De Praktijk van Helder
KUNST OF TECHNIEK
7.
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
HET EINDE VAN EEN ARTIST.
van ZATERDAG 20 MAART 1926.
NO. 218 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
HERADEMING.
Een verademing was het zeker, toen de
reeks van stormen scheent te zijn uitge
woed.
Allen kwamen op adem; niet alleen zij,
die, ondanks alles, altijd met den storm
hebben te worstelen, willen zij zorgen, dat
er brood op de plank blijft.
Ook, en en vooral, zij, die hebben te wij
ken voor den storm, omdat ze, met die re
tirade, de totale vernietiging ontgaan.
En nu hun aartsvijand elders was -heen-
getogen om daar zijn orgiefin bot te vieren,
nu herademden ze en hun zwaargeploolde
gezichten ontspanden zich en de zwaar-
moMige trek, die, dagen lang, hun ge
laat had ontsierd, maakte plaats voor een
blijmoedige glans, die zelfs lichtend hen
uit de oogen straalde.
Reeds des Zaterdags kon je het gewaar
worden, dat alles in bljjdé stemming ver
keerde, dat nu eindelijk een tijd scheen te
zijn aangebroken, die hun met grooter
hoop de onzekerheid weer deed tegemoet
gaan.
Het werd tieriger langs den buitenkant.
In groepen zag Ie de mannen weer, met
bundels stroo in de ollejas-geschoeide ar
men, gaan naar hun vletten om, kneppe-
lend met de riemen, of onder een forech-
gebold zeiltje te trekken naar Onrust,
i waar het stroo in de hozen zou worden
gestampt om, bij het ijsberen daar op de
onherbergzame vlakte, geen laat van kou
de voeten te hebben.
Karren, hoog opgetast, met de manden
en als een triomphator met ziah torsend,
de onafscheidelijke hond, die, zich zijn
hooge waardigheid bewust, dreigend de
tanden liet zien en grommelend snauw-
blafte naar de jongens, die een poging
wilden wagen, een gratis rijtoertje mee te
maken.
Bij het Hoofd schoolden de rookers sa
men die, óf in stoicijnsche gelatenheid
tuurden naar Onrust, óf time-killing heen
en weer drentelden, nu eens trap-op naar
het Wierhoofd, smachtend loenzend naar
Onrust, vanwaar de vletten weer verwacht
werden, dan weer trap-af, het door den
storm afgeknaagde grintpleintje te bepan-
toffelen.
En de blijde verwachting groeide uit tot
onvermengde blijdschap toen de haring
aan den kant werd gebracht
Nu was er weer werk en daarmede
brood. Werk voor de knechts, die reeds
bij voorbaat waren aangenomen en die
geen gelegenheid hadden hun arbeid pro
ductieve waarde te verschaffen.
Werk voor de rookers, die doelloos rond
tolden en zichzelf de veerkracht moesten
bijbrengen, die elk moment dreigde hun
ontnomen te zullen worden.
Doch nu, nu de zilveren visschen weer
blonken in de visohmanden, opgetast op
de karren, zoodat zelfs de hond zijn ma
jesteitelijke plaats moest inruimen en -nu
met evenveel waardigheid zijn diensten
als heraut ging vervullen om de komst
van zijne majesteit, de haring, aan te kon
digen met luid geblaf en met kwispelen-
den staart, kreeg hun veerkracht weer
grootere spanning en konden ze tegen
j een stootje, want daardoor werd hun
geestkraoht des te grooter.
En als een fetisch trok de penetrante
rook weer uit de hangen over de velden,
getuigend in wijden omtrek, dat de ha
ring nu werkelijk haar blijde inkömste
had gehouden,, zoodat er blijheid was van
werk en winst, van nuttig bezig zijn en
het weten van verdiend geld te kunnen
opstrijken.
