óC
cfoó
OUD ROEST.
t Was slechte fodhiendddbeid: gepaard
overle
VOORKOMENDE GEBRUIKSARTIKELEN IN DE OUDERWETSCHE KLEERMAKERIJ.
1. Teekenkrijt. 2 en 8. Tressen waarmede de Jas gesloten werd. 4 en 6. Kluwen
-aren en zijde. 6 en 7. Naaigaren en naaizljde zooals die destijds (1700) in den
'andel gebraoht werd; klossen kenden men nog niet, later (1790) wel „pelotons
lote lange klossen. (Peleton staal in verband met afwikkelen, afpellen.)
Merker. Men braeht door drukken met dit instrument de teekeniug op de
onderste laag over. 9. Drukker. Voor hetzelfde doel als boven. 10. Stalenboek
van leder, waarmede de kleermaker zijn klanten bezocht. 11. Stalenkaart die in
de werkplaats (die meestal winkel was) hing.
KLEERMAKERS QLA8- EN LUIFELSCHRIFTEN
UIT DE 17= EN 18= EEUW.
Gtaasdhriflï:
Op drio taUfcmdhtiga mgdeu In bol bob
van Jan Zoet
Op dien Hemden JunitJ waren hJeo
(Drie Bnjjdiona, makende met elkaar goed
sier,
En hebben door haar keel vol vonken,
Op drie bier na een vaan gedronken.
Voor een luifel van een kleermaker te
Utrecht:
Ziet ik, Romein, diragei mijn last,
Elk zal de zijne dragen, dat gaat vast;
Moeide hem een leder met bet ztfne, dat
was beat,
Want hg zal genoeg te dragen vinden op
t lest
Die gaat al mee maar Rome,
Die kloeten van doen heeft, belieft hier
niet te komen:
Op een luifel van een kleermaker te
Enlnhnlaftri|i
Bier maakt met Koeren voor varende lui.
Ook bulten zakken en el de brui.
RU een anderen kleermaker te Enk-
huizen:
Geen manisch man agt
Als om sdjn dragt
Dies laat vrij brave Keerani maken
Wilt gij tot ernpt of eer geraken.
Bij een kleermaker op de Heereqgroshf
te Amsterdam:
Dit huis is met. snieren begonnen,
Maar met mimnemmoeren gewonnen.
(De vrouw van den snijer hield .min-
nenkinderec.)
Voor een snifdershuia te Breda stond:
In tfe gjoooinkljjk hof a
an lustplaats van
Parijs
Maakt men la mode Koeren naar ieder
een zijn edoch;
Doch boo de manisch nu ging, als eerst In
Adams tijden,
Werd ik Soldaat, en had de drommel van
het sntfden.
Voor een smtfdersdeur te Arnhem:
Mijn hart getrouw
Aan de hoogedel Welgeboren zljln Konink
lijke Majesteit den Prins van Nassouw;
li wensch u toe uit al mijn verstand
Dat gij moogt worden hertog van Gelder
land,
Daartoe een graaf van Holland uitgelezen,
Wie drommel zou toch daartegen wezen?
Op een uithangbord van een kleer
maker:
Josaph vluchtte met Maria naar Egypte
op een ezel,
Hier woont dia meesterkleermaker Dirk
van Wezel-
Te Rouselaere in Vlaanderen stond op
een uithangbord van een kleermaker:
Hier verjongt men menachaa
(Bij Raveschot Anna,
Kleermaker.
In het einde van 1(500 hing bty een
kleermaker op de Overtoom te Amster
dam een bord uit, waarop een Kamizool
was afgebeeld, waar de vellen bjj Mngwn
met het ondierschrift:
«In t Verrotte Kamizooltje"
Ouderwetsche Kleermakersgereedschappen.
KLEERMA KERflQE WETEN.
Weit Jongen, ben Je mali, ik geloof ge rif*
bezopen.
Om met een nieuwe rok, zoo door dien
regen tf loopen.
En nemen dus de glans daaraf.
Baas, ik heb geloopeni op een draf
En t is toch maar de glans, ik kon mij
meer verblfjlen,
Als ik van de lap, zooals u, een broek
voor me af kon snjjen.
.Tan Zoet, de Langestraat te Amsterdam
doorgegaan zijnde, en die snijders geteld
hohhanrlo, schreef:
Hendrik oom, mijn beste maat,
Ih de lange Langestraat,
Wonen; spijt al de ibenifders,
Nu niet min dan vijftig snijders.
(De Langestraat loopt van de Bron-
wersgracht tot de BlaauwburgwaL)
Grafschriften van kleermakers
uit de lfie, 17e en 18e eeuw.
