VOOR DE VROUWEN. VAN 'S LEVENS WIJSGEERIGEN KANT h liedje van de week. ECHTELIJK GESPREK. Uil dien tijd der vrarweneanancJpaile. Hij zat te lezen in de krant, Zij staarde naar de zoldering, En zei„Als ik nu morgenvroeg Eens even naar mijn bosschen ging Mijn bosschen aan den Veluwzoom, Waar ik als kind heb rondgedwaald, Je weet dat ik je dikwijls vanj Die mooie dagen heb verhaald. Ik heb een drukken tijd gehad, Twee dagen kunnen er nu af, Het was de eenzaamheid van 'tbosch, Die steeds mij nieuwe krachten gaf. Hij zat te staren op zijn krant, En dreigend trok zijn voorhoofd saam, Zijn blik werd somber en hij riep Wat wil je toch in 's hemelsnaam Ik dacht dat een getrouwde vrouw Thuis haar geluk en plichten had, En zenuwachtig kneep zijn hand Een valsche vouw in 't avondblad. Hij werd didactisch en hij zei Ik weet wel, de moderne tijd Brengt jullie ook het hoofd op hol, Dit is de nieuwste fraaiigheid 1 Getrouwd te zijn en toch nog soms Er uit gaan zonder man of kind, Ik zal niet zeggen zei hij heesch, Wat ik van zulke reizen vind. Hij werd aandoenlijk en hij zei Dacht jij dat bij ons thuis misschien Mijn moeder ooit de wenschelijkheid Van zoo iets mals heeft ingezien? Zij stond voortdurend voor ons klaar, Zij ging niet voor zich zelf op reis, En jij... zijn stem hield alsem in, Jij... groote gunst je bent niet wijs 1 Hij dronk zijn thee in één slok leeg, Zij staarde naar de zoldering En zei„Ik ben je moeder niet Het zou mij goeddoen, als ik ging. De een is zus, de ander zoo I Het is voor mij nu een festijn, Getrouwd of niet, van tijd tot tijd, Eens met mijzelf alleen te zijn. Hij zeiMensch ga dan naar de kerk, Dat doe uk, als ik tijd heb, ook, En houd je aandacht bij je werk, Dan raak je niet zoo van de kook. Enfin hij keek weer in zijn krant, Genoeg van al die mallepraat 1 Je snapt wel, dat je zonder meer, Niet op je eentje reizen gaat. En zanik er niet verder om, Je weet nuik houd voet bij stuk, Ik geef je, wat je noodig hebt, En hier in huis ligt je geluk I J. Canary. Een oorzaak ligt al dadelijk voor de hand de kennis die wij reeds bij voor baat meenen te bezitten, staat het zuivere gebruik van ons waarnemingsvermogen in den weg. Immers, we benaderen elkaar bijna altijd met een dosis vooropgezette denkbeelden en dat verschijnsel vinden we terug in allerlei verhoudingen van menschen onderling. Ouders veronderstellen bij hun kinderen eigenschappen, die ze zeiven hebben be zeten en bouwen daarop voort. Zouden ze hun eigen kinderen niet kennen Jonge menschen omkleeden elkander met ideale deugden en vertrouwen daarop voor den ernstigen levensstrijd. Menschen die wat verder van elkander afstaan, rangschikken elkander te recht of ten onrechte, in een bepaalde categorie, op grond van één eigenschap, die hen in het oog is gesprongen. Maar er zijn nog meer oorzaken. Het valt ons zoo uiterst moeilijk door het uiterlijk voorkomen heen te zien, hoewel we toch weten, dat het slechts de gevel is, waarachter al wat blijvende waarde heeft, verborgen ligt. Noodt die gevel ons tot binnentreden, dan gaan we er spelend doorheen, maar lijkt ons de ingang niet veelbelovend, dan wenden we ons af en doen niet eens (ie moeite om aan te kloppen. Het kan echter ook wel zijn, dat wij aankloppen, maar tevergeefs, omdat de deur aan de binnenzijde gegrendeld is. Want dit is een nieuwe oorzaak we sluiten ons dikwijls noodeloos af. 