En ook de botters konden weer de
Noordzee gaan behobbelen. De mannen
gingen, met een stapeltje brooden onder
den arm naar boord. IJs werd ingeladen,
olie ingetapt en, puffend jachtten de bot
ters de haven uit, het Wierhoofd om naar
zee.
Bedrijvigheid allerwege. Het harlngsei-
zoen is ingeluid; niets zal de haringhor
den weerhouden hun drang naar de Zui
derzee te voleinden. Het is er mee als met
de roode mieren in de tropische gewesten,
die in niet te stuiten phalanx, hun weg
vervolgen, doch met dit groote onder
scheid, dat hun pad valt waar te nemen
door de vernieling die ze overal hebben
aangericht en dat overal waar de haringen
hun tooht hebben gehouden, welvaart
wordt gebracht
De ondoorgrondelijkheid van belde
soorten van levensnoodwendigheid is wel
van een diep verschil.
Hier wordt de haringkomst met vreug
de begroet elders legt men vuren aan om
aan de verwoestende mlerenhorde te ont
komen.
Late het zilveren vlschje een zilver
klank na!
Dat is thans meer dan noodlg.
Robtnson.
„Het zf)n sterke boenen, die de
weelde dragen."
Omstreeks vijf uur in den namiddag
vertoonde zich een man, van een veertig
tal jaren oud, van een krachtig uiterlijk,
met groote donkere oogen, met smaak
gekleed, in een voornaam restaurant van
de boulevards en vroeg den patroon te
spreken.
„Mijnheer," zeide hij hem, „hebt u ook
een feestzaal, waarin zich een piano be
vindt?"
„Ja mijnheer," antwoordde de. restaura
teur, „op nummer zeven."
„Nummer zeven," antwoordde de onbe
kende, in zichzelf sprekend, „wat 'n sa
menloop van omstandigheden I Zij zijn ook
met haar zevenen."
„Ik leg beslag er op," sprak hij, „ik
zal om zeven uur met zeven jonkvrouwen
komen dineeren; U zult voor acht cou
verts zorgen; ik wil niet meer dan zeven
francs per hoofd verteren, met inbegrip
van den wijn. Ik betaal vooruit"
„Best mijnheer."
Hij gaf een bankbiljet van honderd
franken aan den restaurateur.
„Ik ga klein geld halen," voegde decre
hem toe.
„Dat is niet noodlg," hernam de onbe
kende, „geeft u het overschot maar aan
den persoon, die ons zal bedienen".
„Opperbest, (mijnheer, het diner zal om
zeven uur gereed zijn".
„Zeg eens," vervolgde de onbekende,
„u moet het gas uitdoen éh daargoor in
de plaats zeven kaarsen aansteken."
„Zooals u dat verlangt."
„Dat ie me 'n rare," zeide de restaura
teur in zichzelf.
Om half zeven 'kwam de onbekende aan;
een bediende ging hem voor naar de zaal,
die hij besproken had. Hij trok zijn over
jas uit en hing die aan een kapstok op.
JTeUnarzeide hij, „bezorg mij al het-
DE ONBEKENDE GAST.
(Naar het Fransch.)
Kindlief, t is onmogelijk.
Maar, Henri, ik verzeker je.
Dat je een dwaasheid hebt begaan
met je manie om iedereen te kennen.
Maar hij heeft het aangenomen, zeg
ik je.
*t Is wat moois. In elk geval is *t ze
ker, dat hij Taoonnet niet 'kan zijn; die is
gisteren de stad uit gegaan; ik zag hem
zelf in den trein stappen.
Maar wie kan ik dan hebben geïnvi
teerd?
Dat is het juist, wat ik je vroeg!
Kom, papa, nou niet boos worden,
viel hier Yvonne, de eenige dochter van
het echtpaar Laooste, in de rede; die
meneer is heel „comme il faut", en lik ben
er zeker van, dat wij hean wel eens eigens
ontmoet hebben.
Maar zeg me nu eens, Yvonne, sprak
haar vader na eenig nadenken, hoe de
zaak eigenlijk is toegegaan.
geen wat noodlg is om te kunnen schrij
ven."
