UIT DE WI1DE WERELD POPULAIRE RUBRIEK. Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van ZATERDAG 6 MAART 1926. No. 216 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) EEN SERIE BABBELPRAATJES OVER DE HOLLANDSCHE SPREEKWOORDEN. Ons lichaam ln het „spreekwoord" VEROVERD. De keeL VOORJAARSGEBEUBEN. HELDENMOED VAN EEN KNAAP. HOE KWAM DE PARAPLUIE IN DE WERELD? 't Juttertje IV. Zoo bleek ons dan dat ons taalgebruik voor zeker driekwart drijft op het „Spreek woord". En uit het voorbeeld van de „Beenen", bleek bovendien, dat wij niet karig zijn met het gebruik van dit begrip in onze serie spreekwijzen. Onze lichaamsdeelen „de beenen" zijn zooals uit de opge somde hoeveelheid bleek niet eenmaal, of tweemaal maar wel tientallen malen in de Hollandsche spreekwoorden ver tegenwoordigd. Zoo is het meerdere lichaamsdeelen of organen eveneens. We kennen series spreekwoorden waarin verwerkt zijnniet enkel de beenen, maar even vaak b. v. „Het Hoofd". En niet minder vaak: De vinger. Of: De Tong. OfHet Oog. OfHet Oor. OfDe Neus. Of: De Keel. En nog onderscheidene deelen of or ganen meer.... Zoodat het te dien opzichte aan ver scheidenheid niet ontbreekt en onze 'spreekwoorden3chat werkelijk rijk te noe men is. We zullen het successievelijk door een gelijksoortige serie voorbeelden illustree- ren. Maar niet in de veelvuldigheid alleen openbaart zich die verrassen de weelde van spreekwoorden. Ook in de vaak buitengewone „ver scheidenheid" van eenzelfde spreekwijze 'wordt dit bewezen. D. w. z.We bezitten niet van elk spreekwoord een gebruikelijk voorbeeld 1 Neen. Van elk in de Holland sche taal geijkt gezegde, dat een bepaalde strekking ten grondslag heeft, bezitten we weer op z'n beurt weer meerdere modellen. Zij mogen dan misschien al onderling een ietsje in strekking van elkaar ver schillen. Dit .doet aan de ruimheid der sorteering niets af. Integendeel Het maakt het gebruik soepeler. Het stelt den man, die over een rijke vocabulair van spreek woorden beschikt, in staat voor elk geval een min of meer geëigend gezegde te bezigen, terwijl de algemeene strekking dezelfde blijft. Laat ons een voorbeeld kiezen: We haalden nu al eenige keeren aan het spreekwoord Het zijn sterke beenen, die de weelde dragen. Dit spreekwoord was niet voor het doel uitgezocht. Het was voor de hand genomen, omdat het de eerste van de genoemde „beenen-serie was. Welnu Dit spreekwoord of juister gezegd de strekking van dit spreekwoord kan nog wel in tien verschillende „andere" spreekwoorden gebezigd worden. Let maar op Een Algerijnsche Novelle. Het was een heerlijke schoone avond. De avonden in Algerië zijn prachtig. Piet Serges, een slanke jongen met blauwe oogen en bijna vrouwelijk-zacht gelaat, lag op den grond uit te rusten van zijn vermoeienis. Hij stond er zelf verbaasd over, d~t hij zich daar bevond, op weinige uren afstand van de Marokkaansche grens, in dat woeste en gevaarlijke land, dat zoo weinig met zijn rusti^en aard overeenkwam. Hij zou zijn vacantie doorbrengen bij een ouden vriend zijns vaders, en deze, een echte bewoner van het ruwe Algerië, had verbaasd gestaan, toen hij dezen jongeman van vijf-en-twintig jaar, die er uitzag als een meisje, voor zich kreeg. De oude snorrebaard had niet kunnen nalaten, zijn jongen gast spottend te vragen of deze wel alleen zoo ver had durven komen. Meer echter dan die vernederende vraag hadden de ironisch verbaasde blikken van Jeannette, de dochter des huizes, den jongen man geërgerd. Hij maakte terstond het voornemen om zoo spoedig mogelijk weer te vertrekken. Men kan zeggen Het zijn sterke beenen, die de weelde dragen. Maar men kan ook zeggen Hoogmoed komt voor den val. Of ook Die zichzelf verhoogd zal vernederd worden. Of ook Hij wordt van de broodkruimels gestoken. Of ook Als de muis in de meelzak gevallen is, denkt hij zelf de molenaar te wezen. Als de ezel het goed heeft, gaat hij op zwak ijs dansen. En verder: Als Niet komt tot Iet, dan kent Iet zich zelve niet 1 „Wij honden kunnen hazen vangen", zei het kleine keukenkeffertje. Er was eens