popul.ire rubriek.
Populair tijvoegsel van de
HELDERSTE COURANT,
wan Zaterdag^ Februari 1926.
No. 213 (AUTEURSIchten VOORBEHOUDEN)
EEN SERIE BABBELPRAAT^ 0VER DE HOLLANDSCHE SPREEKWOORDEN.
„Als we spreken, spreken woeste!
lil spreekwoorden.
Eerste praatje:
ONZEKERHEID.
DRIEKONINGEN.
Nog een bijdrage over het
Januarl-feest
HET LEVEN VAN EEN KEVER.
't Juttertje
ut. v* xt< >t. ututff, Yt' rU-s
het onderwerp of het gesprokene, telkens
bijbelteksten te voorschijn komen. Het
zijn natuurlijk in den grond niet anders
dan spreekwoorden. Spreekwoorden van
een bepaalde soort,..
Weer anderen zoeken het overeen
komstig hun aard naar den leutigen
kant. Alles wat ze voor boertigs in den
vorm van spreekwijzen hooren en aan-
leeren, gebruiken* ze in hun eigen ter
minologie verder. Ze maken er soms een
Inleiding.
„Ik zeg maar zoo ik zegaar
niksl" zei Harmen, de balieklui'en
hij spuwde een nieuw kringetje oveqe
leuning van de brug in het water
zeg maar zoo... Ik zeg maar niks!
En inplaats van na dit eigenlijke spre
woord nu verder dan ook niets meer
zeggen, begon Harmen juist met 'n nieUjPort van' komt het heel vaak voor,
66 - dat we menschen ontmoeten, die van
gangetje te praten. Hij had het natuurlij.,
over het onderwerp van den dag, maaieze
geen enkel buitenstaander zou er WH
nderhjk is. Om dc doodeenvoudige
manier, niet meer een manier, maar
manie hebben gemaakt, die erg
baliekluiver een
z.g. „spreekwoor-
minste van hebben kunnen begrijpen.
Waarom
Omdat Harmen de
exemplaar was van ie
den-soort".
Hij was het proto-tjpe van den Hol
lander, die bij iedere tifr) Nederlandsche
volzinnen in zijn spreekt^] minstens acht
geijkte of gebruikelijke sprt,kWOordzinnen
te berde brengt
Want zoo ging Hatien verder
na den veelzeggenden eersten jn; ik zeg
maar zoo ik zeg maar niks.. Want
ze motten mijn ook geen appen voor
citroenen verkoopen 1Ik bt ajs
't er op an komt ook geen ^je om
zonder handschoenen an te pa
Nietwaar? Zoo dp waard is vertr,wt_je
z'n gasten... Je mot nooit 'n kat
spekbokkem zetten, want as je
meeneemt om te gaan visschen,jan
vreet-ie ongemerkt je deeg op O, zc
Ik leef ook langer dan vandaag ei^
wereld dan
"y de
de ond
den, dat ze aan hun eigen wijze van
'eken verslaafd geraakt zijn en er niet
'er van kunnen loskomen. Zonder dat
z*iet weten, loozen ze onafgebroken
ses grapjes en kwinkslagen in den
V0, van spreekwoorden.
dan nog 'n erg onpleizierige variant
°P ze, toch al niet bar-geestige groep,
ZIJn eze praters, die het zich tot een
niet eer af te leeren gewoonte hebben
gemaft,
om alle spreekwoorden om te
keeretof belachelijk te verminken.
De latste, misschien ftog het meest
voorkoende soort is die van de men
schen, je stopwoorden of de op het
oogenbl jn de mode zijnde stopwoorden
overnemi.
Ieder an de lezers, die zich eens wil
verdiepeL in de reeks van jaren, die
achter h« liggen, zal kunnen weten,
dat
We raken den tel kwijt. Hoeveel is
het er nu? Drie, vier of vijf wintertjes.