De 'bediende bracht hem papier, pen en
inkt.
„Laat imij nu alleen."
Zoodra hij zich alleen bevond, sneed de
vreemde klant zeven stukjes papier van
gelijke grootte; hiermede gereed zijnde
stond hij op en legde die stukjes papier
op de servetten neer, waarmede de zeven
couverts van zijn genoodigden bedekt
waren.
„Ik heb er geen vergeten," fluisterde
hij; „dat zijn ze allemaal 1"
Precies om zeven uur sohelde hij om
den bediende.
,3reng thans de soep op," voegde hij
heem toe.
„Wacht mijnheer niet op zijn gasten,"
vroeg deze; „de daim es zijn altoos ten
achter."
JU mijn dischgemooteni zijn er reeds,"
gaf de cliënt ten antwoord; „lk verwacht
niemand meer; dien op I"
,jMoet ik mijnheer alleen bedienen?"
hernam de kellner.
„Ge ziet toch wel, dat we met ons ach
ten zijn; dien voor acht personen op,"
luidde het antwoord van den bezoeker,
hetwelk geen tegenspraak duldde.
De keUner gehoorzaamde; hij J>racht
voor acht personen soep 'binnen en voor
zag élk (bord daarvan.
Al opdoende, las hij de namen, welke
de onbekende op de stukjes papier ge
schreven had.
Het waren die van de noten van de
toonladder.
Do, Ré, Mi, Fa, Sol, La, Si.
„Wat 'n zonderlinge man Is dat," zeide
de 'bediende, toen hij in de keuken 'kwam;
„hij is alleen en hij laat voor acht opdie
nen, dat is vreemd".
Het huispersoneel, de koks en de keu
kenjongens gaven zich aan een (menigte
ophelderingen over.
„Dat is een weddenschap," verzekerde
de een.
Dan moet u niet 000 leelijk kijken,
papa, en drink eerst uw koffie, die koud
staat te worden.
Yvonne L^coste, de beweeglijke, twin
tigjarige Parktenne, was met haar mous
selinen kleed en de praohtlge, blonde
krullen zeker het aantrekkelijkste in het
met kunstvoorwerpen rijk voorziene salon
aan den Boulevard Malcsheitoea
Zij zette bij den fauteuil, waarin haar
vader zat, een tafeltje met het koffleser-
vles, schonk een kopje in, omhelsde in het
voorbijgaan imama en ging toen op haar
gemak in een laag stoelttje zitten.
U weet, papa, dat mama en ik naar
de Trinlté zijn geweest «m het trouwen
van Jeannette te zien.. O, wat waren er
een lui.-... en wat deden die twee Suis
ses deftig....
Ter zake, 'kind!
Val mij nu niet in de rede, papa. Die
twee Suisses hooien er bij. Die twee ge
galonneerde heeien, die de wacht hielden
bij den Ingang van de kerk, lieten plotse
ling hunne hellebaarden klinken en rie
pen met deftige stemmen: „Past op de
zakkenrollers!" We waren nog In het por
taal. Ik keerde mij om, mama ook, en wij
zagen vlak voor ons een heer, met een
bloem in 't knoopsgat, die voor ons boog.
Mama aarzelde, maar 't was duidelijk, dat
zijn groet ons gold; wij naderden ook en
toen zei mama;
We rekenen op u, dat weet u.
aanstaanden Maandag. We eten om 7 uur.
Maarzei de heer.
Neen, neen, geen excuses, antwoord
de mama, de ultnoodlglng is gedaan en
wordt aangenomen.
Wij' raakten toen in het gedrang den
heer weer kwijt
Kostelijk I zeide heer des huizes.
Jelui vraagt een heer te eten, dien we niet
kennen.
En hij heeft gegroet!
O, misschien heeft hij Jullie eens
hier of daar gezien,in den schouwburg of
op een balWaarschijnlijk weet hjj
niet eens waar we wonen.
