eerste etage. Na herhaald schellen bleef de deur gesloten. Rudolf voelde In zijn zak en haalde er den huissleutel uit. „Ze zal nog niet thuis zijn. Ik ga maar naar binnen en dan wacht ik haar wel", zei hij, maar zijn hand beefde, toen hij den sleutel in het slot omdraaide „voor den laatsten keer". In de huiskamer, waar hij anders werd ontvangen, vond hij nu een briefje op tafel met de woorden „Lieve Rudolf, ik heb teveel van je ge paslijn is gegaan, doch dat er groote curven loopen en dat de eene soort van arbeid hem oneindig genot en vreugde bracht, terwijl de andere soort hem een last en slechts een harde noodzaak was. Maar dan gelukkig hij, die weet dat hij, bij die curven onder het waterpas, de tanden heeft op elkaar gezet en dat hij aan het diagram kan zien, dat, nè de inzinking, toch weer is gekomen de rijzing, hem ver heeft gevoerd weer boven het waterpas. Nu betrap ik me zoowaar, tot welke overdenkingen zulke prozaïsche dingen als mest en groenten een mensch kunnen voeren, en de dichter had wel gelijk met zijn„poëzie is overal, overal, mijn vrin den". Zeker is het, dat de natuur weer ligt te wachten op de streeling van de voor jaarszon. Aan de vogels scheen je het al te kunnen merken. Niet alleen dat de musschen reeds hun krijschorgieën hielden, doch de bonte kraaien, onze echte wintergasten, legden een uitbundigheid aan den dag, die blijk baar een weerspiegeling was van hetgeen er bij hen omging nu ze weer voelden, dat ze straks deze gastvrije oorden, die hen slechts duldden, weer zouden kunnen verlaten om in de uitgestrekte gebieden van Oost-Pruisen en Rusland, waar mijlen in den omtrek geen menschelijk monster valt te ontdekken, hun vrijbuitersbestaan ongehinderd te kunnen voortzetten. Brengen zij dan, op hun tocht in het najaar naar deze streken, de blijde bood schap mee, dat de onmetelijke landen daar in het Oosten willig wachten op de nijvere handen om de schatten, die in den schoot der aarde daar nog voor het delven krijgen, te vergaren, Dan zal ook de doodschheid, die sinds 1914 over het menschdom gespreid schijnt te liggen, tot nieuw leven worden gewekt. Bobiuson. Bij gelegenheid dat Franck Buckland uit Frankrijk naar Engeland terugkeerde, als gewoonlijk beladen met levende en doode „monsters", trok de kop van een aap, die uit zijn zak stak, de aandacht van den spoorwegbeambte in het plaats bureau, en in weerwil van alle verzeke ringen van Buckland, dat hij het mis had, beweerde deze, dat het een hond was en dat er als zoodanig voor betaald moest worden. Er was geen overtuigen aan en wrevelig stak Buckland toen zijn hand in een andere zak, haalde er een schildpad uit en zeide: Misschien noem je dit dan ook wel een hond? De beambte bekeek den schildpad. Neen, zeide hij op beslisten toon houden, om dit te kunnen overleven Terwijl je dit leest, sluit je Margot voor het laatst haar oogen Rudolf zonk op een stoel neer. Wat hij vernam, ontroerde hem te meer, omdat hij eigenlijk niet kon vermoeden, wat er eigenlijk was voorgevallen. Omdat hij wist, dat het vreeselijke zich juist op dit oogen- blik moest voltrekken „Zoo is dus Margot", zuchtte hij. „Zoo is het lieve kind, die jolige Margot I En ik heb haar altijd voor zoo lichtzinnig gehouden 1" Hij liet zijn hoofd in zijn handen ruisten en bleef het briefje met de jobstijding angstig bestaren. Zijn verbeelding vloog van de rue Turbigo, waar hij de lieve Margot had leeren kennen, naar de koude rivier, uit welker water men het verstijfde lijk van een vrouw ophaalde Plotseling werd hij door een knarsend geluid opgeschrikt. De deur van een hooge spiegelkast ging open: Margot kwam er uit te voorschijn, ernstig en bleekklaar blijkelijk had zij extra wit blanketsel op gelegd. „Rudolf, zei ze, ik heb je door het sleutelgat bespied. Wat je ook zeggen mag, je houdt nog van me. Toe, zeg ja en ik werp dit'ding weg. Daarbij opende ze haar vuistje een weinig, waardoor een wit poederpapier zichtbaar werd, zooals dat bij de apothekers