Sta vrinden, met verlof, hier ligt een
Boijer dood,
Zijn schaar gaf hom rijn drank,
Zijn naald gaf hem zijn brood,
Al was hij vrö begaafd met snijersweten-
Zijnafgesleten ÜJf,*wist hij er niet te
lappen.
Hier 'ligt een snijder, in de meetkunst
hoog ervaren,
Die door de oogen van zijn schaar, voel
tappen kon vergaren,
Was hg daarom aen dief? Neen! Wat mm
ook hiervan zegt,
overleg,
nimmer
Maar ach, de bittere dood, die
is te paaien,
Beeft hom van de aard 'gerukt, in spijt
van 't ijvrigst naaien.
De veelvuldige Vaandels, die ge daarvan
saam tarnt stelloni,
Doe elkeen om strijd het schitterend vo
Dat ge op zijn voorbeeld steeds
met oordeel pao.
Bij ellen t rekt, door de oogen
uw Bchaar.
Hier ligt een Keermaker, prijzenswaardig,
Doordien hij was geheel rechtvaardig.
Want wat men hem in1 handen gaf,
TTf) hield Tnitny minste deel er af.
von-
sn,
beleid
r*:
van
Kleermakersgildewapen
BruggeEinde 1800.
LIEDJE VAN DE WEEK.
ROET'
'j ;>i 'M :a ij ;M
sa
la Oud lied over "n oud thema
Wat is tooh een mensoh op aard'
Zonder Plutus gaven
't Blik gelijk, wat lang bewaard
Onder roest bt «raven.
Of de flesob, wier vloeibare ziel,
Langs een drooge lever viel.
Laat hem, als zijn sppeltulg trilt,
Elke zenuw roeren;
Laat hem, leeuwen in zijn sohild,
Weidsohe titels voeren.
Aob de lombard sohlet geen oent
Op zijn lied noch perkament I
De aèm waarin Mlnerva leeft,
Doe de borst hem zwellen:
Als hij niets te knippen heeft
En geen worp kan tellen
Wordt hij, als bedorven kool
Aangezien van Pool tot Pool.
Is er weinig slechts besteed
Voor zijn lijfsieraden,
Liggen van zijn staatsiekleed
Steken bloot en nade»,
Hangen knoopen hier en daar
Aan één draad in doodsgevaar
Is de wol door angst benard,
Van zijn' rok geweken,
Heeft de lieve zon het zwart
Lang er afgekeken,
Zoo, dat geen Professor weet
Hoe de kleur van 't lijfstuk heet 7
Is de zijde van zijn' hoed
Netjos weggeborsteld
Heeft een zachte roode gloed
Zich door 't zwart geworsteld
Komt de rest van zijn toilet
Als uit Noach's kabinet?
Dan gelijk een Paria,
Wordt de bloed geweken,
Waar hij toeve, waar hij ga
Met de nek bekeken
Als een wrijfpaal voor 't vernuft
Uitgejouwd en overbluft.
Koopt hij 't luttel hem genoeg,
Juist zijn midd'len wegend',
Alsof hij een aalmoes vroeg,
Zoo wordt hij bejegend.
Daar de kast wordt omgehaald
Voor den fat die nooit betaalt.
'k Wraak het daarom langer niet,
Als lk pronk-gezinden,
Met een schittering op oredlet,
And'ren zie verblinden.
Al is 't in hun kas gesteld
Als op een geschoren veld.
Loopt hun stiptheid soms gevaar,
Zit hun arme snijder
Met de handen ln het haar
Als een klespijnlijder,
Aan de grenzen van 't geduld?
Rokvereerdersl 't ls Uw sehuldi
v
Kleermakersgildewapen van
RJjsel—Einde 1800.
HET KLEERMAKEN IN DE OUDSTE
TIJDEN.
Na het voedsel en die woning heeft de
beschaafde mensoh het eerst kleeding
noodde.
De Jüe
De kleeding neemt dus in de rij der
behoeften een zeer voorname plaats ln.
Zij ia bijna zoo oud els de mensoh zelf.
B(jna, want de Bijbel zegt: „En zij waren
belden naakt, Adam en zijn vrouw en zij
schaamden zich niet'* (Gen. 2 26.) Dit
duurde echter maar kort, want na dien
zondeval werden beider oogen geopend
en zij werden gewaar, dat zij naakt wa
ren; en zij hechtten vijgebladeren samen
en zg maakten zich schorten. (Gen. 8 :7).
In Gen. 8 21 lezen we: „En de Heere God
maakte voor Adam en zijn vrouw rokken
van vellen en toog ze hun aan.'1 Hieruit
blijkt dus, dat Adam en Eva al zeer spoe
dig gekleed gingen.