O, ik ben er zeker van, dat hij het
te weten zal koenen! antwoordde Yvonne
lachend. Bijna alle lui, die in de kerk wa
ren, kenden ons.
flrwasch mijn handen ln onschuld,
zei de heer Laooste; ik ben voornemens
aanstaanden Maandag ziek te worden. O,
Eilze, wat een nonsens!
Kalmeer Je wat, Henri! We tullen
wel riem Ik zal hem wel gaan zoeken,
den iman, dien lk voor Taoonnet hield,
en die het misschien ook was.
En ik zeg Je.
Nu ja, in elk geval zal een van de
dames, die ln de kerk waren, mij wel kun
nen zeggen, wien lk eigenlijk heb ge
vraagd en als we dat weten, zult ge wel
even naar hem toegaan om opheldering
te geven
Ook dèt nog? Nooit!
Maar t ls toch een heel nette heer,
pepa, zei Yvonne.
RWW
Uit de Trinité komende, was Leopold
Chabert in gedachten verzonken, zoodat
hij bijna een van zijn beste vrienden om
verliep.
Wat scheelt jou? vroeg de vriend.
Och, ik zoek naar de oplossing van
een raadsel en kan die maar niet vinden.
Maar, zeg, was jij ook 'bij die trouwpartij
daar straks.?
Nu wordt het goed; ik heb je de hand
nog gegeven!
't Is waar ook! Heb je mij dan ook
zien praten met een dame, die een jonge
dame, hij zich had?
—Je kunt wel zeggen: een verrukke
lijk mooie dame.Je bedoelt mevrouw
Laooste en hare dochter.
Eindelijk! riep Chabert uit, eindelijk
weet ik höar naam.
Ei, ei! Nu begrijp lk. waarom je als
een slaapwandelaar rondloopt.je bent
verliefd op mooie Yvonne 1
Heet ze Yvonne?
Dat lioor Je.
Neen, maar je begrijpt me verkeerd!
Bij het ingaan der kerk, ln t gedrang,
stond lk plotseling voor een dame, die
me scherp aankeek. Ik dacht dat- het
iemand was, die ik ergens ontmoet had,
ofschoon ik mij dat niet herinnerde, en' ik
groette natuurlijk. Toen kwam de dame
naar mij toe en zei zacht: „We rekenen
op u, dat weet u.Aanstaanden Maan
dag; we eten om zeven uur." Ik zooht een
excuus, maar zij wilde niet 'hooren en ver
dween ln de menigte.En daar zit lk
nu met een Invitatie voor een diner van
Iemand, die ik niet ken. Gelukkig kan lk
het afschrijven. Maar, propos, is die
dame niet een beetje.getroubleerd?
Getroubleerd? Mevrouw Laooste? 't
Is een van de aardigste vrouwen, die lk
ken en je zult verstandig doen, van die
ultnoodlglng gebruik te maken.Een
eenige doohter.... Enfin,,je hebt ze ge
zien.
Je weet, dat mijn positie me niet
veroorlooft, aap trouwen te denken.A
propos, waar wonen ze?
Boulevard Malesherbee no. 102.
Goed.Maar ik ken den man niet.
O, een uitstekende baas. Hij houdt
van de kunst, —ij, als dichter, zult er dus
goed bij te pas komen. Heusch, ga er
heen; 't zal je niet berouwen. Ze hadden
mij ook wel te eten kunnen vragen, want
ik kern de lui al lang.
't Was eenige maanden later. In een
klein salon van het huis op den Boule
vard Maleéheiibee zat juffrouw Yvonne
met een verzenbundeltje in de hand, dat
haar vader voor haar had meegebracht.
Wel, vind Je 't mooi? vroeg meneer
Laooste.
Zeker, papa, antwooddde het meisje,
maar op het oogenbllk heb lk geen trek
in lezen. En zij legde het boekje neer.
Nog altijd zoo slecht gehumeurd?
