UIT DE WUDE HELD
t
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
5KJ62
van ZATERDAG 4 SEPT. 1926.
NO.241 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
Zonderlinge lotgevallen
in het Dagelijksch leven
Gevaarigke taaloefeningen.
Twee Fr arische officieren treden een
café binnen en nemen aan een tafeltje
'laats, waaraan reeds een lang, mager
eer gezeten ls, (He met een hoogst ern
stig voorkomen zijn sigaar rookt en on
derzoekende blikken in het rond werpt
ZJj verzoeken een kop koffie en begin
nen een onderhoud over een beroemd
heid die verwacht werd.
Hij zal nog vandaag arrlveeren, merk
te een hunner op.
Bij die woorden opent de lange vreem
deling den mond en begint, in 't aller-
slechste Pransoh, maar tevens met het
grootste flegma der wereld: „Ik arriveer,
gij arriveert hij arriveert wit) ara.
De eene officier vliegt overeind, alsof
hem een schorpioen heeft gestoken en
vraagt met gefronste wenkbrauwen:
„Spreekt gij tot mg méneer?"
„Ik. spreek, gtf spreekt, hij spreekt, wij
spreken, gfl spreekt zij spreken.0
„Laat dien man toch met rust", zegt de
ander; „je riet toch wel dat hg gek la!"
„Ik ben gek, ag «#1 gek, wf rijn gek,
gU rijt gek.A
„Dat is te veelt* roept dé eerste officier
uit. „Gtj waagt het op deze wijze een mi
litair te bespotten!
Ik hoop, dat gij den degen even vaardig
zult hanteeren nis
„Ik hanteer, gij hanteert, hij
„Volg mij meneer!"
,Jk volgi, gö volgt h# volgt, wij vol
gen, gij volgt ril volgen," deolameert de
vreemdeling blijkbaar een volbloed
Engelschman met dezelfde onverstoor
bare kalmte en staat op.
De beleedigde officier, die rieh niet
meer bedwingen kan, trekt van leer, ter
wijl zijn kameraad diens sabel den Brit
aanbiedt
De klingen worden gekruist
„Pareer dien als ge kunt!" roept de
Fransohman uit ten hevigste verbitterd
door de koelbloedigheid van zijn tegen
stander.
„Ik pareer, gS pareert hg pareert -
„Ik wou dat ik je aan een boom nage
len kon!" brulde de officier na een ver
woede uitvaL
Jk nagel, gij nagelt hfl nagelt wfl na
pelen, gij nagelt zij nagelen." En met
deze woorden slaat hg rijn tegenstander
het wapen uit den hand; vervolgens haalt
hg een sigaar tdt zijn koker en steekt die
kalm op.
De ontwapende Franschman bigft met
open mond staan. Zijn vriend treedt na-
derbg en zegt tot den vreemdeling: „Ik
rie dat gg een fatsoenigk man rijt -
,Jk rie, gg riet
„Maar verklaar U dan toch.
„Ik verklaar, gg verklaart, hg ver
klaart, wfi verklaren, gd verklaart rij
verklaren.
Daarop vraagt hg eensklaps met een
leuk gericht ln het Engelsch: „Verstaat
gd EngelsohP"
„Ja."
„Nu dan dien lk U mede te deelen, dat
Ik bezig ben Fransch te ieeren en Uw
Een missionaris over Dajaksch bggcloof.
Eet Dajaksleven achterhaalt men niet
ln enkele weken, maanden, neen, Jaren
lang aan een stuk zijn daarvoor noodig
om zoo'n volk te doorgronden en te loe
ren kennen, schrijft pater Jucundus ln
de jongste aflevering van het Missiewerk.
Mij na inzien* ig dan ook de missionaris
of zendoling de beste ethnoloog. Hg ls en
blijft onder heli volk, leeft met het-volk
mee, bezoekt hen, woont hun feesten bij,
staat de rieken bg, helpt hen in moeilijke
omstandigheden, noodigt hen uit om eens
te komen, opent Boholen voor de Dajak-
sche Jeugd, enz..en komt dus zoo in de
nauwste relatie met de Dajaks.
Daarop op zoo'n [missieterrein rijn er
weer andere missionarissen bg andere
stammen en wat men ondervindt en
hoort, vertelt men elkander, men stelt het
te boek, men beschrijft het en zoo kan
men bg stukken en brokken een samen
hangend geheel verkrijgen en een over
zicht over de geheele linie.