't Zij uit zelfgenoegzaamheid, 't zij uit valsche schaamte, 'tzij uit onvermogen of weerzin om ons te uiten, we schijnen het er soms op toe te leggen om ons niet te doen kennen, zooals we zijn. Eindelijk speelt de afstand tusschen schijn en wezen een belangrijke rol. We willen zoo gaarne schijnen wat we nog lang niet zijn, al is het ons ernstig voor nemen het eenmaal te worden. Is de zaak echter wel van zoo ingrij pend belang en komt het er zoo heel veel op aan, of we elkander met juistheid beoordeelen Ongetwijfeld jain de eerste plaats in het belang der waarheid. Aan de waarheid is de eindoverwinning en zoolang we ons, willens of onwillens, laten misleiden, leven we in een fictieve wereld, die gedoemd is te gronde te gaan 1 De banden, aldus aangeknoopt, zullen geen stand houden in moeilijke dagen en het huis, dat we optrekken is er een, dat op zandgrond is gebouwd. „De winden en slagregens zijn geko men en het is gevallen en zijn val was groot." KENNEN WIJ ELKANDER? Bouw niet op zandgrond. Kennismaken lijkt zoo eenvoudig. De mededeeling van wederzijdsche namen, een buiging of een handdruk, het wisse len van een paar gemeenplaatsen, het ontdekken van een gemeenschappelijken bekende, en we gaan van een met dc gebruikelijke woorden „aangenaam uw kennis te hebben gemaakt". Ia dat het zoo gaat met de groote massa, dat is niet meer dan natuurlijk. Lang niet iedereen is bestemd om een blijvenden invloed uit te oefenen op ons leven. Maar het is jammer dat we ons niet meer moeite geven om de weinigen, die daarvoor in aanmerking komen, dan ook goed te leeren kennen en op een juist peil te schatten. Het is ongelooflijk, hoe zeer we ons vaak in dit opzicht vergissen en hoe weinig het ons in den grond kan schelen. Het gebeurt toch herhaaldelijk dat we iemand, dien we voor heel gewoon en allecfaagsch hebben versleten, plotseling voor den dag zien komen met een wel doordacht en flink uitgevoerd stuk arbeid, waarmee hij zich ongetwijfeld reeds lang heeft bezig gehouden. We slaan dan de handen in elkaar en vragen verbaasd wie had dat nu achter hem of haar gezocht 1 En omgekeerd: We hebben iemand altijd voor een hoogstaand mensch ge> houden en worden plotseling gewaar, dat hij heeft deelgenomen aan kuiperijen, die niet van vandaag of gisteren kunnen zijn, maar die eerst thans plotseling aan het licht treden. We gaan steun zoeken voor een doel, dat ons bijzonder ter harte gaat. Bij den eerste kloppen wij aan met de gedachtedat zal wel vruchteloos zijn 1 en zie, hij verrast ons met groote be langstelling en met een ruime gave. Van een tweede koesteren we juist groote verwachtingen, maar daar worden we juist teleurgesteld. Voorbeelden zijn voor het grijpen, maar laat ons liever trachten eens eenige oor zaken bij name te noemen, die tot veel vuldige mistastingen aanleiding geven. babbeluurtje over mode. Oude steden In Peru. Dr. Mc Govem, de bekende Tibetreiger, die thans in Zuid-Amerika een exploratie tocht volbrengt, heeft met Julio Tello, directeur van het Oudheidkundig Museum van den staat Peru, op het Paracas-schier- eiland 25 mijl ten Z. van Pisco en onge veer 150 mijl ten Zuid-Oosten van Lima de overblijfselen gevonden van twee oude Peruaansche steden. Een van deze dateert volgens hem van ongeveer 1000 jaar voor onze jaartelling en de andere van pl.m. 500 jaar v. Chr. En nevens deze over blijfselen vonden zij nog de ruïne van een derde stad, uit den tijd van de Inca's. De muren en de begraafplaatsen van de twee oudere stéden zijn van rood