Luister eens, kind, ik heb een nieuwtje
voor Je. Je hebt rru deze laatste zes maan
den versoheidene aanzoeken afgewezen,
maar lk heb er nog een,
O, u weet, dat ik niet trouwen wil!
Maar dat ls dwaasheid, klndl Hoe
krijg Je nu zulke gedachten In je hopfd?
Als er op dit oogenbllk eens iemand
kwam om je hand te vragen.
Op dit oogenbllk? stamelde Yvonne.
Is't waar, mama?.,.. En wie?
Mevrouw Laooste, die tot dusver zwij
gend had geluisterd, knikte toestemmend
en eer zij den tijd had iets te zeggen, ging
de deur open en de knecht diende aan:
Meneer Leopold Ohabert!
Belden waren verlegen, Leopold en
Yvonnei Zij wisten niet, wat te doen.
Ja, klnderren, zeide mevrouw La-
costa, zoo gaat het! Zonder mjjn vergis
sing zooals Yvonne zegt zoudt jullie
elkaar vermoedelijk nimmer gevonden
hebbea
c.n cd- cp de oentauren, wuarin geen
enkele P voorkwam.
Portius daarentegen maakte een ge
dicht onder den titel van „pugna poroo-
rum" (de varkensslag), waarin de begin
letter van leder woord juist weer een P
was.
Hugbald, abt vftn St Quant, (gest 080)
schreef een uit 180 ooupletten bestaande
hymne op de kaalhoofdige». »Dit ter ver
heerlijking van Karei den Kale. Deze lof
zang had de eigenaardigheid, dat ieder
woord met een 0 aanving.
Johan Cfloillus Frey, een Duitsoh dok>
ter, die ln 1681 in Parijs stierf, diohtte
een loflied op Gaston van Orleans, waar
in ieder woord met een G begon en een
ode op Maria de Mediois, welke woord
voor woord de m als beginletter had.
Van Lopes de Vega is een geheele
cyclus van novellen voorhanden, van
welke de eerste geen a, de tweede geen e,
de derde geen i, de vierde geen 0 en de
vijfde geen u bevatte.
In de Nederlandsche letterkunde treft
men insgelijks voorbeelden van dergelijke
curiosa aan. Men denke maar eens aan
de Reederljkerskamers (kamers van rhe-
torioa) waar de dilettaht-dichter, Matthys
de Casteleyn, in dergelijke produoten uit
muntte.
De „O-Sprook" en „E-Legende", als
mede de „A-Sage", hebben wij hier ter
plaatse reeds gepublioeerd.
een ander.
Daarop vroeg de patroon, wat toch wel
de oorzaak mocht zijn van hun bekomme
ring, waarop men hem een verhaal deed
van het geen er op nummer zeven voorviel
„Dat is bepaald vreemd," gaf hij te
kennen, „die man is wellicht gek; je moet
trachten zijn adres te weten te komen ten
einde zijn familie of rijn vrienden te waar
schuwen."
„Hij heeft rijn overjas aan een kapstok
opgehangen," merkt de bediende op.
„Doe je best, die te 'bemachtigen, zonder
dat hij er Iets van merkt en brenjg haar
bij mij," beval de patroon.
De gast, in gedachten verdiept, hield
zich niet 'bezig met hetgeen om zich heen
gebeurde, derhalve was het gemafcke voor
den kellner'om aan het verlangen van
den restaurateur te voldoen;
De patroon betaste daarop al de zakken
van de overjas; hij vond echter geen
enkel stuk, dat hem met de Identiteit van
den onbekende kon ln kennis stellen,
doch haalde twee reyolvers te voorschijn,
elk met,6 kogels geladen. Hij maakte zlóh
van belde meester, verwijderde de kogels
en bracht de wapens vervolgens weer op
hun plaats.
■De 'bediende bracht de overjas terug; de
maaltijd liep ten einde, de onbekende
scheen al somberder en somberder te wor
den.
