UIT DE WUDE HELD t Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, 5KJ62 van ZATERDAG 4 SEPT. 1926. NO.241 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) Zonderlinge lotgevallen in het Dagelijksch leven Gevaarigke taaloefeningen. Twee Fr arische officieren treden een café binnen en nemen aan een tafeltje 'laats, waaraan reeds een lang, mager eer gezeten ls, (He met een hoogst ern stig voorkomen zijn sigaar rookt en on derzoekende blikken in het rond werpt ZJj verzoeken een kop koffie en begin nen een onderhoud over een beroemd heid die verwacht werd. Hij zal nog vandaag arrlveeren, merk te een hunner op. Bij die woorden opent de lange vreem deling den mond en begint, in 't aller- slechste Pransoh, maar tevens met het grootste flegma der wereld: „Ik arriveer, gij arriveert hij arriveert wit) ara. De eene officier vliegt overeind, alsof hem een schorpioen heeft gestoken en vraagt met gefronste wenkbrauwen: „Spreekt gij tot mg méneer?" „Ik. spreek, gtf spreekt, hij spreekt, wij spreken, gfl spreekt zij spreken.0 „Laat dien man toch met rust", zegt de ander; „je riet toch wel dat hg gek la!" „Ik ben gek, ag «#1 gek, wf rijn gek, gU rijt gek.A „Dat is te veelt* roept dé eerste officier uit. „Gtj waagt het op deze wijze een mi litair te bespotten! Ik hoop, dat gij den degen even vaardig zult hanteeren nis „Ik hanteer, gij hanteert, hij „Volg mij meneer!" ,Jk volgi, gö volgt h# volgt, wij vol gen, gij volgt ril volgen," deolameert de vreemdeling blijkbaar een volbloed Engelschman met dezelfde onverstoor bare kalmte en staat op. De beleedigde officier, die rieh niet meer bedwingen kan, trekt van leer, ter wijl zijn kameraad diens sabel den Brit aanbiedt De klingen worden gekruist „Pareer dien als ge kunt!" roept de Fransohman uit ten hevigste verbitterd door de koelbloedigheid van zijn tegen stander. „Ik pareer, gS pareert hg pareert - „Ik wou dat ik je aan een boom nage len kon!" brulde de officier na een ver woede uitvaL Jk nagel, gij nagelt hfl nagelt wfl na pelen, gij nagelt zij nagelen." En met deze woorden slaat hg rijn tegenstander het wapen uit den hand; vervolgens haalt hg een sigaar tdt zijn koker en steekt die kalm op. De ontwapende Franschman bigft met open mond staan. Zijn vriend treedt na- derbg en zegt tot den vreemdeling: „Ik rie dat gg een fatsoenigk man rijt - ,Jk rie, gg riet „Maar verklaar U dan toch. „Ik verklaar, gg verklaart, hg ver klaart, wfi verklaren, gd verklaart rij verklaren. Daarop vraagt hg eensklaps met een leuk gericht ln het Engelsch: „Verstaat gd EngelsohP" „Ja." „Nu dan dien lk U mede te deelen, dat Ik bezig ben Fransch te ieeren en Uw Een missionaris over Dajaksch bggcloof. Eet Dajaksleven achterhaalt men niet ln enkele weken, maanden, neen, Jaren lang aan een stuk zijn daarvoor noodig om zoo'n volk te doorgronden en te loe ren kennen, schrijft pater Jucundus ln de jongste aflevering van het Missiewerk. Mij na inzien* ig dan ook de missionaris of zendoling de beste ethnoloog. Hg ls en blijft onder heli volk, leeft met het-volk mee, bezoekt hen, woont hun feesten bij, staat de rieken bg, helpt hen in moeilijke omstandigheden, noodigt hen uit om eens te komen, opent Boholen voor de Dajak- sche Jeugd, enz..en komt dus zoo in de nauwste relatie met de Dajaks. Daarop op zoo'n [missieterrein rijn er weer andere missionarissen bg andere stammen en wat men ondervindt en hoort, vertelt men elkander, men stelt het te boek, men beschrijft het en zoo kan men bg stukken en brokken een samen hangend geheel verkrijgen en een over zicht over de geheele linie. Wat daartoe vooral vereischt wordt, ls een grondige