porfier. De eerste stad, die zij Cerro Co- lorado (cerro is heuvel) doopten, lag be graven onder 20 30 voet zand. Vlak bij bleek een groote reeks graven te liggen, die den vorm hadden van een waterflesch met platten bodem. In ieder graf troffen zij tusschen vijf én vijftien mummies aan, in zittende houding in 't rond langs de wand verder weefsels van fraai dessin. Het gevonden aardewerk daarentegen was primitief en onversierd. De wapens en werktuigen zijn van vuursteen, ruw bewerkt. Wat metalen voorwerpen aan gaat, waren er alleen hoofdbanden en andere stukken van goud vervaardigd, van een schoone en eigenaardige bewer king. Ook voor de tweede stad, door hen Cabeza (hoofdstad) Larga genoemd, bleek porfier als bouwgesteente te zijn gebruikt. Deze stad moet zeker wel tienduizend inwoners hebben geteld. De weefkunst en de pottenbakkerij, door hen beoefend, waaren blijkbaar navolging van die uit de oudere stad. De schedels der bewo ners waren haast onnatuurlijk lang. En in beide steden vond men aan schedels de bewijzen, dat trepanatie reeds werd toegepast. De patronen voor het weefgoed toonen aan, dat er nauw verband moet hebben bestaah tusschen de oude bescha ving op het schiereiland Paracas en de cultuur van Tiahuanuco in het hoogland van Bolivia. (Hbl.) Boer (met zijn vrouw in Amsterdam). Zeg vrouw, kijk eres, daar motten we wezen. Daar staat op het raam eten van twaalven tot zessen voor f 1.25. Zes uur smullen voor vijf en twintig stuivers, daar moeten we wezen. Verscheidenheid ln mouwen. 'k Heb toch zoo'n heerlijke richtsnoer in alle verzuchtingen, welke ik hoor slaken, voor m'n „modebabbeltjes". Want ik neem voor vaststaande aan, dat, waar nü de ééne dame en dén weer de èndere dame over klaagt, vrijwel de klacht van iedere dame zal zijn. Welnu de jongste verzuchting, die ik hoorde, was„zelf een japon maken is niet zoo verschrikkelijk, maar de mouwendaar weet ik nu nooit eens een aardig idéé voor". Daar deze klaagster zeker niet alléén staat in haar klagen en er wellicht onder mijn lezeressen zijn, die hetzelfde ook wel eens uitroepen; denk ik niet beter te kunnen doen, dan maar eens een flinke serie mouwen aan „de vrouw" te trachten te brengen. Allicht hebt u dan voor 't eerst volgende dozijn japonnen of mantels keus genoeg' Nummer I van de modellen is zeer geschikt voor een wollen jurk. Het split wordt aan de binnenzijde geborduurd met artistieke steekjes en kleurtjes. Het poefje wat er onderuit komt, kan van dezelfde stof zijn, maar ook heel goed van zijde, fluweel of georgette. Ook dit poefje wordt aan den pols geborduurd. Het tweede mouwtje is keurig voor crêpe de chine. Dit is een wijde mouw, welke aan den bovenarm en pols op maat ingehaald wordt en aan den pols met een fijn afstekende tint met de festonsteek bewerkt wordt. De derde mouw is ook mooi voor een wollen japon en kan ook smaalvol ge borduurd worden met een moderne sier- steek in b.v. twee of drie kleuren. Mouw no. 4 is buitengewoon elegant voor b.v. een fluweelen of zwaar zijden mantel. De manchet kan dan met een dubbele rand van één of andere zacht soort bont bezet worden. Het vijfde modelletje kan dienen voor een zwaardere zij-soort (b.v. charmeuse, crêpe satin, crêpe marocain of iets der gelijks). De versiering bestaat uit plooitjes aan den binnenkant gestikt tot op de hoogte waar het poefje begint. Dit poefje wordt benaaid met luchtig stalen ringetjes. Het zesde mouwtje, voor stof en zij beide