Daarop bestelde hij champagne.
„Hoeveel 'glazen?" vroeg de kellner.
„Acht, omdat wij met ons achten zijn."
„Dat ls ook zoo," luidde des bedienden
antwoord,
Een oogenbllk later kwam hij met de
champagneglazen aanzetten.
Verscheidene flesschen werden ont
kurkt
De ombekende vulde nu al de glazen.
„Maak je nu uit de voeten," duwde hij
'den kellner toe. Ik zal wel schellen, als lk
Je diensten noodlg heb."
Hij wees hem de deur met een tragisch
en theatraal gebaar.
Zoo gauw «ls de bediende was heen-'
LETTERKUNDIGE CURIOSA.
Goocheltoeren met letten.
Op letterkundig gebied heeft de nooit
rustende menschelijke geest vaak de
merkwaardigste producten voortgebracht
Hoewel niet alle van dien aard zijn, dat
de tijd er aan besteed nuttig kan worden
genoemd, moet men toch bij de meeste de
vindingrijkheid en de energie van de
auteurs bewonderen.
Zoo maakt de Grieksche dichter Lasos
(ongeveer 660 v. Chr.) zich reeds onsterfe
lijk door een lofzang te diohten op Cers
gegaan, richtte de ombekende zich over
eind, nam zijn bokaal op en klonk met het
eerste glas, hetwelk aan zijn rechter
hand stond.
„Op je welzijn, mijn geliefde Do," sprak
hij, „welk een bijval heb je mij bezorgd,
toén lk je in „Robert ie Diable" of ln
„Guillaume Teil" met volle borst er uit
bracht, wat een toejuichingen hebben wij
ln het Soala te Mlliaan, ln Oovent-Garden,
in t Theatre de la Monnale, ln de Granu
Opéra geoogstl"
Hij klonk met het tweede glas.
Jfc drink op je gezondheid, mijn toe-
dere Ré, jij met wie lk op zoo heerlijke
wijze de harten der dames in vervoering
gebracht heb; mijn Redière, die ik ln zoo
menige kathedraal, onder de gotisohe ge
welven der oude kerken heb doen trillen,
wat klonkt ge heerlijk."
„En jij, mijn oude vriendin," ging hij
voort, tot Ml, .herinner je je de ibravo's,
die wij aan de vier hoeken der wereld ont
lokt hebben, vooral met een M1 bémol,
die lk met zooveel gloed ln een beroemd
septuor aanhield?"
Hij stootte al de glazen aan.
„Op uw welzijn, -mijn oude makkers, Fa,
Sol, La, SI; ik drink voor het laatst op
uiw 'bijval. Wij moeten elkaar verlaten,
zonder hoop op weerzien. Oh, lk heb u 000
zeer liefgehad!"
Hij leunde met zijn elleboog op een
stoel, boog zijn hoofd tussohen zijn han
den en verviel ln een 'bittere mijmering.
Eensklaps sprong hij overeind en
plaatste zich voor de plano.
.Laten wij het nog eenmaal probeeren
sprak hij.
Hij speelde de ramanoe van Faust:
„Salut demeure ohaste et pure!" vervol
gens, terwijl hij rich zelf zou begeleiden,
wilde hij haar thans zingen; doch ten spijt
van al zijn pogingen kwamen er slechts
•krijischende en wanluidende klanken' uit
zijn keel, hij kon er niets dan valsohe tó
nen uitbrengen, welke het minst muzikale
auditorium op de vlucht zouden gejaagd
EXCENTRIEKE VROUWEN.
Van de niet lang geleden gestorven we
duwe Karollna Suohanek wist men, dat
zij de menschen verachtte, en dat zij al
haar genegenheid aan de dieren gaf, om
dat zij deze laatste veel beter vond. Zij
leefde dan ook met een en twintig hon
den. Maar dit wfcs nog niet alles. Zij ver
liet zelfs om haar „lieven" meer vrijheid
en beweging te kunnen geven haar ge
boorteplaats Weenen, ging ln een dorp
wonen en verhongerde, ln de ware betee-
kenls van het woord, om haar lievelingen
melk en vleesoh te kunnen verschaffen.