Dinsdagochtend, bij het ontwaken, stond
ik toch even beduusd te kijken, toen ik
op de ruiten de ijsbloemen zag Dat zien
werkt zóó suggereerend, dat, hoewel je
nog heelemaal niet bemerkte, dat het zoo
ijselijk koud was, je toch onwillekeurig
je jasje, wat vaster toeknoopje en een
halsdoek opscharrelde om je geachte hals
en keel tegen een koude overval te be
schermen.
De kachel pookte je natuurlijk weer
wat feller op en daarmede deed je dus
weer een zetje om de hokkenbazen wat
eerder van hun kolenvoorraad af te helpen.
Natuurlijk doe je dat niet uit een al-
truistisch oogpunt, maar slechts uit harde
noodzaak.
Zoojuist waren de schaatsen in het vet
gezet en opgepakt en het zal me toch
een ontgoocheling zijn als ze nu weer
van zolder gehaald zullen moeten worden.
Echter, ten opzichte van de natuur sta
je tegenwoordig voor niets, evenmin als
je iets behoeft te verwonderen op politiek
en staatkundig gebied.
Bij hetgeen de natuur aan capriolen
uithaalt, kun je je tenminste nog, zonder
veel morren neerleggen, doch bij hetgeen
er óp politiek en staatkundig gebied ge
beurt, heb je vaak moeite om niet je
vuisten te ballen en je lippen tot bloedens
toe te bijten.
Nauwelijks is het graf van de periode
1914—1918 bedekt met een weinig gras
der vergetelheid, zoodat je soms moeite
had om de cijfers uit dien ramptijd te
onderscheiden, of een nieuw doodskleed
schijnt weer gemaakt te moeten worden
om er het lijk van een anderen ramptijd
in op te nemen.
Het is maar gelukkig, dat de tanden
van beide partijen in dien eersten ramp
tijd sterk zijn afgeveild, want anders zou
het heusch niet zoo onmogelijk zijn, dat
Tirol de twistappel werd waarom een
ej" zo periodiek een ander stop- partijtje gerobberd moest worden,
woordje i. de mode was. „Hadt je me Verbaasd over allerlei feiten behoefje
maarwaseenigen tijd zeer populair. niet meer te zijn en ten slotte is het
t Zal ret gaan'' leeft nog. eigenaardig, dat door de hopelooze op-
„Hap-ze tie"is ook nog volstrekt
heb meer gezien van de
punt van m'n neus... Ik kan die he\ »™p-wcrae'is ook nog
familie als de zak in me broek Ik btniet "'J. d< jratie. Maar 't allernieuwste
van 't zelfde laken 'n pak Met z*1111'.!6 13 ,Houw-doe-joe-doe 1
vader ben ik gewonnen en geboren er. InmiddelS
we hebben als twee jongen in één nest
gelegen, dus je hoeft mijn niet te ver
tellen waar /Abram de mosterd haalt!
Och, man Weet niet is dood, hoor
Ik weet er alles van. En ze zullen bij mijn
gerust met geen verkeerdè proviand an
boord kommeq! Als 't schol is, zal ik
't geen bot noemen...
En zoo babbelt Harmen door. Geen
sterveling begrijpt waar het eigenlijk om
gaat. Omdat Harmen langzaam verworden
is tot den man, die niet meer spreken
kan zonder spreekwoorden te gebruiken
Wij, Hollanders, leven bij het spreek
woord, de spreekwijze, de geijkte term of
het stopwoord. Zet uw ooren open en
luister naar menschen van allerlei rang
en standGa er eens op letten, en ge
zult merken dat er bijna geen mensch is
in onze omgeving, die weet te spreken
zonder kernwoorden, bepaalde termen of
spreekwijzen in te lasschen.
Die gewoonte schijnt ons te zijn inge
groeid. We nemen ze waar in alle vormen
en van alle soorten. Bij den een is het
geworden tot een uiterst serieuze gewoonte.