kennis der taal en een langdurig verblijf onder het volk. Heel het leven der Dajaks wordt in be slag genomen door „pemali" of „pan- tang" d.w.2. verbodsbepalingen, die voort komen uit hun bljigeloovige en angstige vrees voor de „hantoef (geesten). Zij nemen een opperwezen aan, een God die verre boven hen staat, die alles gemaakt heeft en ook alles bestuurt. Iedere stam heeft ztyn eigen taai; soo das landsman, professor Dupré heeft me aan geraden tot oefening vigtdg werkwoorden te verbuigen. Daarom besloot ik elk, Fransch werkwoord dat lk hoorde, dade lijk te verbuigen, 1 Spijt me, dat U dit 000 kwalijk genomen hebt1* Nadere overweging. Professor D. was een geleerde, die rioh weinig met het schoone geslacht ingela ten had; maar toen hg tot hoogleeraar benoemd werd, waagde hg ter toch eens een dame van zijn kennis te polsen. Zg wandelden samen en de gewichtige vraag werd gedaan zonder veel voorbe reiding of inleidende woorden te verspil len. En de jonkvrouw gaf dan ook, met even weinig omslag, ten antwoord: „Neon". Daarmee was de zaak afgedaan. Een paar weken later ontmoetten rij elkander weder. „Herinnert U rioh nog," vroeg de Jonge dame na eenlg aarzelen, „wat U me laatst gevraagd hebt?" De professor zei/de, dat hij het rioh her innerde. „En weet U nog, wat lk toen geant woord heb.0 „O, ja," zelde hg. „Nu mijnheer D." ging ri voort, „lk heb de zaak nog eens goed overwogen en lk heb mg bedacht." „Ik ook,0 antwoordde da professor koel; hg groette beleefd, liet haas staan, an ls nog altijd ongehuwd. Rechtmatig medelijden. De student Poot ontbrak menigmaal ln het ooilege; want hoe jeugdig nog, vond hg het verreweg aangenamer, ergens een goed glas bier te gaan drinken dan de langwijllge bespiegelingen van den pro fessor met aandacht te volgen. Een Jongere broeder die hetzelfde col lege bezocht, moest hem dan op de een of andere wijze verontschuldigen, want de hoogleeraar was er zeer op gesteld, dat men zgne colleges bijwoonde en lette er steeds op, wie al dan niet tegenwoordig was. Eens was Poot weder voor de verlei ding bezweken en rijn broeder werd als naar gewoonte gevraagd: fc „Poot, je broeder ls heden weer absent; wat is de reden daarvan?" „Professor," antwoordde de slagvaar dige jongeling, „mijn broeder had van morgen zoo'n ontzettende kiespijn, dat hg naar den dentist gegaan ls, om de kies te laten trekken." „Zoo," antwoordde de professor, en hg bladerde ln rijn notitieboekje, „dan heb ik oprecht met Je broeder te doen; want volgens mgn eanteekeningen moeten in den loop van dit jaar hem reeds twee en twintig kiezen getrokken rijn-" Hg was al 81 jaar geworden. Hg ge voelde zich nu een man en, zich herin nerend dat zgn moeder hem gezegd had, dat als hg (mondig was, zg hem een be langrijke mededeling had te doen. trad hg een weinig verlegen op haar toe en vroeg haar: - Zeg, moe, wat had U me nou eigen- lijk te vertellen, als ik mondig was? Zgn moeder weifelde Bn het was eefwt na lang aarzelen, dat ze besloot, hem het groote geheim te openbaren. 1 Nu mijn jongen. Het la nooit Si Nt ooiaas geweest, die ieder jaar al dat lek kers in je schoen gereden heeft. Het was Je vader. heeft een ieder voor dat opperwezen een eigen naam. Br wordt wel eens gezegd, dat zg, de Dajaks, dat idee van een opper wezen van de Mohammedanen hebben overgenomen, maar ook bg hen, die nog niet met Mohammeds volgelingen in aan raking rijn geweest, vindt men datzelfde begrip. lig mondelinge overlevering gaan de gebruiken van vader op kinderen over. e leer der ouderen „nenek-mojang" m. a. w. de voorouders ls bg hen het groot orakeL En wie rijn nu die anderen? Daar