Wat daartoe vooral vereischt wordt, ls
een grondige kennis der taal en een
langdurig verblijf onder het volk.
Heel het leven der Dajaks wordt in be
slag genomen door „pemali" of „pan-
tang" d.w.2. verbodsbepalingen, die voort
komen uit hun bljigeloovige en angstige
vrees voor de „hantoef (geesten).
Zij nemen een opperwezen aan, een
God die verre boven hen staat, die alles
gemaakt heeft en ook alles bestuurt.
Iedere stam heeft ztyn eigen taai; soo das
landsman, professor Dupré heeft me aan
geraden tot oefening vigtdg werkwoorden
te verbuigen. Daarom besloot ik elk,
Fransch werkwoord dat lk hoorde, dade
lijk te verbuigen, 1 Spijt me, dat U dit
000 kwalijk genomen hebt1*
Nadere overweging.
Professor D. was een geleerde, die rioh
weinig met het schoone geslacht ingela
ten had; maar toen hg tot hoogleeraar
benoemd werd, waagde hg ter toch eens
een dame van zijn kennis te polsen.
Zg wandelden samen en de gewichtige
vraag werd gedaan zonder veel voorbe
reiding of inleidende woorden te verspil
len.
En de jonkvrouw gaf dan ook, met even
weinig omslag, ten antwoord: „Neon".
Daarmee was de zaak afgedaan.
Een paar weken later ontmoetten rij
elkander weder.
„Herinnert U rioh nog," vroeg de
Jonge dame na eenlg aarzelen, „wat U
me laatst gevraagd hebt?"
De professor zei/de, dat hij het rioh her
innerde.
„En weet U nog, wat lk toen geant
woord heb.0
„O, ja," zelde hg.
„Nu mijnheer D." ging ri voort, „lk
heb de zaak nog eens goed overwogen
en lk heb mg bedacht."
„Ik ook,0 antwoordde da professor
koel; hg groette beleefd, liet haas staan,
an ls nog altijd ongehuwd.
Rechtmatig medelijden.
De student Poot ontbrak menigmaal ln
het ooilege; want hoe jeugdig nog, vond
hg het verreweg aangenamer, ergens een
goed glas bier te gaan drinken dan de
langwijllge bespiegelingen van den pro
fessor met aandacht te volgen.
Een Jongere broeder die hetzelfde col
lege bezocht, moest hem dan op de een
of andere wijze verontschuldigen, want
de hoogleeraar was er zeer op gesteld, dat
men zgne colleges bijwoonde en lette er
steeds op, wie al dan niet tegenwoordig
was.
Eens was Poot weder voor de verlei
ding bezweken en rijn broeder werd als
naar gewoonte gevraagd: fc
„Poot, je broeder ls heden weer absent;
wat is de reden daarvan?"
„Professor," antwoordde de slagvaar
dige jongeling, „mijn broeder had van
morgen zoo'n ontzettende kiespijn, dat
hg naar den dentist gegaan ls, om de kies
te laten trekken."
„Zoo," antwoordde de professor, en hg
bladerde ln rijn notitieboekje, „dan heb
ik oprecht met Je broeder te doen; want
volgens mgn eanteekeningen moeten in
den loop van dit jaar hem reeds twee en
twintig kiezen getrokken rijn-"
Hg was al 81 jaar geworden. Hg ge
voelde zich nu een man en, zich herin
nerend dat zgn moeder hem gezegd had,
dat als hg (mondig was, zg hem een be
langrijke mededeling had te doen. trad
hg een weinig verlegen op haar toe en
vroeg haar:
- Zeg, moe, wat had U me nou eigen-
lijk te vertellen, als ik mondig was?
Zgn moeder weifelde Bn het was
eefwt na lang aarzelen, dat ze besloot, hem
het groote geheim te openbaren.
1 Nu mijn jongen. Het la nooit Si Nt
ooiaas geweest, die ieder jaar al dat lek
kers in je schoen gereden heeft. Het was
Je vader.
heeft een ieder voor dat opperwezen een
eigen naam. Br wordt wel eens gezegd,
dat zg, de Dajaks, dat idee van een opper
wezen van de Mohammedanen hebben
overgenomen, maar ook bg hen, die nog
niet met Mohammeds volgelingen in aan
raking rijn geweest, vindt men datzelfde
begrip.
lig mondelinge overlevering gaan de
gebruiken van vader op kinderen over.
e leer der ouderen „nenek-mojang"
m. a. w. de voorouders ls bg hen het
groot orakeL En wie rijn nu die anderen?