Hij spreekt in vollen ernst en overtuiging,
met deftige, min of meer wijdsche, soms
hoogdravende spreekwoorden. Een tweede
gaat meer in edh bepaalde richting. „Hij
spreekt de tale Kanaans" zegt men dan,
dat wil'zeggen, dat de spreker of spreekster
zoo thuis is in de Heilige Schrift, dat
onder het spreken, ter verduidelijking van
1 er aan dit onderwerp ook
andere, en betere kant en daar
en we het in de eerstvolgende num-
s van den Jutter" eens over hebben,
^ant ons vol; en onze taal heeft door
sc\00P der eeiwen een buitengewone
envan e'£endcninielijke levenswijsheid
cjez<Jcernachtigleid ontwikkeld. En om
te i'temv*jsheid meer in het bijzonder
middl kennen, bestaat er geen beter
van iln onze t>u> engewone vocabulair
spreek?150*16 °f hheemsch geworden
In hfen-
den geij?Preekwocrd" d. w. z. in
toepasselK°*zln" wa*raan een bepaalde,
grondslag' kernachtige strekking ten
van oudsht schuilt voor ons ras
diepere wijiJ f>r°°tste deel van haar
Dit zullen°rte-
beelden toets!ens aaa een paarvoor-
Carel Brensa.
Ah
Een schilder in®1 bezl«-
aan iemand, die hen7, en been schreef
U heeft mij '.esdwarsboomde:
oogen van de comm.gemaakt in de
schilderen als een kwidoor mij af te
blauw hebben gglaterit z<ïu ik blauw
verder verlakt en mijn ir nu ge me
jekladden, zal ik bewijn naam gaat
dat ge groen en geel zi^at ge liegt
Jammer, he Leentje, dat Driekoningen
juist in den winter valt! Als het nu mooi
weer was, dan gingen we onzen koek
buiten opeten, niet Feesten in den zomer
zijn toch veel .prettiger 1
Leentje, die het erg druk had met
koeken in den oven te schuiven, ant
woordde eerst maar even met een knik;
maar toen de koeken er allemaal goed en
wel in lagen, keerde zij zich naar haar
broertje om en zei glimlachend:
Ja, dat is waar. Maar verbeeld je
dat er 's winters heelemaal geen feesten
waren, wat zou hij dan vervelend wezen
Maar nu, met deze kou, onzen koek buiten
te gaan opeten, wel manneke, dat zou
toch al te mal wezen 1
O, dat zei ik ook maarzoo, rei Jan,
Maar ik vind toch wel, dal
prettiger is voor de armflier veel
's Zomers kan het mij riietischen.
bloote voeten te loopen, maar en op
Arme jongen, zei Leentjers....
zucht. Ik hoop dat Frans je een
nieuwe klompen zal kunnen koaar
de aanstaande jaarmarkt. op
Nu was de beurt van zuchten at
Ik wou dat ik er buiten kon, 1
zachtjes.
eenhooping van allerlei voorvallen, de
indruk, dien je daardoor krijgt, omge
keerd evenredig is aan het aantal feiten.
Zoo raakt het waarschijnlijk den meesten
onzer hun koude kleeren niet^at het
aspect van onze buitenhaven dezer dagen
op bijzondere wijze is veranderd.
Op het eind der haven toch, heel
achterin, voorbij de koopvaardijsluizen,
waren we zóó gewoon een gemeerde
stoomboot te zien, die, van verre, toch
altijd den indruk gaf, dat onze haven
niet geheel verstoken was van verkeer,
dat wé nu een beetje beteuterd staan te
kijken, dat silhouet van denkbeeldige
scheepvaart niet meer te kunnen waar
nemen.
Hr. Ms. „Stier", die, na zijn eenmaal
ontembaar briesende kracht, niet eens
geveld door de welgeplante priemstaven
van een toreador, meende een verder
onberoerd, kalm leventje te kunnen leiden
aan den steiger bij het fort Oostoever,
is in die „rustige rust" gestoord.
Men heeft hem van zijn slaapstêe weg
gehaald en hem een plaatsje gegeven
dicht bij de groote doksluis, waar hij nu
wezenloos wacht welke plannen men
verder met hem voor heeft.
Booze tongen beweren, dat hij als
schijf moet dienst doen om de bommen
uit de luchtvaartuigen, die in den vorm
van zandzakken daaruit geworpen zullen
worden, op zijn carcas te laten neer
komen.