komt men niet achter/ want de oudere Dajaks beweren daaromtrent het zelfde nis de jongeren. Het is altgd: „zoo leeren de ouderen". Die opderen schgnen dus onbestemde wezens te zijn, welke het geheel levend geslacht beheerschen. Een God of opperwezen erkennen rij, maar om zoo uit te drukken daar bemoeien ze zich weinig mee. Dien laten zg Links liggen. Een voornams rol speelt hg en ln alles hun omgang met de gees ten. Wat de Dajaks onder den naam van geesten (hantoe) verstaan, ls niet bijzon der duideigk. Meestal om niet te zeggen altgd, zgn het kwaadveroorzakendé we zens, waarvoor de Dajaks bevreesd! zgn en die zg daarom ln alles trachten te be vredigen. Zgn ze riek, treft hen tegen spoed, overkomt hun een ongeluk, het zgn altgd de hantoegeesten, die er de oorzaak van zgn. Hoe die geesten er uit zien, op wat wijze en waarop zg dit onge- uk bewerken, daarvan vormen de Dajaks zich geen begrip. Trouwens dat ls bg hen de vraag ook niet, zg nemen dit eenvou dig als uitgemaakt aan. Volgens mgn beedheiden meening heb ben die goesten veel overeenkomst met de spoken, waarmee men de kindéren tracht bang te maken. Heel het leven der Dajaks wordt geleid door angst en vrees voor die geesten. Bn daarom bestaat heel de uitoefening van hun eoroddanst in VAN DE GROOTEN DER AARDE. UIT EDISOïVS LEVEN Zgn eerste sncees! Bg het begin van den burgeroorlog, zoo verhaalt Edison, was ik couranten- verkooper en werkte van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, zondér het ver te brengen. Mgn kapitaal was zeer gering; eener- zyda kon ik niet meer bladen koopen, dan ik weer dacht kwgt te geraken, an- derzgds moest ik toch ook geen gebrek aan bladen krijgen. De.noodzakelykheid om een cgfer der exemplaren te bepalen, deed mij vroeg de waarde der nieuwstgdingen schatten. Ik maakte accoord met den drukker der Free Press, die mg iederen morgen een proef van zgn blad liet zien. Ik vloog dan den inhoud door en sehatte daarnaar de verkoopwaarde. GewoonUjk verkocht ik tusschen de 200 en 800 bladen. Op een goeden morgen zag ik op den proef in vette letters een beschrijving van den slag bg Pittsburg. Dadelyk begreep ik den toestand. Hier viel iets te verdienen, maar alleen, wan neer langs de spoorign die ik bediende het publiek kort te voren op de hoogte gebracht werd van het gebeurde. Ik kreeg een idee en liep naar het Telegraafbureau. Daar deed ik den dienstdoenden ambtenaar bet voorstel, aan alle stationschefs langs de UJn het bericht van den slag te tele- grafeeren, met verzoek dit te doen schrij ven op het zwarte bord, waarop gewoon- lijk de berichten betreffende ae treinen worden vermeld. De telegrafist nam het voorstel aan, onder belofte dat ik hem een half jaar de courant voor niemendal zou leveren. Nu ging ik naar den expediteur der Free Press en vroeg hem of hg mg 1600 exemplaren wilde afstaan, te betalen over asbt dagen. Hg sloeg het af, wat mg vol strekt niet verwonderde. Toen raapte ik al mgn moed bgeen en gfag de trap op naar den uitgever zelf, den heer Storey. Ik werd toegelaten en legde hem uit, waarom ik 1500 exempla ren wenschte op crediet. De heer Storey was een lange magere man, droog als een lucifer. Hg keek mg soherp aan, nam toen een stuk papier, sohreef er iets op en gaf het mij. „Laat dat beneden zien, dan zullen zg U alles geven wat gg wenscht". Nooit ln mgn leven was ik zoo big. Nu was ik dan in het bezit van 1600 bladen. Ik nam twee Jongens om mg te helpen vouwen en ging op den trein. De vraag was nu, of de telegrafist zgn woord had gehouden. Jawel, op het eerste station waar wg kwamen, verkooht lk gewoon- ïgk twee eouranten. Toen ik