Daar komt men niet achter/ want de
oudere Dajaks beweren daaromtrent het
zelfde nis de jongeren. Het is altgd: „zoo
leeren de ouderen". Die opderen schgnen
dus onbestemde wezens te zijn, welke het
geheel levend geslacht beheerschen.
Een God of opperwezen erkennen rij,
maar om zoo uit te drukken daar
bemoeien ze zich weinig mee. Dien laten
zg Links liggen. Een voornams rol speelt
hg en ln alles hun omgang met de gees
ten. Wat de Dajaks onder den naam van
geesten (hantoe) verstaan, ls niet bijzon
der duideigk. Meestal om niet te zeggen
altgd, zgn het kwaadveroorzakendé we
zens, waarvoor de Dajaks bevreesd! zgn
en die zg daarom ln alles trachten te be
vredigen. Zgn ze riek, treft hen tegen
spoed, overkomt hun een ongeluk, het
zgn altgd de hantoegeesten, die er de
oorzaak van zgn. Hoe die geesten er uit
zien, op wat wijze en waarop zg dit onge-
uk bewerken, daarvan vormen de Dajaks
zich geen begrip. Trouwens dat ls bg hen
de vraag ook niet, zg nemen dit eenvou
dig als uitgemaakt aan.
Volgens mgn beedheiden meening heb
ben die goesten veel overeenkomst met
de spoken, waarmee men de kindéren
tracht bang te maken. Heel het leven der
Dajaks wordt geleid door angst en vrees
voor die geesten. Bn daarom bestaat heel
de uitoefening van hun eoroddanst in
VAN DE GROOTEN DER
AARDE.
UIT EDISOïVS LEVEN
Zgn eerste sncees!
Bg het begin van den burgeroorlog,
zoo verhaalt Edison, was ik couranten-
verkooper en werkte van 's morgens vroeg
tot 's avonds laat, zondér het ver te
brengen.
Mgn kapitaal was zeer gering; eener-
zyda kon ik niet meer bladen koopen,
dan ik weer dacht kwgt te geraken, an-
derzgds moest ik toch ook geen gebrek
aan bladen krijgen.
De.noodzakelykheid om een cgfer der
exemplaren te bepalen, deed mij vroeg
de waarde der nieuwstgdingen schatten.
Ik maakte accoord met den drukker der
Free Press, die mg iederen morgen een
proef van zgn blad liet zien. Ik vloog
dan den inhoud door en sehatte daarnaar
de verkoopwaarde. GewoonUjk verkocht
ik tusschen de 200 en 800 bladen.
Op een goeden morgen zag ik op den
proef in vette letters een beschrijving
van den slag bg Pittsburg.
Dadelyk begreep ik den toestand. Hier
viel iets te verdienen, maar alleen, wan
neer langs de spoorign die ik bediende
het publiek kort te voren op de hoogte
gebracht werd van het gebeurde. Ik kreeg
een idee en liep naar het Telegraafbureau.
Daar deed ik den dienstdoenden ambtenaar
bet voorstel, aan alle stationschefs langs
de UJn het bericht van den slag te tele-
grafeeren, met verzoek dit te doen schrij
ven op het zwarte bord, waarop gewoon-
lijk de berichten betreffende ae treinen
worden vermeld.
De telegrafist nam het voorstel aan,
onder belofte dat ik hem een half jaar
de courant voor niemendal zou leveren.
Nu ging ik naar den expediteur der
Free Press en vroeg hem of hg mg 1600
exemplaren wilde afstaan, te betalen over
asbt dagen. Hg sloeg het af, wat mg vol
strekt niet verwonderde.
Toen raapte ik al mgn moed bgeen en
gfag de trap op naar den uitgever zelf,
den heer Storey. Ik werd toegelaten en
legde hem uit, waarom ik 1500 exempla
ren wenschte op crediet.
De heer Storey was een lange magere
man, droog als een lucifer.
Hg keek mg soherp aan, nam toen een
stuk papier, sohreef er iets op en gaf
het mij.
„Laat dat beneden zien, dan zullen zg
U alles geven wat gg wenscht".
Nooit ln mgn leven was ik zoo big.
Nu was ik dan in het bezit van 1600
bladen. Ik nam twee Jongens om mg te
helpen vouwen en ging op den trein. De
vraag was nu, of de telegrafist zgn woord
had gehouden. Jawel, op het eerste station
waar wg kwamen, verkooht lk gewoon-
ïgk twee eouranten. Toen ik nfijn hoofd
uit het portier stak, zag lk het perron
vol mensohen. Men wachtte op den trein.