Verwonderd hebban de mosselen, die
zich aan zijn lichaam hadden vastgeklon
ken, zich afgevraagd waarom zij in hun
heerlijke rust moesten worden opgeschrikt,
en evenals de meeste wezens, die slechts
Zijn oude klompjes waren voor goed
buiten dienst gesteld het beste van de
twee was gisteren gebroken 1 En als hij
over een paar dagen weer naar school
'ging moesten er toch klompjes zijn!
Intusschen bleef hij maar stilletjes in
huis en wiegde en suste zijn kleine nichtje
een kind van eenige maanden daar
hij dol van hield en dat bij niemand
liever was dan bij hem.
Jan's ouders waren gestorven toen Zooals dat nog wel meer gebeurt op
nog een heel klein kind was, en z:t platteland, maakte Leentje haar eigen
zuster Leentje had hem van dat oogenblik>od en bakte dat in haar eigen oven.
als een moeder verzorgd. Toen zij trouwdtien dag, Driekoningen, wisten buur
met Frans, hadden hij en zij het broertje ven dat Leentje haar oven had ge
natuurlijk in huis genomen.
Maar haar brave man was allesbehalve
rijk. Hij was daglooner op de boeren
hoeve in de buurt, en 's winters viel er
maar bitter weinig te verdienen.
Jan, die nog te jong was om te werken,
voelde wel dat hij hun lasten verzwaarde,
hoewel ze hem nooit iets lieten blijken
en altijd goed en vriendelijk voor hem
waren.
Onder die omstandigheden was reeds
het koopen van een paar klompjes heel
wat. Het drukte zwaar op het hart van
het gevoelige ventje.
en hadden zij haar dus allemaal
Driekoningenkoeken gezonden om
hmee in te steken. Tot loon voor
aneite kreeg Leentje dah wat, onder
Hu\een mooien koek van vrouw
uit ven der rijkste, pachtersvrouwen
Nurt)
te to* het er op aan haar bakkunst
druk. en Leentje had het dus erg
Jan,
in de köurlijk erg veel belang stelde
koek meerij, verslond den present
etensuur bogen en kon haast het
Wat-achten.
ij er mooi uit, zei hij
de dingen vanuit hun eigen gezichtshoek
kunnen bekijken, hebben zij betoogd, dat
dat absoluut onnoodig was, want dat zij,
daar op den huid van den „Stier" toch
evengoed vet en dik werden, zoodat het
dus niet noodig was met hen een andere
proef te nemen.
Maar in hun organen, die hun misschien
nog eenige denkkracht kunneq bijbrengen,
hebben zij niet kunnen verwerken, dat
er vaak maatregelen genomen moeten
worden, die wel gevolgen hebben voor
hun bestaan, doch die voor hoogere be
langen, waar zij niét bij kunnen, moeten
wijken.
Zoo toch gaat het immers vaak in het
menschelijk leven ook, dat men beschikt
over ons, doch zonder ons. En ook wij
hebben ons dat vaak te laten welgevallen.
En waar de menschen in de meeste
gevallen niet tneer zijn dan gewillige of
willoos geleide wezens, hoe dan wel niet
de mosselen, vastgegroeid aan den huid
van Hr. Ms. „Stier".
Ze hadden het daar zoo goed en ze
groeiden zoo flink. Weg is hun heerlijk
heid en op de ongewisse plekken, die
voortaan hun drager zal innemen, zullen
zij moeten trachten van het leven te
maken, wat er van te maken is.
Zooals het ook met ons gaatl
Roblnson.
Trillend met zijn lange sprieten, die
even over de helft een Knix vertoonden,
precies alsof zij eenmaal gebroken en
scheef weer aan elkaar gegroeid waren,
maaiend met de lange beenen pver het
smalle latje, dat toevallig op den grond
lag en dat hem zoo'n soort geasphalteerde
laan toeleek, scharrelde de groote kever
verder.