nfijn hoofd uit het portier stak, zag lk het perron vol mensohen. Men wachtte op den trein. Ik verkooht 100 exemplaren voor 6 cent per stuk. Op het volgende station het zelfde tooneel. Ik verhoogde nu de prijs tot een dubbeltje en verkocht er 800. Zoo ging het voort, tot ik de laatste exem plaren verkocht voer een kwartje en meer, Een der stations was vlak bg een kerk. Ik stapte uit en riep mgn nieuws langs den trein, waarna alle menschen uit de kerk kwamen loopen, met den predikant incluis, om een courant machtig te worden „Op dien dag, zoo eindigt hg dit verhaal begreep ik de macht der elec- triciteit". YTDOOQ. Van Boel tol 1'ufltlehooMmmi 1 Deze beroemde of zoo men wil, beruchte man, woonde gedurende eenigen tgd te Londen. Hg is een der merkwaardigste van den tijd, die oen Napoleon, een Tal- leyrand en een Wellington heeft voort gebracht. Deze ehef der geheime politie is geen gewoon man. Eugène Franqois Vidocc werd op den drie en twintigsten Juli 1775 te Arras geboren, in een huis naast dat, waarin Robosplerre 1G jaar eerder het levenslicht zag. De vader van Vidocq was een bakker. Zijn zoon gaf al vroeg bly- ken van liohtzinnigheid en ten slotte ver liet hg het ouderigk huis. Na vele snelle en ongehoorde lotverwisselingen in den roman van het werkefijke leven te hebben ondervonden, werd hij eindeüjk uit de gevangenis ontslagen en hg werd aan gesteld als politieagent, in welke betrek king hg zich bgzonder onderscheidde. Al spoedig werd hg bevorderd tot ohef der Geheime Politie, onder de heeren Delavau en Franchet, en hg bleef zich in zgne betrekking handhaven, van het jaar 1810 tot 1827, ln welken tgd hij meest alle gauwdieven-eomplotten uitroeide, die als gevolg van de omwenteling waren overgebleven. Toen hg uit zgn betrekking werd ontslagen, had hg zich reeds een onafhankeigk vermogen verworven, en het rusteloos en waakzaam leven dat hg tot dusverre had geleid, deed er hem in het minst niet aan denken, om op zgn „muiltjes" te gaan leven. Hg liet een papierfabriek bouwen, te St. Mandé, op ongeveer twee ingien af stands van Parijs. Zijne werklieden, ten getale van veertig tot vgftig, waren meest allen ontslagen galeiboeven, die aldus door hem genoopt werden om ln de maat- sohappg terug te keeren. Vidocq werd na het verlaten van zgn betrekking op het einde van het minis terie Villèle,jopgevolgd door Oooo-Laoour, die in vroeger dagen tot zgn bende had behoord, en die door hem altoos werd gehouden voor den leepsten dief, dien hij ooit gekend had. Later moest Vidocq zqn papierfabriek sluiten, en hg werd in de gevangenis St. Pelagie voor schulden gegijzeld. De oorzaak van Vidocq's ach teruitgang was een gevolg van kgn zuoht tot spelen. Het la een raadsel gebleven, wat ln de laatste jaren zgn middel van bestaan uitmaakte; dooh in 1844 gaf hg, behalve zgn vroegere werken, nog vier boekdoelen uit, die van zgn diepe en uitgebreide kennis van de boevenwereld getuigden, en door hem „De ware Ver borgenheden van Parijs" werden genoemd. B. UIT DE DAGEN VAN MBTHUEALEM. MethusalemBeste Maliachtem, Ik garandeer Je dat deze tafel antiek is. Ze ls al in onze familie vanaf mgn 127e verjaardag. niets anders dan ln het brengen van of fer* om zoodoende alle mogelijke ram pen van rich af te wenden. Niets bgzon- ders heeft er plaats of datgene, wat ze zeiven gaarne hebben en gebruiken, als rijst, kip, kokaa, kwee (koekjes), toewak (hun drank), dat brengen rij aan de gees ten ten offer om die goed te stommen. Men riet de korfjes met oton en lekker- ngon hangen aan de monding der rivie ren, op de wegen, vlak bg do hulzen, te vens ook bamboe-kokers, gdvuld met toe