Verder lezen we in het eerste Boek van
Mozes Hoofdst 87 v. 8, dut Jaoob zijn
zoon Josef een veelkleur! gen rok schonk.
Hierin ligt opgesloten, dat er ln Israëla
tijd, dJL 1500 jaar na de schepping, nog
geen kleermakers waren; zelfs nog 500
jaar later, schijnt dit nog zoo te zijn ge
weest, want Jehova beval zijin profeet
Mozes voor Afiron en de priesters, zijden
en Hnnen kleederen te (maken. (Hoofdst
28 v. 81-42).
Nemen wij de algemeene geschiedenis
boeken ter hand, dan vinden we van den
beroemden Romeinschen schrijver Pll-
nius, die van 28—79 jaren na Christus ge
leefd heeft, dat Phrygiems, het oudste
volk van KMn-Azi8, reeds zeer bedreven
waren ln het maken van feestkleedlng,
die zij rijkelijk met goudvemalerlngen
voorzagen.
De toenmalige Koning der Phryglem
zou zijn volk daarin persoonlijk onder
richt hebben. Aan genoemd volk wordt
ook de uitvinding van de nnnM toege
schreven.
Reeds vele honderden jaren voor
Christus bestonden er te Roane verschil-
lende bedrijfsgilden, die door een Se
naatsbesluit of door een keizerlijke ver
ordening bekrachtigd werden. Zij hadden
evenals de Staat het recht gemeenschap
pelijke gelden in kas te hebben en een
voorzitter aan te stellen, die de algemeene
vereenlglngsaangelegenheden, op die
wijze zooais de Staat dit deed, moest be
hartigen: Tot een dezer gilden^ die wel
niet geheel gelijk waren aan de arbelds-
en bedrijfsgilden uit tateren tijd, maar
toch veel overeenkomst daarmede had
den, moeten de kleermakers behoord
hebben. Zij schijnen ln dien tijd daar in
hoogen aanzien gestaan te hebben', vooral
als zg goed1 hun vak waren.
De Toga ia haar oud aten vorm.
Vele oude Rcmetnsche schrijvers roe
men in hunne werken de bekwame kleer
makers uit hun tijd. Zoo ook gedenkt b.v.
Horatlus in een zijner werken Alphenus
als de beste en kunstigste kleermakers
van zijn tijd.
Qulntilllanus schrijft over Heüua Hip
pias, dat deze niet alleen een beroemde
phiHsoof was, maar ook in het kleer
maken zeer bedreven:
Hippias, geboren te EliS ln Grleken-
tad, leefde in den tijki van Socrates (ruim
400 jaar voor Christus) en was zoowel om
zijn buitengewone geleerdheid eis oan rijn
redenaarstalent, zeer beroemd.
Hij verscheen eens bij de Olympische
Spelen en alle aanwezigen stonden ver
steld over zijn prachtige kleeding.
Deze verbazing steeg nog meer, toen
zij vernamen dat hij zelf die maker er van
waa
Het was echter zijn gewoonte niet zoo
uitgedost te verschijnen, maar de klee
ding, die hg droeg, was stuk voor stuk
ln die kleinste onderdeelen door hem zelf
fijn bewerkt
Hg moet niet alleen bedreven zijn ge
weest ln het maken van Meeddngstukken,
maar er wordt ook van hem verhaald, dat
h.ij meerdere dingen 'maakte, zoo ook
kunstig bewerkte vingerringen.
Eigenaardig, Ihler was het een philo-
Wf, die voor liefhebberij het kleermaken
beoefende, terwijl wg nu enkele kleer
makers aantreffen, die aan phllosoftef
doen, maar dan meestal met de naald
achteruit gaan.
Kleederdrachten uit de oudheid
De Abolla.
DE DRIEDAAGSCHE RT17,TERP.
?k
RAADSELS.
Oplossingen der vorige raadsels.
L Al te goed 1* buunmene gek.
IL Loeren la leven, kennis ls macht
teveel sneltrein machine snik
list
B. B.; W. B.; B. B.; M. en S. B.; H. B.;
K en M B.; D. en J. D.; O. A. en M. A.
D.; A. en H. D.; A. E.; D. en F. G.; P. 8.
E. G.; G. H; W. H.; O. de EL; J. IL; A.
K.; T. W. K; P. K; J. K.; W. O. K.J
A. K.; O. en B. K.; F. L.; M. en J. '4© M.;
O. en M. M.; G. T.; O. T.; XL V.; W. W.
Nieuwe raadsels,
L Mgn eerste lettergreep ls een uit
roep en mijn tweed© dient tot ondersteu
ning. Het geheel la een edelgesteente.