een vlieg, die dacht dat hij 'n vogel was, omdat hij vleugels had.... Een uil werd op een dak gezet en dacht dat hij erop gestegen was... En zoo vervolgens. Hieronder een nieuwe serie: De kruimels steken hem nog in de keel. Het mes wordt hem op de keel gezet. De baard zit dien jongen in de keel. Een lekkere keel kost meestal veel. Het hangt hem erg de keel uit. Hij heeft een erge droge keel. (Hij is drankzuchtig). Hij moet zich vaak de keel smeren. (Hij drinkt veel). De woorden bleven hem in de keel steken. Hij is iemand die een groote keel opzet, Hij heeft zichzelf de keel afgesneden. (Zich onmogelijk gemaakt). Kleine dieven hapgt men bij de keel, groote bij de beurs. Men moef hem woorden uit de keel halen. Hij lapt alles door z'n keel. Hij kan geen eten door z'n keel krijgen. Hij heeft 'n keel als 'n lijster (of als 'n nachtegaal). Iemand naar de keel vliegen. Er is mij iets in 't verkeerde keelgat geschoten. Hij zet 'n keel als 'n mager varken. Veel babbelen droogt de keel. Iemand de keel afbijten. (Iemand van zijn gestaan berooven). Zich vaak de keel schrapen. Het hart in de keel voelen kloppen. Zijp vermogen in zijn keel hebben. De wijzen zeggen Mondje dicht 1 De dwazen zeggen Luidkeels 1 Carel Brensa. Een heel klein meisje meldde zich bij mevrouw X aan als kindermeisje. Maar kind, zei mevrouw daar ben je toch nog veel te klein voorl O, was het antwoord, maar als ik de kinderen eens zou laten vallen, dan zouden ze zich veel minder zeer doenl Welk een heerlijk aspect op den vroegen morgen, toen de zon juist bezig was boven den einder te klimmen en vóór dat ze nog maar een tipje van haar gouden bal liet zien, zette ze de wollige wolkjes, die als lang uitgesponnen draden getrokken waren aan het overigens klare firmament, in gouden en smaragdenglans. Het was van een feeërieke schoonheid en een men geling van tinten van goud en purpqr en violet en niet te dïfinieeren kleuren gamma's. En dit is de groote schoonheid boven dien nog van zoo'n zonsopgang, die je thans nog kunt genieten zonder daarvoor al te vroeg uit de veeren te moeten ko men, dat je niet moede wordt van ernaar te kijken, omdat de kleurenmengeling van zoo'n tijdelijke constantheid is, dat elke opvolgende seconde een geheel ander kleuraspect toont. Want met het klimmen van de zon wordt de belichting feller en gaan de teere kleuren teloor om plaats te maken voor de felle tinten. Nu reeds is er duidelijk merkbaar aan de kleuren, die de zon toovert over het landschap en tegen de wolkbanken, dat we diep in het voorjaar zitten, want de matheid van het zonnelicht, die is het kenmerk van het late najaar en den winter, heeft plaats gemaakt voor de frissche zonnescheuten en de sappiger kleuren, die zij overal optoovert. En niet alleen aan die vroolijker en rijper tinten is het merkbaar, dat het voorjaar zijn scepter begint te zwaaien, ook niet alleen aan de langere dagen en ook niet slechts aan het blijmoedig gefluit en getierelier van den lijster 's morgens vroeg en 's avonds laat in den hoogsten top van de boomen, doch ook, en dat vooral hier, aan de grootere bedrijvigheid aan den buitenkant. Onafscheidenlijk# aan het voorjaarsge- beuren te dezer plaatse zit verbonden de haringteelt. En deze soort visscherij drukt onmiskenbaar elk voorjaar haar stempel op het plaatselijk leven. Ik geloof niet, dat er een andere plaatselijke bedrij vigheid een dergelijk cachet verleent aan de doening rondom ons, en dat er een gebeuren dieper de menschen in het al gemeen raakt en doordringt dan de haring- trekkerij. Te verwonderen is dat heelemaal niet, want ten eerste brengt deze visscherij een prachtige variatie in het dagelijksche menu. Zoodra toch liggen de bakbokkingen niet in de étalages der vischwinkels of bij velen ontstaat een bijzondere lust om wat van die voorjaarstrekkers te gaan verschalken Komen we wat dieper in den tijd, dan is er zeker wel geen huisgezin of er zijn watertandende leden, die zich bij voorbaat verheugen in het zich vandaag of morgen te goed doen aan panharing met rijst. En als je een middelmatig