Ik verkooht 100 exemplaren voor 6 cent
per stuk. Op het volgende station het
zelfde tooneel. Ik verhoogde nu de prijs
tot een dubbeltje en verkocht er 800. Zoo
ging het voort, tot ik de laatste exem
plaren verkocht voer een kwartje en meer,
Een der stations was vlak bg een kerk.
Ik stapte uit en riep mgn nieuws langs
den trein, waarna alle menschen uit de
kerk kwamen loopen, met den predikant
incluis, om een courant machtig te worden
„Op dien dag, zoo eindigt hg dit
verhaal begreep ik de macht der elec-
triciteit".
YTDOOQ.
Van Boel tol 1'ufltlehooMmmi 1
Deze beroemde of zoo men wil, beruchte
man, woonde gedurende eenigen tgd te
Londen. Hg is een der merkwaardigste
van den tijd, die oen Napoleon, een Tal-
leyrand en een Wellington heeft voort
gebracht.
Deze ehef der geheime politie is geen
gewoon man. Eugène Franqois Vidocc
werd op den drie en twintigsten Juli 1775
te Arras geboren, in een huis naast dat,
waarin Robosplerre 1G jaar eerder het
levenslicht zag. De vader van Vidocq was
een bakker. Zijn zoon gaf al vroeg bly-
ken van liohtzinnigheid en ten slotte ver
liet hg het ouderigk huis. Na vele snelle
en ongehoorde lotverwisselingen in den
roman van het werkefijke leven te hebben
ondervonden, werd hij eindeüjk uit de
gevangenis ontslagen en hg werd aan
gesteld als politieagent, in welke betrek
king hg zich bgzonder onderscheidde.
Al spoedig werd hg bevorderd tot ohef
der Geheime Politie, onder de heeren
Delavau en Franchet, en hg bleef zich
in zgne betrekking handhaven, van het
jaar 1810 tot 1827, ln welken tgd hij meest
alle gauwdieven-eomplotten uitroeide, die
als gevolg van de omwenteling waren
overgebleven. Toen hg uit zgn betrekking
werd ontslagen, had hg zich reeds een
onafhankeigk vermogen verworven, en
het rusteloos en waakzaam leven dat hg
tot dusverre had geleid, deed er hem in
het minst niet aan denken, om op zgn
„muiltjes" te gaan leven.
Hg liet een papierfabriek bouwen, te
St. Mandé, op ongeveer twee ingien af
stands van Parijs. Zijne werklieden, ten
getale van veertig tot vgftig, waren meest
allen ontslagen galeiboeven, die aldus
door hem genoopt werden om ln de maat-
sohappg terug te keeren.
Vidocq werd na het verlaten van zgn
betrekking op het einde van het minis
terie Villèle,jopgevolgd door Oooo-Laoour,
die in vroeger dagen tot zgn bende had
behoord, en die door hem altoos werd
gehouden voor den leepsten dief, dien
hij ooit gekend had. Later moest Vidocq
zqn papierfabriek sluiten, en hg werd in
de gevangenis St. Pelagie voor schulden
gegijzeld. De oorzaak van Vidocq's ach
teruitgang was een gevolg van kgn zuoht
tot spelen. Het la een raadsel gebleven,
wat ln de laatste jaren zgn middel van
bestaan uitmaakte; dooh in 1844 gaf hg,
behalve zgn vroegere werken, nog vier
boekdoelen uit, die van zgn diepe en
uitgebreide kennis van de boevenwereld
getuigden, en door hem „De ware Ver
borgenheden van Parijs" werden genoemd.
B.
UIT DE DAGEN VAN MBTHUEALEM.
MethusalemBeste Maliachtem, Ik garandeer Je dat deze
tafel antiek is. Ze ls al in onze familie vanaf mgn
127e verjaardag.
niets anders dan ln het brengen van of
fer* om zoodoende alle mogelijke ram
pen van rich af te wenden. Niets bgzon-
ders heeft er plaats of datgene, wat ze
zeiven gaarne hebben en gebruiken, als
rijst, kip, kokaa, kwee (koekjes), toewak
(hun drank), dat brengen rij aan de gees
ten ten offer om die goed te stommen.
Men riet de korfjes met oton en lekker-
ngon hangen aan de monding der rivie
ren, op de wegen, vlak bg do hulzen, te
vens ook bamboe-kokers, gdvuld met toe
wak.alles om (minder goed gezinde
goesten wat gunstiger te stemmen.