geschikt, zou dan eens mooi met wat haakwerk versierd kunnen worden. Mouwtje no. 7 is een snoesje voor een avondjurk. Een flinke hoeveelheid vier kante lapjes worden als schubbetjes alle maal half over elkaar gehecht. Het boven deel uwer armen zal er bepaald uitzien als een schitterende dahlia. Het achtste model is én voor mantel mouw èn voor robe-manteau-mouw ge schikt. De in vorm gesneden volannetjes worden allen met een schuin biesje zijde geboord (of met tres). Nog een zeer chique model voor boven genoemd doel is no. 9. De ruime strook wordt dan met een reep zacht kortharig bontsoort geboord. Ook mouwtje 10 en n zijn voor dit zelfde doel zeer elegant. No. 10 krijgt de geheele pols-pouf van zeer zacht bont, b.v. mol, sealskin, hermelijn, etc. De manchet aan „no. n" krijgt ook een bontboorsel. Het laatste en 12* mouwtje is weer heel fijn voor een dun zijden of georgette jurk. Het garneerstuk onder bij den pols is geheel geplisseerd en met biesjes van dezelfde zij bijeengehouden. Al deze mouwen in oogenschouw ne mende, blijkt, dat er weer zeer veel aan dacht uitgaat naar de polsgameering. Een beduidende verandering dus op het gebied der mouw. Wat is zoo breekbaar, dat het al breekt als men er maar van spreekt AntwoordHet zwijgen. In Zweden is het zoo koud ver telde de bereisde Roel daar moet je je handschoenen aanhouden als je je handen wascht. EEN AVONTUUR VAN MIJNHEER WILLEK WORM. Een worm at zich kronkelend nieuwe gangen door de aarde. „Die malle vogel daar boven denkt natuurlijk, dat ik mijn hoofd wel naar buiten zal steken als hij zoo zit te kloppen", zei Willie Worm tegen zijn vrouw. „O, nee", riep Roel Roodborst. „Ik weet best, dat je daar veel té slim voor bent. Ik klop alleen maar, om mijn snavel wat te scherpen. Trouwens ik eet geen wormen meer; ze zijn te zwaar voor mijn zwakke maag. „Zoo", antwoordde Willie Worm„Dat heb je dan toch zeker pas ontdekt. Gisteren nog heb je mijn tante opgegeten." Roel Roodborst deed net, of hij de worm niet verstond en vervolgde: „Hè, 't is fijn weer voor je: vochtig en koud en de aarde riekt sterk. Waarom kom je niet boven? Ik geef je mijn woord van eer, dat ik je niet zal opeten 1 En je weet, een Roodborst breekt nooit zijn woord." „Dat is waar", stemde Willie Worm toe. Hij snakte ernaar eens eventjes boven op de aarde te kruipen. Zijn vrouw was bezig hun zes kinderen te baden en dat gaf zoo'n ongezelligen rommel in huis. „Ik denk, dat ik even met je kom praten, als je belooft, dat je me niet zult opeten", zei hij. „Ik beloof het je", antwoordde Roel Roodborst met een sluw knipoogje naar een klein madeliefje, dat een paar dauw droptraantjes schreide uit medelijden met den armen worm. Nauwelijks was Willie Worm boven de aarde, of Roel Roodborst pakte hem en vloog met hem omhoog. Willie spartelde en riep: „Maar je be loofde „Dat ik je niet zou opeten", ging Roel verder. „Dat zal ik ook niet doen. Ik breng je naar mijn vrouw. Ze is dol op wormen." De plaaggeest kon de verzoeking niet weerstaan er nog aan toe te voegen „maar je bent erg taai. Ze zal je wel moeten sloven". Dat was erg dom van Roel Roodborst, want geen enkele vogel kan „stoven" zeggen, zonder zijn snavel geheel te openen. Willie Worm viel op den grond en was al verdwenen vóór Roel hem weer oppikken kon. Willie kwam juist terecht in het huis van mijnheer en mevrouw Boschworm. Die namen hem gastvrij op, verbonden de wond, die Roel Roodborst's snavel gemaakt