liefhebber bent, dan loopt je reeds het water over de tan den bij het denken aan de lekker bruin gebraden, gekerfde panharingen. Doch afgescheiden van deze culinaire toekomstgeneugten, wordt je aandacht absoluut op deze voorjaarsbedrijvigheid gevestigd door de robuste en ruige ge schoeidheid der visschers en door de nim mer vervelende schilderachtigheid van de uitgaande of binnenkomende vletten, die roeiend of zeilend worden voortbewogen. En - blijft het .liet een altijd interessante aanblik om het trekkersbedrijf op het strand van dichtbij gade te slaan? Ook dat is van een bijzondere bekoring en geeft iets eigens aan deze plaats en omgeving. Iets dat zijn cachet op het voor De oude heer leek hem een soort van rooverhoofdmanhij bedacht niet, dat in dit land vol gevaren iedereen er op bedacht moet zijn zich tegen wijde dieren en -menschen te verdedigen, en dat de eigenschappen van een salonheld op Alge- rië's door den zon verbranden bodem al heel weinig bruikbaar waren. Nog meer dan zijn gastheer schrikte het jonge meisje hem echter af. En zij met haar .gebiedend-klinkende stem, met haar flikkerende zwarte oogen en onstuimige gebaren, ze had bij zich zelf gezegd „Is me dat ,een manIk zal die jonge juffrouw wel gauw op den loop doen gaanl" Maar zonderling genoeg. Piet Serges ging toch niet op den loop Hoe vreemder Jeannette's uiterlijk en manieren hem aan deden, hoe meer ze hem tegenstonden des te sterker voelde hij het verlangen in zich opkomen, om zoo lang mogelijk te blijven. Terwijl hij daar zoo lag, dacht hij na over den minachtenden blik, dien Jean nette hem telkens weer toewierp. „Ze zal mij niet langer als een kleine jongen behandelen", besloot hij bij zichzelf, „ik zal haar toonen, dat ik den moed en de kracht van een man hebl" „Wat lig je daar weer te droomen, Piet", klonk een spottende stem. Het was natuurlijk Jeannette, die in den tuin wat koelte kwam zoeken. „Ik", antwoordde de jonge man, een oogenblik bedremmeld maar terstond zijn koelbloedigheid'terugkrijgend, „ik ben aan het botaniseeren." jaarsleven hier drukt en dat men elders vergeefs zal zoeken. Heel het visschersvolk en wat daarmede annex staat en ook velen die daarbuiten staan, doch daarin kunnen meeleven en het pittoreske ervan óndergaan, zijn van de haringvisscherij doortrokken en zij allen zullen het thans minstens eenmaal per dag hebben over de haringteelt. Geen wonder dus, dat men ook allerlei bijzonders daarover hoort. Dat men hoort spreken over de goede soort haring, die nog maar niet schijnt te \yillen komen; dat het meest alle leege haringen zijn, die gevangen worden en dat men verlan gend het moment verbeidt, waarop de horden volle haringen hun entree zullen doen. Ook maakt men zich zeer bezorgd over de heften, die nog altijd aan het westelijk plaatje van Onrust de visscherij zeer riskant maken, omdat juist daar, waar de aanstorming der haringen steeds het over- weldigendst is, het meeste gevaar bestaat de netten te verscheuren. Wel heeft men indertijd ook ter wille der haringvisscherij wrakstukken op geruimd, doch het schijnt, dat wrakstuk ken van het een of ander schip, vermoe delijk van het met papier geladen tjalk schip, nog nu en dan bloot komen. Huiverig is men het net daar uit te roeien en toch, gedreven door de haast zekere kans van flinke visscherij, waagt men vaak die kans. En als dan deze of gene toch weer zijn net voor een deel verspeelt, wordt men nog huiveriger en mijdt men noode dat punt. Zijn deze Inlichtingen allemaal juist, dan verdient het toch wel aanbeveling, dat hieraan wat aandacht wordt geschon ken, want voor onze plaats is dat in het algemeen van niet te onderschatten be- teekenis en voor de haringtrekkers in het bijzonder een levenskwestie. Met het voorjaar komt ook deze aan gelegenheid telkens naar vorenhopefr we, dat het volgend jaar deze visschers- klacht geen punt van bespreking meer zal uitmaken, Roblnson. „Zoo, en doe je dat bij voorkeur 's avonds?" „Zeker, 's avonds zijn de bloemen en planten hier op hun mooist. Vind je dat ook niet?" Plotseling klonken