Zijn kop, halsschild en dekschilden
glansden in de zon, met een moeilijk te
beschrijven blauwen glans, die tegelijk
doet denken aan staal, petroleum en een
omgeworpen inktpot met blauwen inkt.
Dat hij zich verheugde in den werkelijk
niet alledaagschen naam van Meloe pros-
carabaeus, wist hij zelf niet en zou hem,
zoo hij 't al geweten had, vrij koud ge
laten hebben.
Zijn eenige streven was, dat akelige
kale, breede tuinpad zoo spoedig mogelijk
te verlaten en een schuilplaats te zoeken
in het oerwoud van gras, dat daar aan den
horizon, wel I1/, M. ver, opdoemde.
Het is een mooie kever deze Meloë
(fig. 1) ook al sluit zijn jasje niet als een
tailor made en al is het ook wel wat kort,
zoodat een grooter of kleiner deel van
het achterlijk onbedekt blijft.
In dit opzicht schijnt de mode bij de
Meloë's niet al te streng.
Vooral de dames dragen zeer korte
rokjes of te wel dekschilden, precies a's
bij ons, de heeren hebben ze vaak langer
(o preutsche mannen toch) soms zoo zelfs,
dat het geheele achterlijf bedekt is.
Maar in alle gevallen zitten die dek
schilden ruim aan het lichaam, wat wel
een eenigszins slordigen indruk teweeg
brengt.
heeft reeds een 3000 soorten.
Deze zijn alle tot in de puntjes beschre
ven en afgebeeld en nu is het wel grappig,
of liever min of meer ergerlijk, daf wij
van het leven van de meeste dier 3000
zoo bitter weinig af weten.
Van honderden kennen wij zelfs de
larven niet en hoe en wa&r ze leven,
waarmee ze zich voeden, hoe ze verpoppen,
enz., alles is voor ons nog een geheim.
Hoeveel interessants er nog op dit ge
bied te ontdekken valt, leert ons juist
deze Meloe, van wie de levensloop wel
bekend is en dien we hier in het kort
willen vertellen.
Zoo'n Meloe wijfje legt in Mei eenige
duizenden eitjes (waarom zooveel zal straks
duidelijk worden). Zij deponeert deze in
gaten van ongeveer 6 c.M. diepte in den
grond, welke gaten zij daarna weer zorg
vuldig met zand dicht maakt.
Bij de keuze van de plaats, waar zij die
gaten zal maken, is het wijfje niet vrij,
doch zij kiest daartoe een plek, waar
planten groeien, welker bloemen door
bijen bezorgd worden. Deed zij dit niet,
dan zou haar nakomelingschap onher
roepelijk ten gronde gaan.
In Juni komen uit de eitjes heel kleine
larfjes te voorschijn, die er echter bij
zekere vergrooting reeds tamelijk kwaad
aardig uitzien. (Figuur 2 A, 75-voudige
vergrooting).
Deze larven, die van drie paar pooten
voorzien zijn, kruipen uit den bodem te
vqorschijn en vieren hun klimlust verder
bot door tegen planten, bij voorkeur com
posieten, op te klouteren.
Zij verstoppen zich in de bloemen en
wachten nu kalm hun tijd af.
Deze is gekomen, wanneer een bij of
ander insect de bloem bezoekt <yn honig
te zuigen of stuifmeel te verzamelen. Dan
klemmen de Meloe-larven zich vast aan
de haren vart den bezoeker.
Is dit een bij, dan is de zaak-gezond,
Is het een kever, vlinder, vlieg of ander
dier, dan komt de larve niet tot verdere
ontwikkeling.
Daar die larven in dierkunde niet bij
zonder sterk zijn, vergissen zij zich nog
al eens, zoodat er heel wat omkomen.
Het groot aantal eitjes, door de moeder
kever gelegd, wordt thans begrijpelijk.