wak.alles om (minder goed gezinde goesten wat gunstiger te stemmen. De Dajak onderneemt niets van belang of hij moet eerst gunstige voorteekens hebben, terwgi ongunstige hem van zgn onderneming doen afzien. Het meest ge wone bggeloovige gebruik is „pakal boe- roeng", het waarnemen van sommige vo gels. Wat wg bg oude Grieksche en La- tgnsche schrijvers lezen, dat de Heide nen van hun tgd uithet fluiten of de vlucht der vogels den wil van het Opper wezen meenden te kennen, datzelfde vindt men bg de Dajaks. Sommige vogel tjes zgn er die de Dajaks van een onder nomen, en zelfs bgna voltooid werk doen afzien. En de reden? Het is wederom de zelfde vrees voor een onbestemd ongeluk. Hg gebruikt de „beragai, papau, betjampong, ketoepang, mindak'1 en an dere. Hoort men één of meer van die vo geltjes, dooh slechts aan één kant, dan is dit een ongunstig teeken en men keert terug; laat een rioh ter rechter- dooh twee ter linkerzijde hooren, eveneens naar huis terug. Daar echter zooveel pie pende profeten weieens kunnen verige- en, elkaar te waarschuwen, of wellicht slechts voor eigen oefening bezig zgn, zoo heeft de Dajak een-koning der pro feten aangesteld, die het natuurlijk beter weet dan alle anderen tezamen. Zgn naam Is bg de Kantoek-Dajaks JNindak", bg die loehaidrDadaks jSoerak". Is deze meneer zoo goed rich eens ter rechten- en eens ter linkerzijde te laten hooren, dan luistert men verder niet meer en gaat door, verzekerd en gerust, als een machinist die het sein op veilig riet staan. Een andere vogel, prachtig gekleurd en niet grooter dan een spreeuw, is vol gens den Dajak minder bg de pinken; komt die per ongeluk in huis vliegen, dan moeten alle inwoners verhuizen, want dat huis zal binnen korten tgd afbranden of er zullen sterfgevallen komen in het huis. Zoo gelooft men ook aan het schreeu wen van het hert en een ontmoeting met een of ander groot dier op weg naar hun rijstveld, is alweer een kwaad teeken en voor hen een beletsel, dien dag op hun akker te arbeiden, al is het dan ook nog zoo noodzakefijk. „Mlmpi" droomen (rijn droomen ge bruiken) dat doet hg ook. Is hem in rin droom of verbeelding een of ander min der gunstig bekend gemaakt al je re deneeren doet ©r niets aan, hij bigft bg zgn besluit, want zoo is onze adat, zoo klinkt zgn antwoord. Nogmaals: heel het leven van den Dajak wordt in beslag ge nomen door zgn bggeloovigen angst voor de geesten en daaruit ontspruiten zooveel zware voorschriften, die een Dajak ln koel Ibewustrijn zich oplegt om zoodoen de rioh aan rampen of tegenslagen te onttrekken. Wgs hem op het onzinnige van die geestenvrees, op het nuttelooze, ja zelfs op het stoffelijk nadeel, dat er dikwgis voor hem uit voortkomt, de Dajak.hg hoort je aan, zwggt, is schijnbaar overtuigd, maar bg een vol gende gelegenheid is het weer net zoo. I)e schrik rit er te diep in. En wilt ge hem dan overtuigen door te zeggen: „maar rie nu eens, ook de toewan krijgt toch geen ongeluk, en stoort rich ln het geheel niet aan al die geesten en de daar uit voortkomende verbodsbepalingen an DE KRINGLOOP. Waarom huil je zoo, ventje? Omdat ze niet met me spelen wil. En waarom wil ze niet met je spelen Omdat ik zoo huil. EEN VROUWENPARADUHL Een paradijs voor vrouwen, wan vrou wen, door vrouwen. Indien wij de woorden van nar. J. Broos Walker, directeur van de European Emir gratlon to Canada, in Londen in oen con ferentie geuit, mogen gelooven, dan rijn de vrouwen, die ln de Dominion of Cana da leven, uiterst gelukkig», uiterst (bevoor rechte schepselen. De strijd om gelijke rechten voor bei derlei kunne ls nog steeds niet volledig opgelost; nog