De Dajak onderneemt niets van belang
of hij moet eerst gunstige voorteekens
hebben, terwgi ongunstige hem van zgn
onderneming doen afzien. Het meest ge
wone bggeloovige gebruik is „pakal boe-
roeng", het waarnemen van sommige vo
gels. Wat wg bg oude Grieksche en La-
tgnsche schrijvers lezen, dat de Heide
nen van hun tgd uithet fluiten of de
vlucht der vogels den wil van het Opper
wezen meenden te kennen, datzelfde
vindt men bg de Dajaks. Sommige vogel
tjes zgn er die de Dajaks van een onder
nomen, en zelfs bgna voltooid werk doen
afzien. En de reden? Het is wederom de
zelfde vrees voor een onbestemd ongeluk.
Hg gebruikt de „beragai, papau,
betjampong, ketoepang, mindak'1 en an
dere. Hoort men één of meer van die vo
geltjes, dooh slechts aan één kant, dan
is dit een ongunstig teeken en men keert
terug; laat een rioh ter rechter- dooh
twee ter linkerzijde hooren, eveneens
naar huis terug. Daar echter zooveel pie
pende profeten weieens kunnen verige-
en, elkaar te waarschuwen, of wellicht
slechts voor eigen oefening bezig zgn,
zoo heeft de Dajak een-koning der pro
feten aangesteld, die het natuurlijk beter
weet dan alle anderen tezamen. Zgn naam
Is bg de Kantoek-Dajaks JNindak",
bg die loehaidrDadaks jSoerak". Is deze
meneer zoo goed rich eens ter rechten-
en eens ter linkerzijde te laten hooren,
dan luistert men verder niet meer en
gaat door, verzekerd en gerust, als een
machinist die het sein op veilig riet staan.
Een andere vogel, prachtig gekleurd
en niet grooter dan een spreeuw, is vol
gens den Dajak minder bg de pinken;
komt die per ongeluk in huis vliegen,
dan moeten alle inwoners verhuizen, want
dat huis zal binnen korten tgd afbranden
of er zullen sterfgevallen komen in het
huis.
Zoo gelooft men ook aan het schreeu
wen van het hert en een ontmoeting met
een of ander groot dier op weg naar hun
rijstveld, is alweer een kwaad teeken en
voor hen een beletsel, dien dag op hun
akker te arbeiden, al is het dan ook nog
zoo noodzakefijk.
„Mlmpi" droomen (rijn droomen ge
bruiken) dat doet hg ook. Is hem in rin
droom of verbeelding een of ander min
der gunstig bekend gemaakt al je re
deneeren doet ©r niets aan, hij bigft bg
zgn besluit, want zoo is onze adat, zoo
klinkt zgn antwoord. Nogmaals: heel het
leven van den Dajak wordt in beslag ge
nomen door zgn bggeloovigen angst voor
de geesten en daaruit ontspruiten zooveel
zware voorschriften, die een Dajak ln
koel Ibewustrijn zich oplegt om zoodoen
de rioh aan rampen of tegenslagen te
onttrekken. Wgs hem op het onzinnige
van die geestenvrees, op het nuttelooze,
ja zelfs op het stoffelijk nadeel, dat er
dikwgis voor hem uit voortkomt, de
Dajak.hg hoort je aan, zwggt, is
schijnbaar overtuigd, maar bg een vol
gende gelegenheid is het weer net zoo.
I)e schrik rit er te diep in. En wilt ge
hem dan overtuigen door te zeggen:
„maar rie nu eens, ook de toewan krijgt
toch geen ongeluk, en stoort rich ln het
geheel niet aan al die geesten en de daar
uit voortkomende verbodsbepalingen an
DE KRINGLOOP.
Waarom huil je zoo, ventje?
Omdat ze niet met me spelen wil.
En waarom wil ze niet met je
spelen
Omdat ik zoo huil.
EEN VROUWENPARADUHL
Een paradijs voor vrouwen, wan vrou
wen, door vrouwen.
Indien wij de woorden van nar. J. Broos
Walker, directeur van de European Emir
gratlon to Canada, in Londen in oen con
ferentie geuit, mogen gelooven, dan rijn
de vrouwen, die ln de Dominion of Cana
da leven, uiterst gelukkig», uiterst (bevoor
rechte schepselen.