Dergelijke excentrieken zijn overigens
zóó talrijk, dat het goed doet, hier een
voorbeeld tegenover, te kunnen stellen
van iemand, wiens excentriciteit onbe
grensde mensohenliefde was.
Deze zeldzame persoonlijkheid, mevrouw
Kate West, was weduwe van een Juwelier
uit Boston. Steeds was zij op zoek naar
armen en ongelukkigen en hielp dezen
dan zooveel als in haar macht stond uit
de klem. En altijd zoo, dat niemand wist,
wie de reddende engel geweest was. Niet
tegenstaande haar rijkdom ging zij steeds
meer dan eenvoudig gekleed; om arme
kooplieden te ondersteunen- kocht zij ech
ter tooh heel wat kleeren, die zij liggen
liet. Geen wonder dan ook, dat na haar
dood kleeren, linnengoed, enz. ter waarde
van ongeveer 70.999 dollars werden ge
vonden, die op haar bevel aan de armen
der stad moesten worden uitgedeeld.
Bij een Weensch meisje bleek de ex
centriciteit op den dag van haar trouwen,
toen zij een onoverwinnelijken afkeer
toonde voor de verandering, die in haar
leven zou plaats vinden. Daarom bleef zij
ook liever „vrijgezel" en bewoonde steeds
gedurende haar verder leven haar slechts
uit twee kamertjes bestaand vaderlijk huis
en was niet te bewegen dit krotje te ver-
koopen. .Nog tien jaar geleden stond het
tussohen de prachtigste gebouwen als
treffend voorbeeld van de zonderlingheid
der eigenares.
B-
hebben.
„'t Is gedaan," sprak hij, „t is gedaan,
ik heb geen geluld meer, lk, die het genot
uitmaakte van alle muziekliefhebbers, ik,
dien de directeuren om dollen prijs aan
elkaar ontrukten, die overal waar lk door
trok, volle zalen gaf, dien imen overal toe
juichte. 't Is onmogelijk mijn geluid te
herkennen, mijn weerspannige stem ver
zet rioh daartegen. O, die verschrikke
lijke riekte, welke mij in drie maanden
tijds in dezen toestand heeft gebracht 1
Er blijft mij niets meer over dan te
sterven.
O, die schoone vervlogen tijd! Wat was
ik gelukkig, door allen gevleid, gezocht,
al de vrouwen betooverende, ai de (man
nen ln vervoering brengend. Ik moet alles
verlaten, nergens meer zal ik een verbin
tenis kunnen aangaan; ik zou op onver
schillig welk tooneel op smadelijke wijze
uitgefloten worden, 't ls honderdmaal be
ter te sterven.
Laten we er een einde aan maken."
Hij haalde uit den zak van zijn overjas
de twee revolvera
„Vaarwel, mijn vrienden, [maakt ande
ren gelukkig."
Vervolgens blies hij een voor een de ze
ven kaarsen uit en plaatste den loop van
elke revolver in zijn ooien en haalde den
trekker over.
Onder het ultstooten van eenhevige
kreet sloeg hij tegen den grond.
Oogenbl ikk^lljk kwam de restaurateur
(met rijn 'bedienden aansnellen; het gas
licht weid aangestoken en men zag den
ongelukkige op den grond uitgestrekt
Terstond werd hij opgenomen.
Jk ben dood!" riep hij uit, „laat mij
liggen. Ja, lk heb me goed getroffen 1"
Hij was krankzinnig.
Het was een beroemd tenor, die door
een vreeselijke ziekte van zijn stem was
beroofd geworden.
Hij werd in een krankzinnigengesticht
opgesloten.
Novelle naar het Fransch
door B.
't Juttertje
„Die is niet wel bij het hoofd," beduidde
e