rijn wg verre van den ideaal staat, nog verdiepen jong en oud er rioh in, hoe de verhouding tusschen man en vrouw, getrouwd zoowel als on getrouwd, eigenlijk zou moeten zijn. Mr. Walker heeft nu in Engelanda hoofdstad het één en ander verteld over het leven van de vrouwe in Canada, van de vrouw, die een gezin heeft, en naar zijn uitlatingen te oordeellen, moet Ca nada wel het paradijs voor vrouwen rijn. „Nergens," aldus mr. Walker, „wordt de vrouw zóó geëerd, zóó hoog aangesla gen als in Canada. En nergens ook wordt zg 200 goed -behandeld, heirij individueel, heitri} als geslacht, als daar te lande." Over de vrouweigke superioriteit in hel huishouden sprak hg: „daar ls zg ln leder opricht keizerin en heerscheres", en hg vertelde hoe de huismoeder door man en kinderen allerlei werkjes uit handen ge nomen worden. (Mr. Walker meent te mogen aannemen dat deze onderlinge hulpvaardigheid zoo goed als de voorbeel dige familieverhoudingen een uitvloeisel zgn van den pionierstijd, toen alles aan kwam op bereidwilligheid en dienstvaar digheid, op oameraderle en wederrijdsah vertrouwen. „Ik geloof, dat de vrouwen ln Canada de mannen afgericht hebben tot de beste echtgenooten ter wereld,* aldus mr. Walker. Al deze getuigenissen klinken veelbe lovend! En dat het geschilderde beeld juist is, ibewgzen e n het leven in de steden e n dat op het platteland. Mi*. Walker bariet dit moderne „para- dgs voor vrouwen" (misschien door een zakelijken bril; wellicht wil hg eventueele emigratie van vrouwen naar Canada aan moedigen, maar zgn beweringen stroken zóó volkomen met authentieke gegevens over dit thema, dat er voor doordrijverij of ophemeling geen sprake tan rijn. „Het is een nieuw idee om Canada voor te stellen als een land, bg uitstek geschikt voor vrouwen," sohreef de „Wlimepeg Tribune" in aansluiting op 'Mr. Walkeris redeneeringen, die ln „The Globe* opge- voorsohriften", dan zal hg heel laconiek antwoorden: Hantoe takoet boeat orang Belanda", de geesten zijn bang voor blanke mensohen, of wel, ri beginnen rich voor dommeriken uit te maken en zoeken daarin dan de reden om die ge bruiken te big ven volgen. Geen dag zijns levens gaat voorbij, of de Dajak wordt beheersoht door rijn prak- tgken. Wil hg op reis gaan, bg het aan- leggon van zgn rgstveld, bg het huweigk, gaat hg de bosschen in om wild of vruch ten te zoeken, bg het vlsscben, bg het zoe ken naar werk op d'e plantages, wordt het huweigk gezegend met kinderen.al les wordt geleid door die geestenwereld on een massa voorschriften, die hg met de grootste nauwkeurigheid nakomt. Dat een Dajak ook een ziel aanneemt en een leven hiernamaals, daar wgst al les op. Is hg riek dan is er de „semoen- gat" (ziel) vandoor en de geestenbedie naar (doekoenmanang belian geheeten) tracht op alle mogelijke wgzen weer die ziel te vangen en terug te brengen. Komt de riel niet terug, dan moet de zieke sterven, de wereld verlaten. Dan gaat hg naar een onbestemde plaats, waar hg het goed' hoeft; steeds mooie rijstvelden, hg behoeft niét te werken en er is overvloedig „toewak", hun drank, want de Dajak houdt daar bgzonder van. Alles wordt hem meegegeven; rijst, klee- ren, bord, sirihdoos, tabak, zgn werpspies, in een woord alles wat hem toebehoorde. En wgi de riel nog eenige dagen soms rond bigft zwerven, worden op het graf allerlei lekkersen neergezet, opdat ze zoodoende tevreden zij en niemand kwaad aandoet. Als natuurmensdh neemt dius de Dajak een Opperwezen, riel en een hiernamaals aan. t Juttertje m 1SJ verlaten het café en bereiken spoe dig een eenzame plek.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 11