had, en verpleegden hem zóólang tot hij geheel genezen was. Willie werd zeer goede vrienden met de familie Boschworm. Samen maakten ze gangen tusschen de wortels van boomen en planten, samen aten ze den vochtigen boschgrond, en het beviel Willie zóó best, dat hij wel altijd had willen blijven. Maar hij vond, dat hij verplicht was, weer naar zijn vrouw en kinderen terug te gaan. Hij bedankte zijn gastheer en gastvrouw heel vriendelijk voor hun goedheid tegen over hem en aanvaardde de lange, lange reis naar huis terug over een stukje bosch pad, een weg, een droge sloot en een weide. Eindelijk vond hij zijn huis terug. Wat waren zijn vrouw en kinderen blij, hem weer te zien. Ze dachten, dat hij opgegeten was en genoten bij het verhaal van Roels domheid. Toen Willie verteld had van het heer lijke leven in het bosch en van de vriende lijke boschwormen, besloten zij, zoodra de kinderen groot genoeg waren voor de verre reis, naar het bosch te verhuizen. Je begrijpt, dat de zes wormkindertjes blij waren met dat heerlijke plan. Ze deden nu niets dan ijverig eten, zoodat ze gauw groot en dik werden. En op een regendag kropen de acht wormen naast elkander den langen, langen weg naar het bosch terug. Mijnheer en mevrouw Boschworm von den het heerlijk kennis te maken met Willie's familie. Gelukkig was juist een wormenwoning naast de hunne ledig, zoo dat de beide families buren werden. Ze leefden nog heel lang en gelukkig naast elkander 1 I. RAADSELS. Oplossingen der vorige raadsels. 7| 8 II. Er schommelt een wiegjen in 't bloeiende hout. Schoen, teen, goot, wieg, ei, hommel, tol, roos, Jo, been, eend, biest. Goede oplossingen van beide raadsels ontvangen van J. en W. B.J. en C. B.K. en M. B. B. B.G. en P. B.C. B. M. en J. B. W. B.S. C.C. A. en M. A. D.D. en J. D.A. en H. D:A. E.M. F. R. en G. G.; P. S. E. G.; D. G.; J. H.; C. de H.G. H.W. G. K.; A. K.C. en B. en K.T. W. K.G. K.C. en M. M.M. M.; A. P.F. G. v. P.A. R. M. R A. R.G. T.C. en R. T.R. V. W. W.; G. W.T. en D. F. De prijzen zijn ten deel gevallen aan Coen en Piet Bot, Binnenhaven 9A. Cor Boer, Van Galenstraat 43, C. A. en M. A. Dekkers, Goversstr. 34. Reina en Gerda Geus, Westgracht 51 Grietje Hoelandt, Breewaterstraat 35. Johan Heijlman, Molengracht 37. Corrie en Bram Koopman, Weststr. 17. F. W. Klok, Sluisdijkstraat 35. Greta Kroonstuiver, Molengracht 14. F. G. van Puffelen, Ruyghweg 43. Nieuwe raadsels. I. Een boer zaaide en zeide toen „Komen ze dan komen ze niet en komen ze niet dan komen ze','. Wat beteekent dat? Ingez. door K. en M. Beversluis. II. Zseraadsel. XXXXXXXXXXX Op de staande Xkruisjeslijn komt Xvan boven naar Xbeneden de naam Xvan een bekend Qman in Helder. X Op de ie rijde X naam van een be- X kende bootop de X 2e rij dingen, die zeelui bij slecht weer gebruikenop de 3e rij iets dat bij een sloep behoort; op de 4e rij dat, wat het voornaamste werk van een stuurman isop de 5e rij een voorwerp, dat op elke boot gebruikt wordt wanneer ze aan legtop de 6e rij de naam van een verongelukt schip, waarbij de Heldersche reddingboot hulp verleend heeftop de 7e rij de naam van een koude zeeop de 8e rij een soort voedsel, dat veel door zeelui gebruikt wordtop de 9e rij iets, dat door zeelui vooral, die van de reddingboot behaald kan worden op de 10 rije een deel van een schipop de 11e rij een medeklinker. Ingez. door Coen Bot. Corry Brena. 5 10 9 6 12 11 3 7 2

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 14