in gebruik is. - Laat alles weer zijn als vroeger, Rudolf.... Maar Rudolf was zoo verrast, dat hij eerst tot zichzelf moest komen, eer hij kon antwoorden. Ik kan niet zei hij eindelijk zeer beslist, maar ik bezweer je, Margot, voer niet uit wat je van plan bent. Ik vermoed, ik begrijp, maar toe doe dat vreeselijke nietl Margot haalde een glas water van een tafeltje en zette dat voor zich neer'. Rudolf trachtte de hand, die het nood lottig poeder omkneld hield, te grijpen, maar het meisje, vlug als een eekhoorntje, wist hem telkens weer te ontsnappen In zijn angst snelde hij naar het geopende venster, om zijn vriend, die voor het huis op en neer patrouilleerde, te roepen. Na weinig seconden stond deze getrouwe in het vertrek, waar zich het drama zou afspelen. Help me toch in 's hemels naam. Ze beweert niet te kunnen leven zonder mj}.... Kleine Karei (tot erftante) Tante wat heeft u een leelijk gezicht 1 Moeder (buiten zichzelf) Kareltje, wil je wel eens gauw je excuus maken I Kareltje (gehoorzzam) Het spijt me heel erg tante, dat u zoo'n leelijk gezicht heeft. Meneer: Prachtig boek overzwemmen. Zeer nuttig in hachelijke omstandigheden. Mevrouw: Hoe zoo? MeneerNou als je soms eens in het water viel en niemand zou er zijn om je te kunnen redden, dan had je pagina 103 maar op te slaan om te weten, hoe je je zelf het langst boven water kon houden. daar laten wij geen vracht voor betalen. Dat zijn beesten. Toen voelde Franck dat hier geen overreding mogelijk was en hij betaalde de spoorkosten. Een nijdige klant komt binnen in een kousenwinkel. Zeg eens, ik heb hier nog niet lang geleden een hoop sokken gekocht, die mij als „kleurhoudend" gegarandeerd werden. Hier heb ik een paar, waar niet de minste kleur meer in zit, ofschoon ik ze maar twee dagen gedragen heb. En nou ben ik waarachtig al 14 dagen bezig, om die vervloekte kleur van mijn voeten af te schrobben, zonder dat mij dit glad zit. WinkelierGoeie hemel, veertien dagen bezig 1 En nu durft u nog te beweren, dat die kleur niet houdt? Och, meneer, zoudt u zoo goed willen zijn uw hoed af te zetten, we kunnen niets zien O, zeker, met genoegen I En nu wil zeo God, 't is vreeselijk, nu wil ze vergift innemen. De vriend pakte de kleine hand van de Parisienne in zijn stevige vuist en on dervond slechts weinig tegenstand. Hij ontrukte haar het in elkaar geknepen papier en smeet het in een hoekOp hetzelfde oogenblik voelde hij twee armen om zijn hals slaan en hoorde hij snikkend roepen Jij hebt me gered hoe zal ik jé bedanken Margot lag aan zijn borst. De brave vriend wist niet zoo dadelijk wat er met hem gebeurde, maar een dergelijke omhelzing, daar kon een echte man dan toch ten slotte niets tegen heb ben „Juffrouw", rtotterde hij wees bedaard" Ik wil, dat u me Margot noemt. Rudolf, hoe heet je vriend? Albert. Albert, noem me Margot. Aan u heb ik mijn leven te danken Alles v Alles wil je me een zoen geven Ja O, ik dank u het leven, lieve, lieve red der. Monsieur Albert deed wat hem gevraagd werd. Inderdaad scheen het leven in Mar got weer te keeren. Haar wangen vertoon den weer de blos der gezondheid en der jeugd. Op Albert's zwarte gekleede jas daarentegen waren verschillende bemeelde plekken achtergebleven. Toen Rudolf dit zag, werd het hem toch te machtig. Margot, klonk het gebiedend, wil je mijn vriend wel eens met rust laten? Hij zag het triompheerende lachje niet, dat om Margot's lippen speelde. Ze meende dan toch eindelijk gewonnen te hebben. Hij was nog jaloersch, dus hield hij van haar en de rest moest in orde komen. En de rest kwam in orde. Rudolf be greep, dat hij zonder zijn lieve Frangaise niet zou kunnen leven. Zijn aanstaande uit den voornamen kring, noch zijn vader konden hem tot andere gedachten meer overhalen, en de Fransche geest, het Fran- sche genie en de Fransche bekoorlijkheid behaalden een blijvende overwinning. Margot werd Rudolfs aangebeden vrouwtje. B.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 13