De strijd om gelijke rechten voor bei
derlei kunne ls nog steeds niet volledig
opgelost; nog rijn wg verre van den
ideaal staat, nog verdiepen jong en oud
er rioh in, hoe de verhouding tusschen
man en vrouw, getrouwd zoowel als on
getrouwd, eigenlijk zou moeten zijn.
Mr. Walker heeft nu in Engelanda
hoofdstad het één en ander verteld over
het leven van de vrouwe in Canada, van
de vrouw, die een gezin heeft, en naar
zijn uitlatingen te oordeellen, moet Ca
nada wel het paradijs voor vrouwen rijn.
„Nergens," aldus mr. Walker, „wordt
de vrouw zóó geëerd, zóó hoog aangesla
gen als in Canada. En nergens ook wordt
zg 200 goed -behandeld, heirij individueel,
heitri} als geslacht, als daar te lande."
Over de vrouweigke superioriteit in hel
huishouden sprak hg: „daar ls zg ln leder
opricht keizerin en heerscheres", en hg
vertelde hoe de huismoeder door man en
kinderen allerlei werkjes uit handen ge
nomen worden. (Mr. Walker meent te
mogen aannemen dat deze onderlinge
hulpvaardigheid zoo goed als de voorbeel
dige familieverhoudingen een uitvloeisel
zgn van den pionierstijd, toen alles aan
kwam op bereidwilligheid en dienstvaar
digheid, op oameraderle en wederrijdsah
vertrouwen.
„Ik geloof, dat de vrouwen ln Canada
de mannen afgericht hebben tot de beste
echtgenooten ter wereld,* aldus mr.
Walker.
Al deze getuigenissen klinken veelbe
lovend! En dat het geschilderde beeld
juist is, ibewgzen e n het leven in de steden
e n dat op het platteland.
Mi*. Walker bariet dit moderne „para-
dgs voor vrouwen" (misschien door een
zakelijken bril; wellicht wil hg eventueele
emigratie van vrouwen naar Canada aan
moedigen, maar zgn beweringen stroken
zóó volkomen met authentieke gegevens
over dit thema, dat er voor doordrijverij
of ophemeling geen sprake tan rijn.
„Het is een nieuw idee om Canada voor
te stellen als een land, bg uitstek geschikt
voor vrouwen," sohreef de „Wlimepeg
Tribune" in aansluiting op 'Mr. Walkeris
redeneeringen, die ln „The Globe* opge-
voorsohriften", dan zal hg heel laconiek
antwoorden: Hantoe takoet boeat orang
Belanda", de geesten zijn bang voor
blanke mensohen, of wel, ri beginnen
rich voor dommeriken uit te maken en
zoeken daarin dan de reden om die ge
bruiken te big ven volgen.
Geen dag zijns levens gaat voorbij, of
de Dajak wordt beheersoht door rijn prak-
tgken. Wil hg op reis gaan, bg het aan-
leggon van zgn rgstveld, bg het huweigk,
gaat hg de bosschen in om wild of vruch
ten te zoeken, bg het vlsscben, bg het zoe
ken naar werk op d'e plantages, wordt het
huweigk gezegend met kinderen.al
les wordt geleid door die geestenwereld
on een massa voorschriften, die hg met
de grootste nauwkeurigheid nakomt.
Dat een Dajak ook een ziel aanneemt
en een leven hiernamaals, daar wgst al
les op. Is hg riek dan is er de „semoen-
gat" (ziel) vandoor en de geestenbedie
naar (doekoenmanang belian geheeten)
tracht op alle mogelijke wgzen weer die
ziel te vangen en terug te brengen.
Komt de riel niet terug, dan moet de
zieke sterven, de wereld verlaten. Dan
gaat hg naar een onbestemde plaats,
waar hg het goed' hoeft; steeds mooie
rijstvelden, hg behoeft niét te werken en
er is overvloedig „toewak", hun drank,
want de Dajak houdt daar bgzonder van.
Alles wordt hem meegegeven; rijst, klee-
ren, bord, sirihdoos, tabak, zgn werpspies,
in een woord alles wat hem toebehoorde.
En wgi de riel nog eenige dagen soms
rond bigft zwerven, worden op het graf
allerlei lekkersen neergezet, opdat ze
zoodoende tevreden zij en niemand kwaad
aandoet.
Als natuurmensdh neemt dius de Dajak
een Opperwezen, riel en een hiernamaals
aan.
t Juttertje
m
1SJ verlaten het café en bereiken spoe
dig een eenzame plek.