Kevers verzamelen is een aardig werk
en wie er eenmaal mee begint is er niet
spoedig mee klaar, want ons land alleen
net de koek van Ezelsvel in mijn prenten
boek, je weet wel, Leentje, op het prentje
waar Ezelsvel haar mooien ring liet vallen
Nu, ik zou wel koning willen zijn, als ze
gouden ringen in den koek verstopten in
plaats van boonen 1 Ik zou mijn ring
dadelijk verkoopen, en van het geld kocht
ik klomp9n voor mij en kousjes voor
kleine Leentje en een rok voor jou, en
voor Frans een pijp, en....
Hou op, hou op, jongen, riep Leentje
lachende; je zult je arm koopen 1 Kom,
denk maar niet aan zulke gelukjes,
die zijn voor ons arme menschen niet
weggelegd. Je vindt een boon in je koek,
niets meer dan een boon I En laten we
nog maar blij zijn, dat we den koek
hebben 1
Nn werden de koeken uit den oven
gehaald en o, wat zagen ze er prachtig
uit 1 Precies zooals ze wezen moesten, niet
te bleek en ook niet aangebrand. Heerlijk 1
Om er zoo in te happen! Ên zoo geurig 1
Leentje was er recht tsotsch op, dat ze
zoo mooi waren uitgevallen,' en bracht ze
met een stralend gezicht bij de buur
vrouwen rond.
Hun eigen koek had ze, om hem warm
te houden, in een hoekje van den haard
gezet. Die zouden ze na den avondmaaltijd
gebruiken, maar ze moesten met eten
Nemen we aan, dat de larve inderdaad
een bij bij de haren heeft gekregen en
volgen we haar op haar verderen levensweg.
Het eerste wat zij thans doet is de
luchtv^rt gaan beoefenen, zij het ook niet
geheel vrijwillig.
De bij, na haar werk in de bloem ver
richt te hebben, vliegt weg en neemt de
larve eenvoudig mee.
Soms gaat de reis nog naar een aantal
andere bloemen, doch het laatste station
is toch altijd het nest van de bij.
Daar moest de Meloe in spe juist zijn.
Wordt in'dat nest een bijen-eitje met een
zekeren voorraad honing in een celletje
opgesloten, dan laat de keverlarve zich
mede insluiten.
Haar eerste werk is: het ei van de bij
op te vreten en dan verandert zij in een
dier, dat in niets gelijkenis heeft met de
„bijenluis", onder welken naam de eerste
larve van de Meloe bekend staat.
In haar tweeden vorm (fig. 2b) heeft
de larve zich een buikje aangeschaft.
Door die groote buik is de lichaamsholte
zoo groot geworden, dat de larve op de
honing drijft. Die honing strekt haar tevens
tot voedsel eü ze vaart zoo wel bij dit
dieet, dat zij tenslotte in een soort pop
verandert en aldus den winter doorbrengt.
Dit is echter slechts een schijnpop-
wachten tot Frans| thuis kwam. En Jan
trippelde van ongeduld, zoo verlangde hij
de tanden te zetten in dien mooien koek,
dien van „Prinses Ezelsvel", zooals hij
hem bij zichzelf noemde.
't Was al donker toen Frans thuis kwam.
Pikdonker zelfs.
Wat een weer 1 zei hij, terwijl hij
binnenkwam en de sneeuw van zijn kleeren
schudde, 't Is nu niets plezierig buiten 1
De wind slaat je de sneeuw in je gezicht
en je kunt haast niet voortkomen op
den weg 1
Maar nu krijg u wat fijns 1 zei Jan
lachende. Kijk eens, wat een mooien koek
Leentje van vrouw Hubert heeft gekregen I
Dat is voor het bakken 1 Ik ben nieuws
gierig wie de boon zal treffen 1
Leentje had juist de soep opgedragen
een lekkere geurige soep van kool en
aardappelen. Op eens werd er aan de
deur geklopt. En eer er antwoord werd
gegeven, was deze reeds 'opengestooten.
Een koude luchtstroom en eenige
dwarrelende sneeuwvlokken kwamen de
kamer binnen, en tegelijkertijd een be
sneeuwde menschelijke gedaante.
Leentje uitte een kreet van schrik, maar
toen ze goed toekeek was zij dadelijk weer
gerustgesteld 1