Wat is dat?
Imgez. door K. en M. Beversluis.
IL Het geheel ls een spreekwoord van
12 woorden of 44 letters.
16, 20, 41, 11, 8fl la een verwarmings
toestel.
6,18, 25, 27, 85 ls een maat
11, 2, 16, 88, 87, 48 ls Iemand, die op
oneerlijke wg®e ln rijn onderhoud voor
ziet
1, 8, 6, 22, 28, 84 ia een vogeL
88,12,10,11,14 is niet oudlerwetedh.
89, 44, 85, 42, 88, 29, 0, 82, 7, 18, 84, 88
ia een beroep, dat alleen ln kustplaatsen
uitgeoefend wordt
24, 29, 80, 4 is een deel van een' visch
(geen bepaald lichaamsdeel).
De resteerende letters rija aüle mede
klinkers.
Pig. 1.
Pi**.
Pig. 10.
1 6 Jy.
schappen,
nis vellen,
B
Zoo erg als de blizzerd waait in de noor
delijke woestenijen van Alaska en Canada
is het wel niet, maar als je op den eersten
der veelbezongen bloeimaand, je reeds in
de kamfer gezette winterplunje weer voor
den dag haalt en je de restjes kolen en turf
molm in je kolenhok bij elkaar harkt om
de kachel nog eens lekker op te laten lieren,
denk je onwillekeurig aan den onmeedoo-
gendeni blizzerd, welke naam je reeds het
kippevel op je huid jaagt.
Ér ontbrak de sneeuwjacht nog aan,
doch anders zou je je heusch in die eind«-
looze vlakten van dat noordelijke gebied
hebben kunnen wanen, want de wind drong
je tot in merg en beea
Vooral aan den buitenkant en langs den
dijk was het haait niet te harden.
Fel stond de wind uit het noordoosten
en sloeg meedoogenloos uit de strakke
lucht de harde windstooten, droog en koud,
snerpend en uitmergelend.
Het is of de planten en boomen onder
de geeseling haast bezwijken en het schijnt
of alle sappen uit de nerven worden gezo-
n, zoodat de pas ontloken frisch-groent
es reeds hier en daar de zwarte stip
pen en de zwarte randjes toonen.
Nauwelijks heeft de natuur hoopvol ons
gestemd en de juiching gehracht in de'boo
men en op het veld; nauwelijks is de stres-
ling gekomen, die het smachtend verlangen
haast heeft bevredigd, of uit de gewesten,
vanwaar in den loop der jaren niet veel
goeds is gekomen, zwaait de dorre noord
ooster zijn scepter en doet de juichtoon
veranderen in starre gevoelloosheid.
Ondanks de zon, die uit den blauwen
hemel de koesterende stralen zendt, schijnt
het toch met zoo'n dorren wind of er geen
verkwikking zit in dien overdaad van ïon-
nestralen.
Alles lijkt bleek en flets en toch sch«rp-
afstekend tegen het blauwe fond. Het ii er
dan mee als met zoo vele dingen, die, op
pervlakkig beschouwd, zoo goed en zoo
zuiver en zoo mooi er uit zien, maar als je
ze scherper bekijkt of scherper doorvoelt,
dan zijn er zooveel leelijke kanten aan.
Zoo ook met den oostelijken „blizzerd",
die de lijnen van alle voorwerpen scherper
doen uitkomen, doch hoe het alles uitkomt,
toch je een gewaarwording van kilneid
en onwezenlijkheid bijbrengen.
Voor de Nieuwedieper visscherij is deze
straffe bulderaar een vrek en een uitzuiger.
Een vrek, omdat hij te gierig is om wit in
de netten te brengen en een uitzuiger, om
dat hij bij het vele zwoegen in gebreke
blijft dat te beloonen.
davering van het klappende water niet te
genaken zijn; neem op Onrust, waar op de
beste plekken, de branding kokend huis
houdt en neem achter Huisduinen, waar
ook zelfs, door de onderwatersche terug
slag te veel woeling heerscht.
Maar als ik spreek van de Nieuwedieper
visscherij, dan bedoel ik het vletbedrijf,
want het motorvisscherijbedrijf klapt bij
zoo'n blizzerd nu'ln de handen.
Dan is het geronk van den motor geen
bezwaar om het ansjovisvisschen te be
oefenen.
De woeling in het water toch schijnt de
voortplanting der motorroezemoes niet te
bevorderen, eer te belemmeren, zoodat met
flink succes de ansjovis zich laat verschal
ken en zich in de strikken laat vangen.
Zoo is er toch ook aan dezen schaduw
kant van het weer, een lichtzijde.
Roblnson.
lijft
Neem de haringkommen, die onder de