er eenige pistool schoten in de verte. Blijkbaar werden'daar weer van die kleine gevechten geleverd, die op de grenzen van Algerië en Marokko in dien tijd bijna dagelijks voorkwamen. „Dat, dat is mopi", riep het jonge meisje haast geestdriftig uit. „Hoor je hoe ze daar aan het vechten zijn?" Verbaasd keek de jonge man het meisje met haar vreemden smaak en schijnbaar volslagen gemis aan vrouwelijk gevoel aan. „Weet je wel, dat je jezelf met die woorden eigenlijk een allesbehalve mooi compliment maakt", vroeg hij. „O, ik moest veel meer meisje zijn niet waar", riep ze smakelijk lachend. „Maar dat laat ik aan jou over, hoor. Neen, dan zijn de jonge mannen hier uit Algerië zelf andere kerels 1" „Zou je dan met een van die mannen willen trouwen?" „Als ik hem lief had, zeker 1" „En als ik je nu eens tot vrouw wilde?" Ze keek hem over den schouder aan. „Je weet niet eens wat liefde is", sprak zij met fonkelende oogen. „Neen, als ik ooit trouw, zal het met een man zijn en niet met een knaap 1" Eer Serges van zijn verbazing over deze beleedigende woorden bekomen was, was Jeannette, alweer in huis. De tenten beschermden de gewonden De arme knaap mat met de oogen de hoogte van den mastboom en sidderde bij de gedachte, daar den ganschen nacht, aan het touwwerk vastgeklampt, te moeten doorbrengen, doch hij was genoodzaakt te gehoorzamen. Den volgenden morgen, toen de kapitein op het dek heen en weer liep, herinnerde lij zich den kleinen veroordeelde. „He, daarboven 1" riep hij hem toe, doch lij ontving geen antwoord. Een matroos klauterde de touwladder op en vond het kind half bevroren, Uit vrees in zee te vallen, waaneer het schip duikelde, had de kleine den mast met leide armen omklemd en hield zich zoo vast daaraan, dat de matroos hem slechts met moeite daarvan kon losmaken. Hij iracht hem nu op het dek, waar men ïem zoolang wreef, tot hij weer tot be zinning kwam. Toen schonk de kapitein hem een glas cognac in en zei: „Ziedaar, jongen, drink dat eens op". „Ach, mijnheer de kapitein, ik mag het niet doen", zuchtte de knaap. „Ik zal u zeggen waarom, maar u moet niet toornig worden: mijn vader gaf zich over aan den drank. Hij gaf ons geen geld meer om brood te koopen, tot men op zekeren dag ons huis verkocht, met al wat er in was. Dit brak mijn arme moeder het hart, zij begon te kwijnen en stierf korten tijd daarna. Eenige uren voor haar sterven riep ze mij tot zich en zei: „Johan, je weet wat de drankzucht van je vader gemaakt heeft. Beloof je stervende moeder, nooit, in welke omstandigheden ook, sterken drank te drinken, want ik zou zoo gaarne willen, dat je je voor dien vervloekten hartstocht, vaders ondergang, zult weten te bewaren". „O, mijnheer", ging de kleine voort, „wilt u mij nu aan de aan mijn moeder gedane belofte ontrouw maken? Neen, dat kan en wil ik niet". Deze woorden troffen den scheepska pitein hij bukte zich neer, nam den kleinen in zijtVarmen en riep: „Neen, neen, kleine heldl Houd uw belofte en zoo u nog iemand tot drinken verleiden wil, zeg het mij; ik zal u in bescherming nemen. En om u voor uw straf, die gij onrechtvaardig geleden hebt, schadeloos te stellen, heb je hier een tientje, waarmee je naar je believe handelen kunt". Hoeveel dronkaards zouden wèl doen, door aan dezen heldhaftigen scheepsjon gen een voorbeeld te nemen; hoevele arme families Zouden dan welstand, vrede eneen goe den naam wedervinden. B. Een twaalfjarige knaap was als scheeps jongen aan boord van een stoomschip, dat van Liverpool afvoer, opgenomen. Ternauwernood was men in volle zee, toen hem reeds door eenige matrozen een borrel werd aangeboden. „Neem mij niet kwalijk, maar ik mag geen drank drinken", antwodrdde de knaap. De matrozen lachten daarover, maar vermochten niet hem ertoe te bewegen Toen den kapitein dit ter oore kwam, zei hij tot den kleinen scheepsjongen: „Wilt ge een echte matroos worden, dan moet ge ook een borrel leeren drinken". „Vergeef mij, mijnheer de kapitein, maar ik doe het liever niet", smeekte de knaap. De kapitein, die niet gewoon was zijn bevel door een scheepsjongen miskend te zien, riep een der matrozen toe: „Neem dien strik en laat hem op zijn rug dansenwij zullen zien. of hij niet toegeven zal". De matroos nam het touw en sloeg gruwzaam op den armen knaap los. „Welnu", zei de kapitein, „wilt ge nu drinken of niet?" „Ach", smeekte de knaap, „ik wil het liever niet doen". „Nietl" bulderde de kapitein, „dan klauter je naar boven tot in de uiterste spits van den hoofdmast, daar zult ge den nacht doorbrengen". tegen de brandende zonnestralen. Als helden hadden die mannen van het vreemdenlegioen gestreden. Te midden van die talrijke gekwetsten ging een jonge vrouw rond, die het röode kruis aan den arm droeg en met heldhaftig geduld en teederheid de arme kerels verpleegde. Ruwe, woeste mannen waren het, naar wier verleden bij de meesten maar liever niet gevraagd moest worden, maar er was er niet een, die niet de tranen in de oogen kreeg, als de zachte handen der ver pleegster zijn wonden verbonden. Op eens werd het voorhangsel van een der tenten opgelicht en de kolonel trac met eenige zijner officieren binnen. Zij kwamen de gekwetsten bezoeken en gingen van bed tot bed. Bij een der laatsten bleef de kolone langer staan. Het hoofd van den gekwetste was ge heel in doeken gewikkeld en een zwaar verband bedekte zijn oogen. Een sabelslag had hem vlak op het voorhoofd getroffen, terwijl hij door een vermetele Jjeweging zijn kapitein van den dood reddf. Men had hem verloren geacht, maar de kracht der jeugd had over bloed verlies en uitputting gezegevierd. „Pieter Serges", sprak de kolonel op luiden toon, „je bent een dapper man ik heb het ijzeren kruis voor je gevraagd 1' De jonge man antwoordde niet, maar strekte alleen de hand naar zijn superieu uit. „Nu ben ik dan toch een man sprak hij tot zichzelf toen de officieren vertrokken waren. De verpleegster trad op hem toe. Hij De parapluie heeft zich tot een onaf scheidbare geleider der menschen ontwik keld, toch is haar geschiedenis nog niet zoo oud. Men kende wel de parasol ter beschutting tegen de zon, maar tegen de natte neerslag gebruikte men eenvoudig de mantelkraag, die, gewoonlijk staande ge dragen, bij vochtig-weder echter zoodanig over het hoofd getrokken kon worden, dat hij als een luifel over het hoofd uitstak. Om hem de noodige stevigheid te geven, gaf men hem een steuntje van draad of balein. Toen kwamen de heeren der schepping op zekeren dag op het lumineuze idee om van het schoone geslachteen parasol te leenen 'om hun pruik tegen de wissel valligheid van het weder te beschermen. Tot nu toe hadden zij lijdelijk toegezien, dat vaak een enkele regenbui het moei zame kunstgewrocht, ontstaan onder de handen van een friseur, totaal bedierf. Zoo ontstond de gewoonte om een para- hoorde haar zachte schreden en riep „Zuster 1" „Ik heb u m'n geschiedenis verteld", sprak hij, „en gij weet waarom ik die Jeannette ontvlucht ben, schoon ik haar liefhad. Als ik soms sterven mocht, ga haar dan zeggen, hoe ik haar heb lief gehad, en vertel haar dan ook wat hier gebeurd is. Wilt u „Zeker," antwoordde ze. „Maar ga nu slapen." Gehoorzaam legde de jonge man zijn hoofd op het kussen. Eenige dagen later riep de dokter de verpleegster bij zich en sprak „Ge kunt het verband van zijn oogen afnemen." „Gelukkig," fluisterde Pieter, „eindelijk zal ik dan het zonlicht weer genieten, eindelijk het gelaat ook kunnen zien van mijn verzorgster, wier stem zoo zeer gelijkt op die van het meisje, dat ik liefheb." Zij antwoordde niet, maar begon het linnen los te maken. Eensklaps slaakte Piet een kreet van vreugde, van groote, onverwachte blijd schap. Want die verpleegster, het was zijn Jeannette 1 „Ja," sprak ze, „ook ik heb je lief. Ik kon je niet alleen in het gevaar zien gaan en daarom ben ik je als verpleegster ge volgd. En nu weet ik ook, dat je een man, een dapper man bent,'' Ze boog zich over hem heen en terwijl hij haar met beide armen omvatte, drukte ze op zijn misvormd voorhoofd een langen, warmen kus. ,Naar het Fransch door B.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 15